ECLI:NL:RBLIM:2020:9778

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
03.250059.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met een mes door een psychisch verwarde verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 9 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die tijdens een psychose mensen op straat met een mes heeft bedreigd en in een inrichting een verpleegkundige heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1972, werd bijgestaan door advocaat mr. H.C. Ingelse. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 november 2020. De verdachte heeft de verpleegkundige [slachtoffer 1] op 17 oktober 2019 met een botermes in de nek en borst gesneden, wat leidde tot een poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat het gebruikte mes als een ondeugdelijk middel werd beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, wat werd bevestigd door forensische psychologen. De officier van justitie had TBS met voorwaarden geëist, wat de rechtbank ook oplegde, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico. De benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], hebben schadevergoedingen gevorderd, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bewezenverklaarde feiten, maar heeft wel de TBS-maatregel opgelegd met voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.250059.19
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adresgegevems verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 november 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De - gewijzigde - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft gestoken of gesneden in de nek en/of borst en stekende of snijdende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] , hetgeen primair ten laste is gelegd als een poging tot doodslag en subsidiair als een poging tot zware mishandeling. Meer subsidiair is dit ten laste gelegd als een mishandeling.
feit 2:[slachtoffer 1] heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling;
feit 3:[slachtoffer 2] heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling;
feit 4:[slachtoffer 3] heeft bedreigd met de dood of zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Feit 1 kan niet worden bewezen, nu niet meer kan worden vastgesteld wat er feitelijk is gebeurd, doordat de camerabeelden niet meer beschikbaar zijn. Subsidiair kan, volgens de raadsman, geen poging doodslag worden aangenomen, omdat de verdachte een ondeugdelijk middel heeft gebruikt, namelijk een tafelmes. Tot slot kan het opzet niet worden aangenomen, omdat hij ten tijde van het plegen van het feit in een psychose verkeerde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank komt tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde poging doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, en overweegt hiertoe als volgt.
Het mes dat de verdachte hanteerde, betrof een zogenaamd botermes: een mes met een ronde punt. Het is een mes dat doorgaans wordt gebruikt om boterhammen mee te smeren, en dergelijke messen lagen met dat doel ook op de eettafel van de instelling.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat gebruikmaking van dit mes onder de gegeven omstandigheden een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel meebracht. De punt van het botermes is dusdanig afgerond, dat bij met enige kracht snijden of steken er weliswaar enig letsel mee kan worden toegebracht, maar - anders dan bij een scherp, puntig voorwerp - geen zwaar lichamelijk letsel, laat staan de dood. Het betreffende mes is naar het oordeel van de rechtbank in deze kwestie een (relatief) ondeugdelijk middel.
Ook in het onderhavige geval heeft het mes, ofschoon met kennelijke kracht gehanteerd, bij het slachtoffer niet meer dan lichte verwondingen veroorzaakt.
De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Bewijsmiddelen feit 1 meer subsidiair en feit 2
[slachtoffer 1] was op 17 oktober 2019 als psychiatrisch verpleegkundige werkzaam bij [naam instelling] aan de [adres] in Maastricht. Hij bevond zich op de gang waar ook de verdachte stond, en hij begroette hem. De verdachte maakte een geïrriteerde indruk, waarop aangever tegen de verdachte zei dat hij hem toch wel mocht begroeten. Daarop werd de verdachte agressief. Aangever zag dat de verdachte een mes in zijn rechterhand vast had. Aangever raakte in paniek. De keek aangever recht in zijn gezicht. Hij wees met het mes in zijn richting. Aangever liep naar achteren, maar zag dat de verdachte in zijn richting kwam. Aangever waarschuwde hem dat hij op afstand moest blijven. Hij stond op dat moment een armlengte van aangever af. Hij hield het mes nog steeds voor zich met de punt in zijn richting en maakte daarbij een stekende beweging in zijn richting. Aangever sprong naar achteren om niet te worden gestoken. Vervolgens pakte aangever een stoel om zich te verdedigen. Op dat moment kwamen er collega’s bij die probeerden de verdachte te overmeesteren. Het kwam tot een worsteling, waarbij de verdachte zich hevig verzette. Tijdens deze worsteling voelde aangever een snijdende beweging in zijn nek. Hij zag dat de verdachte een stekende en snijdende beweging maakte in zijn richting en dat de verdachte het mes met kracht op zijn linker borstkas duwde en een snijdende beweging maakte. Hierdoor had aangever pijn aan zijn nek en borst. Tijdens deze worsteling riep de verdachte: “ik snijd je kop eraf”. Aangever heeft gedurende de hele situatie voor zijn leven gevreesd. [2]
Getuige [getuige 1] liep samen met zijn collega [slachtoffer 1] over de gang toen zij de verdachte passeerden. Zij groetten hem, maar de verdachte reageerde direct geïrriteerd. [getuige 1] zag een broodmes [de rechtbank begrijpt: botermes] in de hand van de verdachte en hij zag dat de verdachte dit dreigend in hun richting hield. Daarna richtte de verdachte het mes specifiek op [slachtoffer 1] . Op de vraag van [slachtoffer 1] of de verdachte hem ging neersteken, zei de verdachte: “ja, ik steek je zo neer” en “ik snij je de keel over”. Daarop pakte [slachtoffer 1] een stoel, stormde op de verdachte af en probeerde het mes weg te slaan. Samen hebben zij de verdachte naar de grond gewerkt en het mes proberen af te pakken. Dit lukte niet en hij zag dat de verdachte het mes met de snijkant tegen de nek van [slachtoffer 1] hield en met het mes over de nek van [slachtoffer 1] bewoog. Uiteindelijk is het met behulp van meerdere collega’s gelukt om de verdachte te overmeesteren en het mes af te pakken. [3]
Getuige [getuige 2] verklaarde dat zij zag dat de verdachte een mes vast had en dat de verdachte met dit mes stekende bewegingen maakte in de richting van aangever [slachtoffer 1] . Zij zag dat [slachtoffer 1] een stoel pakte om zichzelf te verdedigen. Zij zag dat de verdachte probeerde [slachtoffer 1] te steken in zijn buik en op enig moment het mes op de keel van [slachtoffer 1] zette. Het snijvlak van het mes stond hierbij tegen de hals van [slachtoffer 1] . Met meerdere collega’s hebben zij de verdachte onder controle gekregen en hem het mes afgenomen. Zij zag vervolgens dat [slachtoffer 1] een striem in zijn nek had van het mes en een schram op zijn hoofd. [4]
Van hetgeen te zien is op de camerabeelden binnen [naam instelling] , heeft meewerkend voorman beveiliging, [naam meewerkend voorman] , een verslag gemaakt. Uit dit verslag komt het volgende naar voren.
De verpleegkundige [de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 1] ] en de patiënt [de rechtbank begrijpt: de verdachte] praten met elkaar. De verpleegkundige loopt weg en komt vervolgens terug en beiden lopen in elkaars richting. Als de patiënt de verpleegkundige nadert, geeft de verpleegkundige, door zijn arm recht vooruit te strekken, aan dat de patiënt afstand moet houden. Daarop slaat de patiënt de hand van de verpleegkundige weg. De patiënt heft zijn rechterhand met gebalde vuist op en houdt de onderkant van zijn vuist richting van de verpleegkundige. Aan de onderkant lijkt iets uit te steken.
De verpleegkundige neemt afstand en daarop laat de patiënt zijn arm zakken. Vervolgens zijn ze weer in gesprek, maar tijdens dit gesprek blijft het voorwerp in de hand van de patiënt waarbij hij soms een wijzend gebaar maakt met het voorwerp richting de verpleegkundige.
Dan verdwijnt de verpleegkundige kort uit beeld. De patiënt houdt het voorwerp nog steeds in zijn hand voor zich en wijst hiermee in de richting van de verpleegkundige en zet twee stappen vooruit in zijn richting. De verpleegkundige komt weer in beeld. Hij heeft een stoel in zijn handen en loopt hiermee naar de patiënt. De patiënt loopt achteruit en de verpleegkundige maakt een slaande beweging naar de patiënt. Daarna rent de verpleegkundige op de patiënt af, drukt hem tegen de muur en grijpt de arm waarin de patiënt het voorwerp vast heeft. Andere verpleegkundigen komen erbij en er ontstaat een worsteling. [5]
Het mes dat door de verdachte is gehanteerd is in beslag genomen. [6]
Dit mes is onderzocht en blijkt een gekarteld botermes te zijn. [7]
Bewijsmiddelen feit 3 en 4
Aangever [slachtoffer 2] was op 9 oktober 2019 in het kantoor van supermarkt [naam supermarkt] in Vaals, samen met bedrijfsleider [naam bedrijfsleider] en nog een medewerkster, toen een medewerkster het kantoor binnenkwam en schreeuwde: “man met mes bij ingang”. Bij de ingang werd de man niet meer aangetroffen. Aangever is met een klant de man in de omgeving gaan zoeken. Onderweg zagen ze een onverzorgde en verwarde man staan. De man haalde een mes tevoorschijn uit zijn rechterbroekzak. Daarna stopte hij het weer terug in zijn zak en liep weg. De aangever en de klant zijn de man blijven volgen. Op een gegeven moment stopte de man en draaide zich naar aangever toe. Hij strekte zijn arm met het mes in zijn hand uit en richtte dit op aangever. Hij richtte het op borsthoogte met de punt naar aangever toe op een afstand van 10 tot 15 meter. Hij schreeuwde meermaals:
“ik vermoord je”. Aangever rende een stukje achteruit en de man rende weer weg.
Aangever volgde hem opnieuw. Er kwam een auto aan. De bestuurder wilde stoppen en uitstappen. De man met het mes liep naar de bestuurderskant van deze auto. Gewaarschuwd door aangever, deed de bestuurder de deur weer snel dicht. Daarop stak de man met het mes met kracht op de auto in en raakte de bestuurdersruit. De auto reed weg en de man rende door. Aangever en anderen zijn hem blijven volgen tot het Clermontplein, waar de man werd aangehouden. [8]
Getuige [getuige 3] was die dag met aangever [slachtoffer 2] in het kantoor. Hij ging met [slachtoffer 2] achter de man met het mes aan. Hij zag dat de man zich met het mes in zijn hand omdraaide in de richting van [slachtoffer 2] . Hij strekte zijn arm en richtte het mes op [slachtoffer 2] . Het mes wees met de punt in de richting van [slachtoffer 2] en hij hoorde de man zeker eenmaal tegen [slachtoffer 2] schreeuwen: "Ik vermoord je".
Iets later kwam er een auto in beeld. De auto stopte en de bestuurder wilde uitstappen. De man met het mes stond nabij de auto en getuige schreeuwde tegen de bestuurder dat hij in de auto moest blijven en de deur moest dichtmaken.
De bestuurder deed dat ook en hij zag dat de man met het mes vervolgens naar de
bestuurderskant liep en dat hij met kracht met het mes op de ruit of het dak
van de auto instak. [9]
Aangever [slachtoffer 3] zag op 9 oktober 2019 in Vaals twee medewerkers van [naam supermarkt] kijken naar een man die aan het bewegen was met zijn armen. Hij vernam van hen dat die man in [naam supermarkt] mensen met een mes had bedreigd. Hij zag dat de man wegrende en is met zijn auto achter de man aangereden. De man kwam naast zijn auto staan. Het lukte hem nog net op tijd om ook het raam dicht te doen. De man maakte stekende bewegingen in de richting van zijn gelaat. Het mes raakte het raam. Vervolgens stak hij nog eens, waardoor een kras in het raam is gekomen. [10]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1, meer subsidiair
op 17 oktober 2019, in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) heeft mishandeld door [slachtoffer 1] met een (gekarteld) mes in de nek te snijden en in de borst te snijden en/of te steken;
2
op 17 oktober 2019, in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes stekende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] te maken, althans die [slachtoffer 1] een mes te tonen en die [slachtoffer 1] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen “Ik snijd je kop eraf”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
op 9 oktober 2019, in de gemeente Vaals [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “ik vermoord je” en daarbij met een mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] te wijzen;
4
op 9 oktober 2019, in de gemeente Vaals [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door met een mes een stekende beweging te maken in de richting van die [slachtoffer 3] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Beroep op rechtvaardigingsgrond noodweer ten aanzien van feit 1 en 2
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer toekomt, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte werd met een stoel geslagen door aangever. Deze actie van de aangever werd niet ingegeven door een noodzakelijke verdediging. De verdachte mocht zich tegen de - ongerechtvaardigde - aanval met de stoel op zijn beurt wel verdedigen.
De rechtbank overweegt omtrent het verweer dat uit de aangifte en de camerabeelden genoegzaam blijkt dat het ter hand nemen van de stoel door aangever en het daarmee een slaande beweging maken richting de verdachte het directe gevolg was van het herhaaldelijk maken van stekende bewegingen van de verdachte richting de aangever. Aangever heeft geprobeerd de situatie te de-escaleren, hetgeen niet lukte. Daarop heeft hij een stoel gepakt om zichzelf te verdedigen en/of de verdachte uit te schakelen en het mes af te kunnen pakken. De rechtbank is van oordeel dat de (verdedigende) handeling van aangever met de stoel het directe gevolg was van het agressieve en bedreigende gedrag van de verdachte jegens aangever. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat aangevers verdediging met de stoel in de gegeven omstandigheden niet buitenproportioneel was. Van enig letsel aan de zijde van de verdachte, anders dan wat lichte schrammen, is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat aangevers handelen ‘wederrechtelijk’ was als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, zodat de verdachte een beroep op noodweer niet toekomt.
De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 meer subsidiair:
mishandeling;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdachte heeft weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding was het onmiddellijke gevolg van een, door het onmiddellijk dreigend gevaar voor de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Zoals hiervoor onder 4 reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aangevers verdediging met behulp van een stoel niet als ‘wederrechtelijk’ in de betekenis van artikel 41 Sr kan worden aangemerkt. Hierop stuit ook het beroep op noodweerexces af.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Putatief noodweer
De verdediging heeft, meest subsidiair, een beroep gedaan op putatief noodweer, en ontslag van alle rechtsvervolging bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij een beroep op putatief noodweer moet worden onderzocht of sprake was van verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij zich het dreigende gevaar verontschuldigbaar heeft ingebeeld, dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. [11]
Voor de beoordeling van deze vraag gaat de rechtbank uit van een zekere geobjectiveerde waarneming ten tijde van de gebeurtenissen. De rechtbank benadrukt dat subjectieve beleving van de verdachte voortkomend uit zijn psychose onvoldoende is voor een geslaagd beroep op putatief noodweer.
Zoals de rechtbank hierboven heeft overwogen, vormde aangevers verdedigend handelen jegens de verdachte geen wederrechtelijke aanranding waartegen van zijn kant enige verdediging noodzakelijk was. De rechtbank is van oordeel dat – naar objectieve maatstaven gemeten – zich ook geen situatie heeft voorgedaan waarbij verdachte kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen, dat hij zich moest verdedigen op de wijze waarop hij heeft gedaan. Hij was immers hij zelf degene die de confrontatie had opgezocht waarop de reactie met de stoel is gevolgd.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Toerekeningsvatbaarheid
De forensisch psychologen drs. W. Lander en K. van der Bijl en psychiater D. van Dam hebben over de geestvermogens van de verdachte op resp. 16 januari 2020 en op 21 januari 2020 een rapport uitgebracht. De rapporteurs hebben op respectievelijk 14 en 24 april 2020 nog aanvullend gerapporteerd naar aanleiding van de vraag van de officier van justitie of een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden ook tot de mogelijkheden zou kunnen behoren.
In beide rapportages komt het volgende naar voren.
De verdachte is lijdende aan schizofrenie en er is sprake van problematisch middelengebruik. Wanneer hij psychotisch is, zijn er paranoïde wanen met akoestische, tactiele en auditieve hallucinaties. Het middelengebruik bestaat uit cannabis, cocaïne, alcohol en speed. Ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten op beide data was er sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Zijn ziekelijke stoornis was van invloed op het tenlastegelegde. Er was sprake van paranoïde wanen, geluxeerd en versterkt door middelengebruik, waardoor verdachte van mening was dat een hetze tegen hem gaande was en hij moest vrezen voor zijn leven. De deskundigen adviseren de tenlastegelegde feiten niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de deskundigen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, in plaats van geheel ontoerekeningsvatbaar, nu hij zichzelf in de toestand heeft gebracht waarin hij verkeerde door welbewust te stoppen met de medicatie. De verdachte had reeds eerder de gevolgen van het stoppen met medicatie ondervonden.
De rechtbank gaat hier niet in mee. De verdachte is lijdende aan een schizofrene stoornis. Eén van de kenmerken van deze stoornis is een oordeels- en kritiekstoornis. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte onvoldoende in staat was om te bepalen of het stoppen met de medicatie goed voor hem zou zijn en welke gevolgen dit zou kunnen hebben. Het stoppen met de medicatie kan derhalve inherent aan de stoornis zijn, en ook de keuze om met zijn medicatie te stoppen, rekent de rechtbank de verdachte daarom niet aan. De rechtbank merkt daarbij nog op dat de verdachte reeds vier tot vijf weken vóór de tenlastegelegde feiten was gestopt met de medicatie.
De rechtbank sluit zich dan ook zonder voorbehoud aan bij het advies van de deskundigen, acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 183 dagen met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van de TBS-maatregel met voorwaarden gevorderd, met de dadelijk uitvoerbaarheid, zoals in het rapport van de reclassering d.d. 11 augustus 2020 voorgesteld. Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit bij een veroordeling de noodzakelijk behandeling van de verdachte te laten plaatsvinden in het kader van een zorgmachtiging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een medewerker van [naam instelling] bedreigd en mishandeld. Dat juist een hulpverlener, die zich inzet voor personen met een psychiatrische stoornis zoals verdachte, het moet ontgelden, is voor het slachtoffer onbegrijpelijk. Hoe groot de impact op het slachtoffer is geweest, blijkt uit zijn ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring.
De verdachte heeft tevens op klaarlichte dag op straat gezwaaid met een mes en onschuldige omstanders hiermee bedreigd. Hoe beangstigend deze situatie was, blijkt uit de aangiften en getuigenverklaringen. Daaruit komt naar voren dat bouwvakkers die ter plaatse aan het werk waren hun schoppen in de hand hadden genomen, voor het geval de situatie verder zou escaleren.
Persoon van de verdachte
De deskundigen concluderen in hun rapporten dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag matig tot hoog is. De verdachte heeft behandeling nodig die gericht is op zijn psychoses, zijn neiging tot middelenmisbruik en de negatieve gevolgen hiervan voor zijn stabiliteit inzake psychosegevoeligheid. Aanvankelijk adviseerden zij in januari 2020 een klinische behandeling met een laag tot matig beveiligingsniveau. Echter, ten tijde van het opstellen van het aanvullend rapport in april 2020 is het psychotisch toestandsbeeld geheel in remissie en is het beveiligingsniveau van een FPA of FPK niet meer nodig. De behandeling zou daarmee ook in een reguliere GGZ instelling kunnen plaatsvinden. De behandeling moet met name bestaan uit begeleiding door een FACT-team van een GGZ instelling zoals [naam instelling] , huisbezoeken toelaten van het FACT en eventueel ook de reclassering, en de verdachte moet controles op middelengebruik en medicatie blijven accepteren. Medicatie en bemoeizorg zullen vermoedelijk een essentieel en langdurig vereist onderdeel van de zorg blijven, en motivering hiertoe is cruciaal. Daarom is het belangrijk dat niet te snel wordt meegegaan in de wens tot het afsluiten van onderzoek en het stoppen met medicatie. Wanneer uitgebreider en langduriger toezicht wenselijk is, met daarbij meer interventiemogelijkheden en meer controle dan bij een zorgmachtiging mogelijk is, bijvoorbeeld door de reclassering, dan kan dit in het kader van een TBS met voorwaarden worden bewerkstelligd. Dit biedt langer en meer toezicht-, controle- en interventiemogelijkheden.
Ter terechtzitting hebben de medewerkers van de reclassering [naam reclasseringsmedewerker 1] en [naam reclasseringsmedewerker 2] zich uitgelaten over de vraag of de behandeling die de verdachte nodig heeft, plaats zou moeten vinden in het kader van een zorgmachtiging of in het kader van een TBS met voorwaarden.
Zij zijn beiden van mening dat een TBS met voorwaarden meer controlemogelijkheden biedt dan een zorgmachtiging. De reclassering kan dan een vinger aan de pols houden en er kan eerder ingegrepen worden indien de verdachte een terugval zou krijgen. Bovendien is de behandeling dan langduriger en dekt deze de risico’s beter af. De voorwaarden die nu in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn opgesteld, verschillen niet veel van de voorwaarden die kunnen worden opgelegd in het kader van een TBS met voorwaarden.
Zorgmachtiging of TBS met voorwaarden
De rechtbank is van oordeel dat een zorgmachtiging onvoldoende waarborgen biedt. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de navolgende omstandigheden.
De deskundigen alsmede de medewerkers van de reclassering hebben de noodzaak benadrukt van een langdurige behandeling in een forensische setting met toezicht van de reclassering. Bovendien is de bescherming van de maatschappij niet het primaire doel van een zorgmachtiging. Nu deze bescherming wel noodzakelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een TBS met voorwaarden passender is.
De verdachte heeft zich geconformeerd aan de op te stellen voorwaarden in het kader van een TBS met voorwaarden, ook voor zover deze inhouden dat hij waar nodig geacht zijn medicatie via een depot zou ontvangen.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel van TBS is voor wat betreft de onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde bedreigingen voldaan. Voor de onder feit 1 meer subsidiair bewezen verklaarde mishandeling kan geen TBS worden opgelegd.
De bewezenverklaarde bedreigingen zijn misdrijven als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2o, van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens het begaan van deze strafbare feiten was leed de verdachte sprake aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van personen, gezien de ernst en de aard van de door verdachte geuite bedreigingen, het opleggen van de maatregel van TBS.
De rechtbank zal de verdachte dan ook ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 de TBS-maatregel opleggen met daaraan verbonden de voorwaarden zoals beschreven in het rapport van de reclassering d.d. 11 augustus 2020.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht, en zal bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheisbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank zal tevens aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen, zoals is geadviseerd door de deskundigen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank is van oordeel dat het creëren van een mogelijkheid om de verdachte na de terbeschikkingstelling met voorwaarden langdurig onder toezicht te stellen, noodzakelijk is om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is dan ook voldaan.
De rechtbank wijst er, wellicht ten overvloede, nog op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van de officier van justitie en een daaropvolgende beslissing tot tenuitvoerlegging van de rechtbank.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.809,86, bestaande uit € 459,86 materiële schade en € 3.350,- immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering met betrekking tot de materiële schade geheel toewijsbaar. Met betrekking tot de immateriële schade is de officier van justitie van mening dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk dient de worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid te verklaren, nu hij vrijspraak heeft bepleit van feit 1. Subsidiair heeft de verdediging erop gewezen dat de benadeelde partij reeds leed aan PTSS vanwege een eerder incident, zodat niet is vast te stellen of en in hoeverre het geestelijk letsel met deze feiten verband houdt. Ten aanzien van feit 2 kan de vordering niet, althans niet geheel, worden toegewezen, omdat deze schade niet alleen uit dit feit voortvloeit.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De materiële schade van de benadeelde bestaat uit € 459,86 aan schade die is toegebracht aan diens Apple Watch. Deze schade is volgens [slachtoffer 1] ontstaan tijdens de worsteling waarbij hij door de verdachte is mishandeld. De rechtbank heeft geen reden om aan deze lezing te twijfelen. Er bestaat daarmee een causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit. Bovendien is de schadepost voldoende onderbouwd. De rechtbank zal deze vordering dan ook geheel toewijzen.
De immateriële schade
De immateriële schade is gevorderd ten aanzien van de poging tot doodslag en de bedreiging. De rechtbank acht de poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling niet bewezen. Zij acht wel bewezen de mishandeling en de bedreiging, waardoor het toe te wijzen bedrag ten aanzien van immateriële schade gematigd zal worden. Dat de benadeelde reeds voorafgaande aan het onderhavige incident leed aan PTSS, staat aan toewijzing niet in de weg. De rechtbank acht een schadevergoeding van € 1.000,- redelijk. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het totaal toe te wijzen bedrag van € 1.459,86 wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
De rechtbank zal over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.327,21, bestaande uit € 827,21 materiële schade en € 500,- immateriële schade.
7.6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade toewijsbaar, maar ten aanzien van de immateriële schade is de vordering onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is in zoverre niet-ontvankelijk.
7.7
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de posten ‘marktkraam’ en ‘gederfde inkomsten’ niet voldoende zijn onderbouwd en daarom dienen te worden afgewezen. De auto was niet het eigendom van het slachtoffer, maar van zijn ex, zodat hij niet als benadeelde partij is aan te merken.
7.8
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De vordering tot schadevergoeding met betrekking tot de materiële schade is onderverdeeld in een aantal posten. De posten ‘reiskosten aangifte’ en ‘reiskosten slachtofferhulp’ tot een bedrag van € 27,72 zal de rechtbank toewijzen, nu deze posten voldoende zijn onderbouwd en niet zijn betwist.
De schade gevorderd onder de post ‘marktkraam’ zal de rechtbank afwijzen, nu dit niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de post ’gederfde inkomsten’ niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat deze post in het geheel niet met stukken is onderbouwd.
De post ‘schade auto’ heeft betrekking op een deuk in het bestuurdersportier en een kras op het raam. De deuk in het portier is niet veroorzaakt door het bewezenverklaarde feit, namelijk het steken met een mes in de richting van [slachtoffer 3] . Daarmee ontbreekt een causaal verband tussen het gepleegde feit en de schade.
De schade aan de ruit van het bestuurdersportier was weliswaar het gevolg van het maken van de stekende beweging van de verdachte naar de benadeelde partij, maar de auto was eigendom van de ex van de benadeelde partij. De benadeelde partij stelt dat hij € 200,- heeft betaald aan zijn ex voor deze schade, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De rechtbank kan dan ook niet vaststellen of de vordering door betaling aan de daadwerkelijk gelaedeerde op de benadeelde partij is overgegaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding daarom ten aanzien van de post ‘schade auto’ niet-ontvankelijk verklaren.
De immateriële schade
De psychische schade die de benadeelde partij heeft geleden, is niet met stukken onderbouwd. De rechtbank onderkent dat een bedreiging met een mes gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer met zich mee kan brengen en dat hij hier nog lang last van heeft gehad. De rechtbank kan in uitzonderlijke gevallen de vordering tot schadevergoeding toewijzen, ook als er geen onderbouwing van een deskundige aan ten grondslag ligt.
De rechtbank is echter van oordeel dat van een van deze uitzonderlijke gevallen geen sprake is. De benadeelde partij kan daarom naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de immateriële schade niet in zijn vordering worden ontvangen.
Het totaal toe te wijzen bedrag van € 27,72, wordt vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor deze feiten niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast dat de verdachte, voor de feiten 2, 3 en 4,
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende, het gedrag van de ter beschikking gestelde betreffende,
voorwaarden:
Algemene voorwaarden
  • De verdachte pleegt geen strafbare feiten.
  • De verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken en biedt zijn identiteitsbewijs ter inzage aan als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht.
  • De verdachte verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden
• De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig
identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te
stellen.
• De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht
herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
• De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
• De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
• De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
Reclassering.
• De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
• De verdachte moet zich binnen drie werkdagen na de uitspraak telefonisch melden bij Reclassering Nederland op het telefoonnummer: 088-8041502, waarna een afspraak wordt gemaakt voor een huisbezoek of meldplicht op kantoor op het adres: Heerderweg 25, 6224 LA Maastricht of Putgraaf 3 te 6411 GT Heerlen. Hierna moet de verdachte zich gedurende door de Reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de Reclassering dat gedurende deze perioden nodig acht.
• De verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de
voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven
worden. De verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de
reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders. De verdachte werkt mee aan het
convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij
onaangekondigd door de wijkagent gecontroleerd kan worden in zijn huis of omgeving.
• De verdachte laat zich behandelen door het Forensisch FACT-Team van FPP De Horst Zuid Limburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk, dan wel wordt aanstonds voortgezet, na de rechterlijke uitspraak. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen is onderdeel van de behandeling.
• De verdachte kan de aanwijzing krijgen dat hij zich de antipsychotica in depotvorm laat toedienen.
• Bij de aanleidingen die zich kunnen voordoen, zoals terugval in middelengebruik,
overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal twee keer zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
• De verdachte verblijft indien geïndiceerd in een nader door de reclassering aan te
wijzen instelling voor beschermd / begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Het
verblijf start op het moment dat betrokkene ondanks alle behandeling en zorg niet
meer zelfstandig kan wonen. Het verblijf duurt zo lang als de reclassering dat nodig vindt.
• De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
• De verdachte gebruikt geen verdovende middelen.
• De verdachte gebruikt alcohol met mate. Indien de monitoring uitwijst dat betrokken bovenmatig drinkt, kan hem een geheelonthoudingsgebod worden opgelegd door de reclassering in de vorm van een aanwijzing, gedurende een door de reclassering vast te stellen periode.
• De verdachte werkt mee aan controle op het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek (de RUMA-marker) en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
• De verdachte geeft inzicht in zijn financiën en werkt desgewenst mee aan een financieel begeleidingstraject.
• De verdachte verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te
raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk. Hij geeft openheid over het aangaan en onderhouden van
(partner)relaties. Hij werkt mee aan de opbouw van een ondersteunend
sociaal netwerk.
• Indien geïndiceerd en aangewezen, zal betrokkene zich inzetten voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding voor een of meerdere dagen per week, naar gelang zijn draagkracht.
• De verdachte kan enkel in overleg met de reclassering en met goedkeuring van de officier van justitie zich buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven,
uitgezonderd de nabije grensstreek;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijke uitvoerbaarheid
- bepaalt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking
- legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.459,86, bestaande uit € 459,86 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de meer gevorderde immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.459,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 24 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

De benadeelde partij [slachtoffer 3]

- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 27,72, bestaande uit de posten ‘reiskosten aangifte’ en ‘reiskosten slachtofferhulp’, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de post ‘gederfde inkomsten’en ‘schade auto’, en ten aanzien van de immateriële schade;
- wijst de vordering tot schadevergoeding af ten aanzien van de post ‘marktkraam’;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 3] , van een bedrag van € 27,72, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 1 dag. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E.M. Hendriks, voorzitter, mr. K.G. Witteman en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2020.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging, ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 17 oktober 2019. in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, in elk geval eenmaal met een (gekarteld) mes, althans een scherp voorwerp,
- stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) een of meerma(a)l(en) met het/een mes in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken en/of
- ( vervolgens) een of meerma(a)l(en) met het/een mes in de borst van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2019, in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, in elk geval eenmaal met een (gekarteld) mes, althans een scherp voorwerp,
- stekende en/of snijdende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of
- ( vervolgens) een of meerma(a)l(en) met het/een mes in de nek van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken en/of
- ( vervolgens) een of meerma(a)l(en) met het/een mes in de borst van die [slachtoffer 1] heeft
gesneden en/of gestoken
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2019, in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) heeft mishandeld door [slachtoffer 1] met een (gekarteld) mes in de nek te snijden en/of te steken en/of in de borst te snijden en/of te steken;
2
hij op of omstreeks 17 oktober 2019, in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] (psychiatrisch verpleegkundige bij [naam instelling] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een of meerma(a)l(en) met een mes stekende/snijdende bewegingen in de richting van die [slachtoffer 1] te maken, althans die [slachtoffer 1] een mes te tonen en/of die [slachtoffer 1] ( daarbij) dreigend de woorden toe te voegen "Ik snijd je kop eraf", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 9 oktober 2019, in de gemeente Vaals [slachtoffer 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij met een mes in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] stekende bewegingen te maken, althans te wijzen, althans die [slachtoffer 2] een mes te tonen;
4
hij op of omstreeks 9 oktober 2019, in de gemeente Vaals [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door eenmaal en/of meermalen met een mes stekende/snijdende bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer 3] , althans die [slachtoffer 3] een mes te tonen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2019165530, gesloten d.d. 20 oktober 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127, alsmede de niet genummerde bescheiden.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 17 oktober 2019, pagina 1 tot en met 8.
3.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 17 oktober 2019, pagina 32 en 33.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 17 oktober 2019, pagina 34.
5.Het proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het verslag d.d. 22 november 2019.
6.De kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 oktober 2019, pagina 36.
7.Het proces-verbaal van onderzoek aan het mes d.d. 17 oktober 2019, pagina 40 en 41.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 9 oktober 2019, pagina 45 en 46.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] d.d. 9 oktober 2019, pagina 52 en 53.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 10 oktober 2019, pagina 63 tot en met 67.