Uitspraak
RECHTBANK limburg
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Verweerder heeft een nieuw besluit genomen op 13 juni 2018. Het beroep is van rechtswege ook gericht tegen dit nieuwe besluit van verweerder van 13 juni 2018, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. De rechter die het beroep behandelt zal hierover op de zitting of in de uitspraak een definitieve beslissing nemen. Ik stel u in de gelegenheid om aanvullende gronden in te dienen. De procedure tegen beide besluiten wordt voortgezet onder het hiervoor genoemde zaaknummer.”
Het beroep wordt voorlopig beschouwd als ook gericht tegen uw nieuwe besluit van 13 juni 2018. De rechter die het beroep behandelt zal hierover op de zitting of in de uitspraak een definitieve beslissing nemen. De procedure tegen beide besluiten wordt voortgezet onder het hiervoor genoemde zaaknummer.”
11. De rechtbank heeft bij brief van 11 juli 2018 aan partijen medegedeeld dat het beroep voorlopig wordt beschouwd als tevens gericht tegen het besluit van 13 juni 2018 en dat de rechter die het beroep behandelt hierover nog een definitieve beslissing zal nemen. De rechtbank beslist thans hierover het volgende.
van rechtswegeook
isgericht tegen het primaire besluit. Anders dan in de brief aan verweerder is niet aangegeven dat het beroep
voorlopig wordt beschouwdook te zijn gericht tegen het primaire besluit. Hoewel vervolgens wordt aangegeven dat de rechter hierover een definitieve beslissing zal nemen, constateert de rechtbank dat de brief door de daarin gebruikte bewoordingen, bij eiser de indruk heeft kunnen wekken dat de griffie mededeling doet van een vaststaande of vastgestelde situatie, namelijk een situatie die van rechtswege zo is. Daarbij kan onduidelijkheid bestaan over de vraag waarover de rechter een definitieve beslissing zal nemen, omdat dit ook (enkel) kan zien op de verwoorde uitzondering over het belang van partijen. De rechtbank oordeelt dat eiser in redelijkerwijs heeft mogen concluderen dat hij een belang heeft bij het primaire besluit en het (gestelde van rechtswege) daartegen gericht zijn van het beroep. Gezien de inhoud van de brief aan eiser en de gelegenheid die daarbij is gegeven om nadere gronden in te dienen, welke eiser vervolgens binnen de in een latere brief gestelde en daarna nog uitgestelde termijn heeft ingediend, kan eiser naar het oordeel van de rechtbank voorts niet verweten worden dat hij pas op 15 oktober 2018 inhoudelijke gronden tegen het primaire besluit naar voren heeft gebracht. Eiser mag in dit verband uitgaan van de aanvullende termijn die hij van de rechtbank heeft gekregen.
Wij hebben besloten uw bezwaar primair niet-ontvankelijk te verklaren omdat u niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Subsidiair achten wij uw bezwaar ongegrond (…).”
De gemeente lijkt in dit geval niet te hebben betaald in de veronderstelling dat betaald werd voor verrichte werkzaamheden. Een poging tot oplichting is niet subsidiair ten laste gelegd. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.”
In deze zaak zitten haken en ogen aan de vertaling van de strafbare feiten die uit het procesdossier blijken (..) De omschrijving van de strafbare feiten bevat taalkundige onjuistheden (..).
Niettegenstaande de bekentenis van de verdachte dat hij valse huurovereenkomsten heeft ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de STEP, moet verdachte worden vrijgesproken gezien de wijze waarop het feitelijk handelen van de verdachte in de tenlastelegging is omschreven.”
Kamerstukken II1999/2000, 26 883, nr. 3, p. 2 en de uitspraken van de Afdeling van 10 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1218 en 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1207). Uit verweerders conclusie dat eiser vanuit zijn positie als ambtenaar, en later met behulp van een andere ambtenaar, frauduleuze handelingen heeft verricht (valsheid in geschrift en oplichting) volgt immers niet zonder meer dat de bouw van zes appartementen op frauduleuze wijze zal geschieden en/of dat deze appartementen het begaan van nieuwe strafbare feiten zullen faciliteren. Het verband tussen de aard van de aan de motivering ten grondslag gelegde strafbare feiten en de omgevingsvergunning is onvoldoende gemotiveerd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalede griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 787,50.
.