ECLI:NL:RBLIM:2020:8506

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
C/03/2825781/ HA RK 20-197
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in een civiele zaak

Op 21 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg het verzoek tot wraking van de rechters mr. V.P. van Deventer, mr. M.A. Teeuwissen en mr. dr. M.E. Notermans afgewezen. Het verzoek was ingediend door de gemachtigde mr. F.L.C. Schoolderman namens de verzoeker, die zich benadeeld voelde door de bewoordingen die de rechters gebruikten tijdens een regiezitting op 10 september 2020. De verzoeker stelde dat de rechters de schijn van vooringenomenheid hadden gewekt door termen als "verhalen" en "geen belangstelling" te gebruiken in hun motivering van beslissingen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de gebruikte bewoordingen in de context van de beslissingen niet duidden op vooringenomenheid. De rechters hadden de verzoeken van de verdediging gemotiveerd afgewezen, en de wrakingskamer oordeelde dat de motivering van de rechters niet als blijk van partijdigheid kon worden opgevat. De wrakingsgronden waren voornamelijk gebaseerd op de beslissingen van de rechters, wat volgens de Hoge Raad geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigden, en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/282578 / HA RK 20-197
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 21 oktober 2020
op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats] , verzoeker,
gemachtigde: mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te 's-Hertogenbosch,
dat strekt tot wraking van:
mr. V.P. van Deventer, mr. M.A. Teeuwissen en mr. dr. M.E. Notermans, rechters in de rechtbank Limburg (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit het navolgende:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 10 september 2020, op diezelfde dag binnengekomen bij de griffie van de afdeling strafrecht;
- de schriftelijke reactie van de rechters;
- het proces-verbaal van de zitting van 10 september 2020, met aangehecht de pleitaantekeningen van mr. Schoolderman;
- de mondelinge behandeling van het verzoek op 7 oktober 2020, waarbij zijn verschenen:
- mr. Schoolderman namens verzoeker,
- mrs. Van Deventer en Teeuwissen,
- mr. R. van Dartel, namens het Openbaar Ministerie;
- de pleitaantekeningen van mr. Schoolderman.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft aan het wrakingsverzoek het navolgende ten grondslag gelegd.
De schijn van vooringenomenheid van de rechters is gewekt naar aanleiding van hetgeen tijdens de regiezitting op 10 september 2020 is voorgevallen. De verdediging heeft op die zitting drie kwesties aan de orde gesteld:
de beslissing omtrent het horen van een getuige;
het verzoek om teruggave van administratie aan de beslagene en om kennisneming van die administratie door de verdediging;
het beschikbaar komen van een recent rapport dat nog overgelegd zal worden.
De rechters hebben na onderbreking beslissingen omtrent deze kwesties gegeven.
In de motivering van de beslissing omtrent het horen van een getuige heeft de voorzitter onder meer uitgesproken dat de verdediging met “nieuwe verhalen” is gekomen. Deze woordkeuze heeft een afkeurende en negatieve lading. In de woordkeuze “verhalen” is te proeven dat hetgeen naar voren is gebracht door de verdediging niet serieus genomen wordt.
Het verzoek om teruggave van de administratie is afgewezen als tardief, hetgeen juridisch onjuist is. Daarnaast is er niet beslist op het verzoek om kennisneming van de administratie.
Het rapport is geweigerd waarbij als maatstaf is gehanteerd dat de rechters “geen belangstelling” hebben voor dit rapport, hetgeen eveneens een afkeurende en negatieve lading heeft. Daar komt bij dat het overleggen van stukken een recht is en geen verzoek. De rechters hebben ook hier een onjuiste maatstaf aangelegd.
Al deze omstandigheden moeten worden beschouwd in de context van de aard van de zaak: te weten een ontnemingsvordering (geen strafzaak) en het feit dat de procedure twee jaren heeft stilgelegen. De verdediging was in afwachting van de planning van een getuigenverhoor. Kort voor de regiezitting, op 7 september 2020, bleek echter dat de verdediging nooit is geïnformeerd over de voorzittersbeslissing uit 2018 om dit verhoor niet te houden. De verdediging had niet eerder haar onderzoekswensen kenbaar kunnen maken dan op de regiezitting van 10 september 2020.
2.2.
De rechters berusten niet in de wraking.
2.3.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

Ontvankelijkheidsvraag
3.1.
De vraag is of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Indien het verzoek niet tijdig is gedaan, dan leidt dat tot niet-ontvankelijkheid. Volgens de rechters is van die situatie sprake. Het verzoek had volgens de rechters gedaan dienen te worden op het moment dat de beweerdelijke vrees voor vooringenomenheid zich bij de verdediging geopenbaard heeft, te weten tijdens de regiezitting. Na beraadslaging hebben de rechters gemotiveerd beslist op de verzoeken van de verdediging. Hierna heeft mr. Schoolderman gevraagd om een onderbreking om ruggenspraak te houden over “een eventueel in te dienen verzoek”. Aan haar is herhaaldelijk gevraagd naar de aard van het verzoek. Hierop is herhaaldelijk geen antwoord gekomen. Het wrakingsverzoek had ter zitting gedaan kunnen worden en eventueel naderhand ingetrokken kunnen worden. Hiertegen heeft mr. Schoolderman aangevoerd dat het verzoek op dezelfde dag schriftelijk ten spoedigste gedaan is, zodat het verzoek tijdig gedaan is.
3.2.
Het verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die ertoe aanleiding geven aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Vaststaat dat het verzoek op de dag van de zitting schriftelijk is gedaan, zodat het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer tijdig is. Ook als de beweerdelijke vrees voor vooringenomenheid zich eerder die dag ter zitting heeft geopenbaard, betekent dit niet dat verzoeker meteen op dat moment de rechters dient te wraken. Wraking is een ingrijpend middel en begrijpelijk is dat er enige tijd genomen wordt voor beraad. Verzoeker mag na beraad en zonder onnodig wachten het wrakingsverzoek indienen. Dat is hier gebeurd.
Inhoudelijke toets
3.3.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.4.
Verder geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een (tussen)beslissing noch over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich evenzeer ertegen dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering.
Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
3.5.
Anders dan verzoeker stelt is het wrakingsverzoek in de kern gebaseerd op de beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen (inclusief bewoordingen) van de rechters (zoals hierna geciteerd).
3.6.
In het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 10 september 2020 is (voor zover hier van belang) opgenomen:
“De rechtbank hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt bij monde van haar voorzitter het navolgende mede.
Mr. M.A.W. Nillesen heeft bij brief van 27 augustus 2018 gereageerd op de (nadere) conclusie van eis. Ter terechtzitting van vandaag zijn ernieuwe verhalen(onderstreping wrakingskamer) bijgekomen die volgens de verdediging een alternatieve hypothese inhouden. De rechtbank acht de door de verdediging ter terechtzitting gegeven onderbouwing voor deze alternatieve hypothese en daarmee de onderbouwing voor het verzoek tot het horen van [naam] als getuige onvoldoende. De rechtbank zal het verzoek tot het horen van [naam] als getuige dan ook afwijzen.
Verder is door de verdediging verzocht tot het overdragen van de boekhouding die bij het kantoor [naam kantoor] adviseurs en accountants in [plaats] is inbeslaggenomen (pagina 4 pleitnotities). Dit verzoek is tardief omdat de verdediging dit verzoek ook al tijdens de regiezitting op 01 juni 2018 had kunnen indienen.
Met betrekking tot het rapport van juni 2020 overweegt de rechtbank dat de stelling van het Openbaar Ministerie is gebaseerd op het strafrechtelijk financieel onderzoek. De verdediging heeft ter terechtzitting niet aan kunnen geven door wie het rapport is opgesteld en een wel erg summiere weergave van de inhoud van het rapport gegeven. De rechtbank heeftgeen belangstelling(onderstreping wrakingskamer) in het rapport omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom dit rapport ingebracht zou moeten worden. Het belang daarvan in relatie tot het verwijt dat het Openbaar Ministerie maakt ziet de rechtbank niet. De rechtbank zal het verzoek tot het inbrengen van het rapport dan ook afwijzen.”
3.7.
De wrakingskamer stelt vast dat de rechters de bewoordingen “verhalen” en “geen belangstelling” hebben gebruikt bij de motivering van de beslissingen omtrent respectievelijk het horen van de getuige [naam] en het overleggen van een rapport. De gebezigde bewoordingen van een motivering kunnen een grondslag voor wraking vormen (zie het hiervoor aangehaalde arrest) en als men de gebezigde bewoordingen uit de context licht lijken deze weinig gelukkig gekozen. Maar voor een beoordeling op de juiste waarde moet de hele context beoordeeld worden.
De wrakingskamer leest dan in het proces-verbaal dat de rechtbank de door de verdediging ter terechtzitting gegeven onderbouwing voor deze alternatieve hypothese (eerder aangeduid als verhalen) en daarmee de onderbouwing voor het verzoek tot het horen van [naam] als getuige onvoldoende acht. Voorts dat de rechtbank geen belangstelling in het rapport heeft omdat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd waarom dit rapport ingebracht zou moeten worden. Het belang daarvan in relatie tot het verwijt dat het Openbaar Ministerie maakt, wordt door de rechtbank niet gezien. Met andere woorden: de gebruikte termen “verhalen” en “geen belangstelling” staan in een kader dat een begrijpelijk beslissing oplevert en waaruit geen vooringenomen bedoeling blijkt of kan worden afgeleid.
De overige wrakingsgronden zijn gestoeld op door de rechters al dan niet genomen (proces)beslissingen. Dit kan echter geen grond vormen voor wraking gelet op de door de Hoge Raad geformuleerde, hiervoor vermelde hoofdregel. Ook niet indien al deze omstandigheden (lees: wrakingsgronden) in samenhang worden beschouwd en de context daarbij betrokken wordt.
3.8.
De conclusie van al het voorgaande is dat het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. M.J.M. Goessen leden, bijgestaan door mr. N. Ouarani als griffier en in het openbaar uitgesproken.
type: no