ECLI:NL:RBLIM:2020:9152

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
23 november 2020
Zaaknummer
C/03/281179 / HA ZA 20-405
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in civiele procedure over verdeling van ontbonden gemeenschap

Op 18 november 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een vonnis gewezen in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen die een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten op 30 augustus 2011. De gedaagde in conventie, die tevens eiser in reconventie is, heeft een incidentele vordering ingediend om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, op basis van een bepaling in de samenlevingsovereenkomst die stelt dat geschillen zoveel mogelijk door de kantonrechter moeten worden beslist. De eiseres in conventie heeft verweer gevoerd en betoogd dat de kantonrechter niet uitdrukkelijk bevoegd is verklaard en dat de rechtbank bevoegd is voor vorderingen ter zake van verdeling.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en vastgesteld dat de absolute bevoegdheid van de rechter wordt beheerst door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank concludeert dat de regels inzake absolute competentie van dwingend recht zijn en dat partijen niet de mogelijkheid hebben om hiervan af te wijken. Aangezien de vorderingen betrekking hebben op de verdeling van een ontbonden gemeenschap, is de rechtbank bevoegd. De incidentele vordering van de gedaagde wordt afgewezen, en deze wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld in de hoofdzaak, met een geplande mondelinge behandeling op 26 mei 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/281179 / HA ZA 20-405
Vonnis in incident bij vervroeging van 18 november 2020
in de zaak van
[eiseres in conventie in hoofdzaak, verweerster in reconventie in hoofdzaak, verweerster in incident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.E.A.H. Verstraelen,
tegen
[gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.F.T. Grul.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie in hoofdzaak, verweerster in reconventie in hoofdzaak, verweerster in incident] en [gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 10,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdend de incidentele vordering tot
  • het mondeling vonnis van 21 oktober 2020 waarbij een mondelinge behandeling is gelast
  • de brief namens [gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] waarin gewezen wordt op de opgeworpen exceptie van
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling

in het incident

2.1.
[gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] stelt dat de grondslag voor de vorderingen voortvloeit uit de tussen partijen op 30 augustus 2011 gesloten samenlevingsovereenkomst. In art. 15 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst is – kort gezegd – bepaald dat alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze overeenkomst zoveel mogelijk worden beslist door de kantonrechter. [gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] vordert derhalve dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken.
2.2.
[eiseres in conventie in hoofdzaak, verweerster in reconventie in hoofdzaak, verweerster in incident] voert verweer. Zij stelt dat de kantonrechter in de samenlevingsovereenkomst niet uitdrukkelijk bevoegd is verklaard en dat de rechtbank bevoegd is ten aanzien van vorderingen ter zake van verdeling.
2.3.
De inleidende vorderingen van partijen strekken tot de verdeling van de tussen hen bestaande ontbonden gemeenschap. De absolute bevoegdheid van de rechter wordt beheerst door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Tot aan de herziening van dit wetboek per 1 januari 2002 bepaalde artikel 126 lid 12 dat de rechtbank de bevoegde rechter was ter zake van een verdeling. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de wetgever deze absolute bevoegdheid heeft willen wijzigen. In de memorie van toelichting op de Aanpassingswet wordt vermeld, dat na de bestuurlijke overbrenging van de kantongerechten in de rechtbank het takenpakket van de kantonrechter gehandhaafd blijft (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 258). Op grond van artikel 42 Wet op de rechterlijke organisatie (RO.) nemen de rechtbanken in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen. Waar het de absolute bevoegdheid van de kantonrechter betreft, geeft artikel 93 Rv een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 42 RO. Deze uitzonderingen omvatten geen verdelingszaken. Onder vorderingen als bedoeld in artikel 93 Rv letter a worden geldvorderingen verstaan (MvT, Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 192). Onder de vordering als bedoeld in letter b van artikel 93 Rv moet ook een geldvordering worden verstaan. Ook aan de andere in artikel 93 Rv omschreven uitzonderingen kan de kantonrechter in verdelingszaken geen bevoegdheid ontlenen (zie ook: ECLI:NL:GHDHA:2018:714).
2.3.1.
De regels inzake absolute competentie zijn van dwingend recht. Partijen hebben rechtens niet de mogelijkheid gekregen om van die regels af te wijken. Ten aanzien van de onderhavige vorderingen ter zake verdeling is dan ook de rechtbank bevoegd. Dit betekent dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de kamer voor kantonzaken niet bevoegd is.
2.4.
[gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] heeft als in het ongelijk gesteld te gelden en wordt daarom in de proceskosten van dit incident veroordeeld.
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
2.5.
De zaak zal, zoals reeds in het roljournaal is vermeld, worden verwezen naar de rol van
2 december 2020voor conclusie van antwoord in reconventie.
2.6.
De rechtbank wijst er verder op dat de voor 26 mei 2021 geplande mondelinge behandeling doorgang zal vinden.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagde in conventie in hoofdzaak, eiser in reconventie in hoofdzaak, eiser in incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in conventie in hoofdzaak, verweerster in reconventie in hoofdzaak, verweerster in incident] begroot op € 543,-,
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 december 2020voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH