ECLI:NL:RBLIM:2020:9272

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
ROE 19/2776
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitschrijving uit de basisregistratie personen na aangifte van emigratie via DigiD

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep. De eiser was het niet eens met zijn uitschrijving uit de basisregistratie personen (brp), die was verwerkt op basis van een aangifte van emigratie die elektronisch was ingediend via de website van de gemeente met gebruikmaking van zijn DigiD. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte op correcte wijze was ingediend en dat de ondertekening via DigiD als voldoende betrouwbaar wordt beschouwd. Eiser betoogde dat hij de aangifte niet zelf had ingediend en dat er mogelijk sprake was van identiteitsfraude. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat zijn DigiD door een derde was misbruikt. De rechtbank concludeerde dat de uitschrijving een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder op basis van de aangifte van emigratie de uitschrijving had mogen doorvoeren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/2776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Ruijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Croonen).

Procesverloop

Op 28 mei 2019 heeft verweerder een emigratie van eiser in de basisregistratie personen (de brp) verwerkt. Op die zelfde dag is een bevestiging van de uitschrijving uit de basisregistratie personen aan eiser gestuurd (de uitschrijving).
Bij besluit van 2 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de uitschrijving ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu partijen, desgevraagd, niet te kennen hebben gegeven gebruik te willen maken van hun recht ter zitting te worden gehoord.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Verweerder heeft op 23 mei 2019 een aangifte van emigratie ontvangen. Deze is elektronisch ingediend via de website van de gemeente Gennep met gebruikmaking van een DigiD op naam van eiser. In de aangifte is een Braziliaans adres opgegeven als nieuw verblijfsadres. Verweerder heeft de aangifte verwerkt in de brp en een bevestiging van de uitschrijving aan eiser gestuurd. De bevestiging is gestuurd naar het Braziliaanse adres. Eiser is het niet eens met de uitschrijving. Hij wil ingeschreven blijven op een adres in Gennep. Hij heeft daarom bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
Wat is de reden voor het bestreden besluit?
2. Verweerder heeft eiser uitgeschreven uit de brp op grond van een aangifte van emigratie die bij verweerder is ingediend met gebruikmaking van een DigiD op naam van eiser. Het bezwaar van eiser tegen de uitschrijving is ongegrond verklaard, omdat -kort samengevat- DigiD strikt persoonlijk is en verweerder daarom erop mocht vertrouwen dat de aangifte van emigratie afkomstig was van eiser en door eiser zelf (of met zijn goedkeuring door iemand anders) is ingediend. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van identiteitsfraude.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser betoogt dat de uitschrijving geen besluit is, omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 2.60, onder a, van de Wet basisregistratie personen (de Wet brp). Het bestreden besluit heeft daarom volgens eiser geen rechtsgevolg. Voorts stelt eiser dat hij de aangifte van emigratie niet heeft ingediend. Volgens eiser kan niet worden uitgesloten dat iemand anders het verzoek tot uitschrijving heeft gedaan via een DigiD op naam van eiser. Hierbij betoogt eiser tevens dat sprake is van een belastend besluit en dat daarom verweerder aannemelijk moet maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor uitschrijving uit de brp. Dat heeft verweerder niet gedaan, aldus eiser.
Wat is het wettelijk kader en welke vragen gaat de rechtbank beantwoorden?
4. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. [1]
4.1.
In de brp worden de gegevens opgenomen over het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. [2] Deze gegevens worden ontleend aan de aangifte van vertrek van de ingezetene, waarbij de identiteit van de betrokkene deugdelijk dient te worden vastgesteld. [3]
4.2.
Een bericht kan elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden als het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat die weg is geopend. [4] Een elektronische handtekening is geldig als de methode die voor ondertekening is gebruikt, voldoende betrouwbaar is. [5]
4.3.
Gelet op dit wettelijk kader en op de beroepsgronden van eiser, zal de rechtbank hierna eerst beoordelen of de uitschrijving een besluit in de zin van de Awb is. Indien dit het geval is, zal de rechtbank beoordelen of verweerder eiser heeft mogen uitschrijven uit de brp op grond van de elektronische aangifte.
Is de uitschrijving een besluit?
5. Eiser betoogt dat in dit geval geen sprake is van een besluit, omdat niet is voldaan aan de eisen van artikel 2.60, onder a, van de Wet brp.
6. Zoals bij 4.1. is overwogen, worden in de brp de gegevens opgenomen over het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. Deze gegevens worden ontleend aan de aangifte van vertrek van de ingezetene. Er is dan ook een wettelijke grondslag voor de uitschrijving.
6.1.
De uitschrijving uit de brp is, anders dan eiser stelt, op rechtsgevolg gericht. Daarmee wordt immers de rechtspositie van eiser beïnvloed. Als voorbeeld kan worden genoemd dat de uitschrijving van invloed kan zijn op (de hoogte van) bepaalde uitkeringen.
6.2.
Aangezien de uitschrijving voldoet aan de vereisten van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is sprake van een besluit. Een
gelijkstellingmet een besluit, zoals opgenomen in het door eiser genoemde artikel 2:60, onder a, van de Wet brp is niet vereist.
Heeft verweerder eiser mogen uitschrijven uit de brp op grond van de elektronische aangifte?
7. Eiser betoogt dat hij geen aangifte van emigratie heeft ingediend. Het bestreden besluit is volgens eiser onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen, doordat verweerder zonder nader onderzoek de uitschrijving in stand heeft gelaten.
8. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat verweerder de elektronische weg heeft opengesteld voor het doen van aangifte van emigratie.
8.1.
De aangifte van emigratie van eiser is ingediend met gebruikmaking van een DigiD op naam van eiser. DigiD is een persoonlijke inlogcode, voorzien van een wachtwoord, waarmee een persoon zich kan identificeren op websites van de overheid. Deze persoonlijke inlogcode dient de houder ervan geheim te houden, zodat anderen er geen gebruik dan wel misbruik van kunnen maken. Nu de aangifte van emigratie is ondertekend met de DigiD van eiser, moet het er in beginsel voor worden gehouden dat die aanvraag door eiser is ingediend. De gebruikersnaam en het wachtwoord voor de DigiD zijn immers strikt persoonlijk. De rechtbank verwijst hierbij naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). [6] Ondertekening via DigiD is dan ook in het algemeen een voldoende betrouwbare methode om een aangifte van emigratie rechtsgeldig te ondertekenen.
8.2.
Eiser stelt onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling [7] dat niet uitgesloten kan worden dat ook in dit geval een derde misbruik heeft gemaakt van een DigiD op naam van eiser. De rechtbank verwijst ook in dit verband naar de bij overweging 8.1. genoemde uitspraak van de Afdeling. [8] Daarin heeft de Afdeling overwogen dat in zijn algemeenheid fraudegevallen met DigiD bekend zijn, maar dat dit niet betekent dat verweerder in elk geval aan de juistheid van een aangifte hoeft te twijfelen en nader onderzoek moet doen. Het is daarbij aan degene die zich beroept op misbruik van zijn DigiD door een derde om aannemelijk te maken dat hij niet zelf de aangifte heeft ingediend. De Afdeling overweegt bovendien uitdrukkelijk dat in de door eiser genoemde uitspraak van 24 april 2013 bijzondere omstandigheden aan de orde waren. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn in het geval van eiser niet gebleken.
8.3.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf geen aangifte van emigratie heeft ingediend. De enkele stelling dat niet uitgesloten is dat een derde gebruik heeft gemaakt van de DigiD van eiser is in dit verband onvoldoende. De Afdeling heeft eerder overwogen dat de enkele bij de politie gedane aangifte van valsheid in geschrifte en fraude onvoldoende is om aan te nemen dat gebruik is gemaakt van een DigiD buiten het medeweten om van degene op wiens naam de DigiD is gesteld. [9] In dit geval heeft eiser niet eens een dergelijke aangifte overgelegd.
8.4.
Gelet op het voorgaande mocht verweerder ervan uitgaan dat eiser de aangifte zelf heeft ingediend. Gelet op wat de rechtbank bij 4.1. heeft overwogen, mocht verweerder op basis van die aangifte over gaan tot uitschrijving van eiser uit de brp.
Conclusie en proceskosten
9. Verweerder mocht eiser uit de brp uitschrijven op grond van de ontvangen aangifte van emigratie. Het beroep is dan ook ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Dohmen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.
griffier rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 26 november 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan door een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 2.7, eerste lid, aanhef en sub a, onder 7°, van de Wet brp.
3.Artikel 2.21, eerste en vierde lid, van de Wet brp.
4.Artikel 2:15, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 2:16, eerste lid, van de Awb.
6.Uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2552.
7.Uitspraak van 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8406.
8.Zie voetnoot 6.
9.Zie voetnoot 6.