2.1.Aan de hiervoor genoemde mededeling is een proces-verbaal ter zake artikel 8 van de Wvw 1994 ten grondslag gelegd. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de politie op
24 november 2019 de melding kreeg dat iemand mogelijk onwel was geworden. Op de Roosje Vosstraat in Eindhoven trof de politie eiser aan die op de bestuurdersstoel van zijn personenauto zat. De motor van de personenauto produceerde hoge toeren en de verlichting van het voertuig was aan. Eiser was mogelijk in slaap gevallen met zijn voet op het gaspedaal nadat hij de auto had gestart. Nadat de politie meerdere keren hard op de ruiten van de personenauto van eiser had geklopt, werd eiser wakker en opende hij het portier. Eiser rook volgens de politie naar alcohol en sprak onduidelijk. Toen eiser uitstapte was hij onvast ter been. Bij een onderzoek bleek het alcoholgehalte van de adem van eiser
540 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te zijn.
3. Bij het primaire besluit heeft het CBR op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994 en de artikelen 11, 12 en 23 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) verplicht deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
4. Bij het bestreden besluit 1 heeft het CBR het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond en de verplichting om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik gehandhaafd.
5. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
6. Bij besluit van 7 juli 2020 heeft het CBR het bestreden besluit 1 ingetrokken, omdat eiser ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan het nemen van dit besluit. In de brief van 14 juli 2020 heeft de rechtbank eiser laten weten dat het beroep dat hij tegen het bestreden besluit 1 heeft ingesteld ook betrekking heeft op het bestreden besluit 2, tenzij hij daarbij onvoldoende belang heeft.
7. In zijn reactie van 21 juli 2020 heeft eiser aangegeven zijn beroep tegen het bestreden besluit te willen handhaven, omdat hij van het CBR heeft begrepen dat de verplichting om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik wordt gehandhaafd.
8. Bij het bestreden besluit 3 heeft het CBR het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de verplichting om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik gehandhaafd.
9. In de brief van 3 september 2020 heeft de rechtbank eiser laten weten dat zijn beroep tegen het bestreden besluit 1 ook betrekking heeft op het bestreden besluit 3, tenzij hij daarbij voldoende belang heeft.
Wat is het standpunt van partijen?
10. Eiser betoogt – kort en zakelijk weergegeven – dat niet kan worden vastgesteld dat hij onder invloed van alcohol zijn personenauto heeft bestuurd. Om die reden heeft het CBR ten onrechte de verplichting aan hem opgelegd deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
11. Het CBR handhaaft de aan eiser opgelegde verplichting om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik. Uit het onder 2.1 genoemde proces-verbaal van bevindingen kan volgens het CBR worden afgeleid dat eiser zijn personenauto onder invloed van teveel alcohol heeft bestuurd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Heeft eiser belang bij een beslissing op het beroep tegen het bestreden besluit 2?
12. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb bepaalt – voor zover hier relevant – dat het beroep van rechtswege betrekking heeft op een besluit tot intrekking van het bestreden besluit 1, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Met het begrip “belang” wordt “procesbelang” bedoeld: eiser moet een belang hebben bij het voeren van een procedure. De rechtbank stelt vast dat het CBR het bestreden besluit 1 bij het bestreden besluit 2 heeft ingetrokken, omdat het bestreden besluit 1 is genomen zonder dat eiser is gehoord. Dit betekent dat het CBR in het bestreden besluit 2 tegemoet is gekomen aan het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1. Het laatstgenoemde besluit “geldt” namelijk niet meer. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang heeft bij een beslissing op het beroep tegen het bestreden besluit 2. Het beroep van eiser wordt, voor zover gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk verklaard.
Heeft eiser belang bij een beslissing op het beroep tegen het bestreden besluit 3?
13. De rechtbank stelt vast dat het CBR bij het bestreden besluit 3 het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond heeft verklaard en de aan eiser opgelegde verplichting om deel te nemen aan een onderzoek naar zijn alcoholgebruik heeft gehandhaafd. Gelet hierop heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank procesbelang bij een beslissing op het beroep tegen het bestreden besluit 3.
Is het opleggen van het onderzoek in strijd met de onschuldpresumptie?
14. Eiser betoogt dat het opleggen van het onderzoek in strijd is met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in – zo begrijpt de rechtbank – artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (hierna: het EVRM) en artikel 14 van het Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: het IVBPR). Daartoe voert eiser aan dat het CBR het onderzoek heeft opgelegd, alvorens de rechter heeft geoordeeld dat sprake is van overtreding van artikel 8 van de Wvw 1994. Het CBR heeft het opleggen van het onderzoek namelijk slechts gebaseerd op de observaties en de registratie van de verbalisanten, zoals die zijn neergelegd in het onder 2.1 genoemde proces-verbaal.