2.2.[gedaagde] en de heer [erflater] waren op 10 februari 1995 met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Zij hebben tijdens het huwelijk gewoond in de echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: de woning). Het huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 24 februari 2010 op 4 maart 2010 in de registers van de burgerlijke stand. Onderdeel van de echtscheidingsbeschikking is het echtscheidingsconvenant van 28 januari 2010 waarin onder andere is te lezen:
Artikel 4 Echtelijke woning
1. De echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , betreft een woning die partijen in eigendom hebben.
2. De woning is in 2006 gekocht voor een bedrag van € 143.000,-- k.k. en wordt thans gewaardeerd op een bedrag van circa € 150.000,--. De hoogte van de hypotheek op de echtelijke woning bedraagt € 150.000,--.
3. De echtelijke woning zal aan de man worden toebedeeld. De hypotheekschuld bij de MNF Bank NV (blijkens de hypotheekakte d.d. 09-10-2006) wordt eveneens aan de man toebedeeld. De man zal er zorg voor dragen dat de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid ontslagen wordt.
4. Ter zake van de toedeling van de echtelijke woning aan de man vindt bij echtscheiding geen verrekening plaats.
5. Indien de man de woning verkoopt vóór 1 oktober 2012 en het tussen en het huis alsdan meer opbrengt dan € 150.000,--, dan zal de overwinst tussen partijen gelijkelijk verdeeld worden. In dat geval zal ook de opbrengst van de overlijdensrisicoverzekering gelijkelijk tussen partijen verdeeld worden.
6. Indien de man het huis ná 31-10-2012 verkoopt, vindt geen verrekening met de vrouw plaats.
Artikel 10 Vrijwaring en finale kwijting
1. Partijen vrijwaren elkaar over en weer (…)
2. Partijen verklaren ter zake van de verdeling en uitvoering van dit convenant, niets meer van elkaar te vorderen te hebben, hoe ook genaamd, en verlenen elkaar over en weer te dier zake finale kwijting.
Artikel 11 Ontbinding
Partijen doen uitdrukkelijk afstand van hun recht om ingevolge het bepaalde in artikel 6:265 BW ontbinding van deze overeenkomst te vorderen.