ECLI:NL:RBLIM:2020:950

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
268954 / HA RK 19-199
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beschikking rechter-commissaris inzake looptijd schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een beroep van [appellant] tegen een beschikking van de rechter-commissaris van 13 september 2019. [Appellant] was toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) bij vonnis van 22 juli 2016, waarbij de looptijd op vijf jaar was gesteld. [Appellant] verzocht om verkorting van deze looptijd naar drie jaar, maar dit verzoek werd door de rechter-commissaris afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de beschikking van de rechter-commissaris berustte op een onjuist uitgangspunt, aangezien de afwijkende looptijd van vijf jaar niet expliciet in het dictum van het vonnis van 22 juli 2016 was opgenomen. De rechtbank vernietigde de beschikking van de rechter-commissaris en verklaarde [appellant] niet ontvankelijk in zijn verzoek om de looptijd van de schuldsanering te bepalen op drie jaar. Tevens werd het griffierecht op nihil gesteld, omdat [appellant] voor het indienen van het verzoek geen griffierecht verschuldigd was. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en expliciete beslissingen in vonnissen met betrekking tot de looptijd van schuldsaneringen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: 268954 / HA RK 19-199
Beschikking van 5 februari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appelant, hierna te noemen “ [appellant] ”
advocaat mr. C.C.W. Plaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift ex art. 315 Faillissementswet (Fw) met producties, ter griffie ontvangen op 18 september 2019,
- de zienswijze van de rechter-commissaris neergelegd in zijn brief van 7 oktober 2019,
- de mondelinge behandeling van 17 december 2019.
1.2.
Ter zitting zijn verschenen:
- dhr. [appellant] , bijgestaan door mr. Plaat.
1.3.
Mr. C.J.M. Scheeren, bewindvoerder, is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verschenen, noch is harerzijds een bericht van verhindering gegeven.
Dit laatste vormde voor de rechtbank reden om mr. Scheeren bij brief van de griffier van 18 december 2019 in de gelegenheid te stellen een recent voortgangsverslag (periode 18 april 2019-heden) uiterlijk 31 december 2019 over te leggen.
1.4.
Omdat 4 februari 2020 nog geen voortgangsverslag was ontvangen, is bepaald dat heden beschikking zal worden gegeven.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van deze rechtbank van 22 juli 2016 is [appellant] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) met benoeming van mr. M.M.T. Coenegracht tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. C.J.M. Scheeren tot bewindvoerder (insolventienummer C/03/16/557 R). Inmiddels is mr. P. Hoekstra tot rechter-commissaris benoemd.
2.2.
Bij beschikking van 13 september 2019 heeft de rechter-commissaris het verzoek van [appellant] om de looptijd van de schuldsanering te verkorten van vijf jaar naar drie jaar afgewezen. De motivering voor die beslissing luidt – kort samengevat – dat de rechtbank destijds bij de toelating goed heeft uitgelegd waarom de looptijd van de schuldsanering op vijf jaar is gesteld, namelijk dat schuldenaren in vergelijkbare situaties vaak niet tot de schuldsanering worden toegelaten. Omdat het ging om een hoge schuld en [appellant] een goede baan had met een royale afloscapaciteit – daarbij ongetwijfeld ook denkend aan het belang van de schuldeisers – is gekozen voor een termijn van vijf jaar. Die looptijd is echter niet expliciet in het vonnis vermeld. De persoonlijke argumenten van [appellant] leggen geen gewicht in de schaal. Het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel – hij heeft een zevental uitspraken van andere rechtbanken overgelegd waarin andere schuldenaren in vergelijkbare omstandigheden (werkloze piloten met een studieschuld) zijn toegelaten voor een periode van drie jaar – wordt door de rechter-commissaris verworpen omdat [appellant] destijds niet tegen de toelating met een verlengde periode in beroep is gegaan en omdat op basis van zeven andersluidende uitspraken niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Jurisprudentie over dit onderwerp biedt (nog) geen eensluidend beeld en landelijke afspraken ontbreken, aldus de rechter-commissaris.

3.Het beroep

3.1.
[appellant] verzoekt de beschikking van de rechter-commissaris van 13 september 2019 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat op hem vanaf 22 juli 2016 de schuldsaneringsregeling van toepassing is voor een termijn van drie jaar. Hij stelt dat de termijn van de schuldsaneringsregeling kan worden verkort omdat die in vergelijkbare gevallen eveneens is verkort. Bij zijn schrijven van 23 juli 2019 (productie 3 bij het beroepschrift) heeft [appellant] een zevental beslissingen genoemd waaruit zulks blijkt.
3.2.
Van de zijde van de bewindvoerder is bij de mondelinge behandeling, noch na daartoe schriftelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, een reactie vernomen.

4.De beoordeling

4.1.
Het beroep is tijdig ingesteld.
4.2.
De rechtbank merkt op dat, hoewel de rechter-commissaris door de griffie van de rekestenkamer is verzocht om zijn zienswijze te geven op het hoger beroep van [appellant] en deze zienswijze ook is ontvangen, hiermee – gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1947) – geen rekening zal worden gehouden. De rechtbank zal enkel oordelen over de beschikking van de rechter-commissaris van 13 september 2019.
4.3.
[appellant] grondt zijn beroep op het bepaalde in art. 349a Fw.
Dit artikel luidt:
“1. De termijn van de schuldsaneringsregeling bedraagt drie jaar, te rekenen van de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, die dag daaronder begrepen. In afwijking daarvan kan de rechter de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen, indien voor de gehele termijn tevens een nominaal bedrag wordt vastgesteld als bedoeld in artikel 295, derde lid.
2. De rechter-commissaris kan bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers wijzigen. De termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar. De bewindvoerder geeft van de gewijzigde termijn onverwijld kennis aan de schuldeisers. De rechter-commissaris dient de schuldenaar in de gelegenheid stellen te worden gehoord, alvorens te beslissen de termijn te verlengen.
3. Onder dezelfde voorwaarden kan de rechtbank in het kader van artikel 350 of 352 de termijn ambtshalve dan wel op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, schuldenaar of een of meer schuldeisers wijzigen. Tegen dit vonnis kunnen de schuldeisers die om de wijziging gevraagd hebben en kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak in hoger beroep komen. Artikel 351, tweede tot en met vijfde lid, is van toepassing.”
4.4.
Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 349a Fw blijkt dat de wetgever in beginsel een looptijd van drie jaar heeft gewild, niet alleen om voldoende tijd te hebben om tot een redelijke mate van voldoening van de schulden te kunnen komen, maar ook omwille van het maatschappelijk draagvlak van de schuldsaneringsregeling in het algemeen.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat in het vonnis van 22 juli 2016 weliswaar wordt overwogen dat een afwijkende termijn van vijf jaren aangewezen zou zijn, maar dat is nagelaten aldus te beslissen en in het dictum is geen afwijkende looptijd opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat de beschikking van de rechter-commissaris van 13 september 2019 zal worden vernietigd, nu zij berust op het onjuiste uitgangspunt dat bij vonnis van 22 juli 2016 een looptijd van vijf jaar is bepaald.
4.6.
Het verzoek om te bepalen dat de looptijd van deze schuldsaneringsregeling drie jaar zal zijn is niet ontvankelijk, omdat de rechtbank niet in een verzoekschriftprocedure bij beschikking een dergelijke beslissing kan nemen, dit kan immers uitsluitend bij vonnis.
4.7.
Het in rov. 4.2 genoemde arrest heeft ook tot gevolg dat [appellant] voor het indienen van onderhavig verzoek geen griffierecht verschuldigd is. Het griffierecht zal dan ook op nihil worden gesteld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 13 september 2019,
5.2.
verklaart [appellant] niet ontvankelijk in zijn verzoek tot bepaling van de looptijd van deze schuldsanering op drie jaar,
5.3.
stelt het door [appellant] verschuldigde griffierecht op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: JvdH