Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
Partijen zijn in oktober 2010 met elkaar een mondelinge overeenkomst van geldlening aangegaan;
Hetgeen zij toen met betrekking tot die geldlening mondeling met elkaar hebben afgesproken wensen partijen thans schriftelijk vast te leggen;
3.Het geschil
4.De beoordeling
[gedaagde]het geleende bedrag uiterlijk op 31 december 2017 moest terugbetalen aan (op dat moment nog) [naam neef] . Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn stelling op dit punt van een nadere feitelijke toelichting te voorzien. Nu [gedaagde] zulks heeft nagelaten, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht.
“akte contractsoverneming”(overgelegd als bijlage bij productie 2 bij conclusie van antwoord) en dat MR Holding, hoewel zij de akte niet heeft ondertekend, wel met de inhoud akkoord was, maar die stelling heeft MR Holding gemotiveerd betwist. MR Holding heeft aangevoerd dat de akte niet is ondertekend, omdat zij op aanraden van haar accountant, niet akkoord wilde gaan met contractsoverneming en zij heeft in dat verband een verklaring van haar accountant in het geding gebracht. Gelet op die gemotiveerde betwisting van MR Holding, lag het op de weg van [gedaagde] om nadere feiten en omstandigheden te stellen, waaruit de mondelinge instemming van MR Holding afgeleid kon worden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] desgevraagd slechts aangegeven dat de akte niet ondertekend zou zijn, omdat de advocaat van [gedaagde] in Heerlen kantoor hield en [naam neef] in [woonplaats 2] woonde. Vanwege de reisafstand is de akte volgens [gedaagde] “blijven liggen”. Die verklaring van [gedaagde] overtuigt geenszins, niet in de laatste plaats omdat in het huidige tijdsgewricht voldoende mogelijkheden bestaan om een overeenkomst langs elektronische weg te ondertekenen. De conclusie is dat [gedaagde] onvoldoende op de betwisting van MR Holding heeft gerespondeerd en zijn stellingen onvoldoende nader feitelijk heeft onderbouwd. [gedaagde] heeft daarom niet aan zijn stelplicht voldaan.
€ 90.000,00 het recht koopt op 50% van de royalty’s die SPAN-novations B.V. zal ontvangen en dat de koopprijs zal worden verrekend met de schuld uit hoofde van de overeenkomst van geldlening. Los van het feit dat (ook) de aldaar bedoelde overeenkomst nimmer door partijen is ondertekend, is de voorgestelde constructie niet gelijk aan c.q. vergelijkbaar met het door [gedaagde] in deze procedure ingenomen standpunt. Het e-mailbericht van 16 juli 2013 kan derhalve niet als onderbouwing van zijn stellingen dienen. Het standpunt van [gedaagde] met betrekking tot het bestaan van een opschortende voorwaarde ten aanzien van de aflossing kan onder deze omstandigheden niet anders beschouwd worden dan als een blote stelling, die door MR Holding gemotiveerd betwist is. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om nadere concrete feiten naar voren te brengen ter onderbouwing van zijn stelling dat de door hem gestelde opschortende voorwaarde overeengekomen is. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, heeft [gedaagde] niet aan zijn stelplicht voldaan en passeert de rechtbank dit verweer.
MR Holdinghaar (veronderstelde) dwaling dan te wijten zou zijn.
€ 90.000,00 opeisbaar was op 1 januari 2018. Het staat immers vast dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst van geldlening het geleende bedrag op 31 december 2017 had moeten terugbetalen en dat niet heeft gedan. De stellingen van [gedaagde] met betrekking tot het ontbreken van verzuim acht de rechtbank niet relevant voor de beoordeling van de gevorderde hoofdsom. MR Holding grondvest haar vordering immers op nakoming. Voor een succesvolle vordering tot nakoming is verzuim niet vereist. Dat ligt anders voor wat betreft de gevorderde contractuele rente. Daarvoor is verzuim wel vereist. [gedaagde] heeft niet weersproken dat de in de overeenkomst van geldlening genoemde datum van terugbetaling, te weten 31 december 2017, als een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 sub a BW kwalificeert. Dat betekent dat de vordering, voor zover het de hoofdsom, de verschenen rente en de lopende rente betreft, als gevorderd zal worden toegewezen.
€ 3.414,00(2,0 punten x tarief € 1.707,00)
€ 69,28) € 315,15. De vaststelling van het salaris van de advocaat zal de rechtbank vaststellen conform het liquidatietarief dat past bij het toe te wijzen bedrag. De beslagkosten worden derhalve begroot op € 315,15 voor verschotten en € 1.707,00 voor salaris advocaat (1,0 x tarief € 1.707,00), in totaal € 2.022,15.