ECLI:NL:RBLIM:2020:8377

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
03/149326-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. J.M.A. van Atteveld
  • mr. A.M. Koster-van der Linden
  • mr. I.E. Lemmers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag en verlaten van de plaats van het ongeval

Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 23 juni 2019 in Nederweert. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 118 km/u binnen de bebouwde kom, terwijl de maximumsnelheid 50 km/u was. Hij negeerde een rood verkeerslicht en botste tegen een fietser, die op dat moment groen licht had. De fietser, genaamd [slachtoffer], overleed enkele uren later aan haar verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het veroorzaken van het ongeval door roekeloos rijgedrag en het verlaten van de plaats van het ongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 5 jaar. De rechtbank weegt zwaar dat de verdachte als beroepschauffeur op de hoogte was van de verkeersregels en dat zijn gedrag onherstelbaar leed heeft veroorzaakt voor de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de moeder en zus van het slachtoffer, toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/149326-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 oktober 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:met zijn auto een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij door zijn schuld een ander is omgekomen, dan wel met zijn auto gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat hij een ander aan wie letsel was toegebracht in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 het primair tenlastegelegde artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie heeft het weggedrag van verdachte gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend en daarbij onder andere gewezen op de volgende feiten en omstandigheden: de extreem hoge snelheid van verdachte, het feit dat verdachte bekend was op de plaats van het ongeval en dus wist dat dat hij een kruispunt met verkeerslichten naderde, het feit dat het verkeerslicht voor verdachte al minutenlang op rood stond en verdachte dit rode licht heeft genegeerd en is doorgereden en het feit dat dit alles plaatsvond binnen de bebouwde kom. Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen, gelet op de verklaring van getuige [getuige] en de verklaring van verdachte zelf.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het tenlastegelegde deel “waardoor een ander werd gedood”. Dit deel kan volgens de raadsman niet wettig en overtuigend worden bewezen, omdat uit het dossier blijkt dat een getuige na het ongeval het slachtoffer heeft verplaatst of gedraaid. Hierdoor kan volgens de raadsman niet meer worden vastgesteld of de nekwervels van het slachtoffer zijn gebroken door de impact van de auto of door het verplaatsen of draaien van het slachtoffer. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat bij verdachte het opzet heeft ontbroken. Verdachte heeft enkel de plaats van het ongeval verlaten om hulp te halen en hij wilde zich niet onttrekken en zijn identiteit verhullen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
Inleiding
Op zondag 23 juni 2019 te 04.02 uur vond een aanrijding plaats tussen een auto en een fietser op de kruising van de Brugstraat/Sint Rochusstraat met Aan Vijftien (N266) in Nederweert. Dit betreft een, ten tijde van het ongeval, voor het openbaar verkeer opengestelde weg, binnen de bebouwde kom, waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt. [2] De lichtgesteldheid was nacht en de weergesteldheid was droog en helder. [3] Betrokkene 1 betreft verdachte (bestuurder van een personenauto Peugeot 307) en betrokkene 2 betreft [slachtoffer] (bestuurder van een fiets). [4]
Onderzoek
Op zondag 23 juni 2019 omstreeks 05:15 uur, werd er op de plaats van het ongeval een
uitgebreid sporenonderzoek ingesteld door de dienst VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA). Tussen het moment van de aanrijding en het moment van de aanvang van het sporenonderzoek zijn er geen wijzigingen in de situatie op de plaats van het ongeval
geweest. [5]
Het
proces-verbaal van de VOA [6] vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
(p. 75-78) Het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op het kruispunt, gevormd door de wegen: Aan Vijftien/ Brugstraat/Sint Rochusstraat, gelegen binnen als zodanig aangeduide bebouwde kom van Nederweert, in de gemeente Nederweert.
De Aan Vijftien heeft zijn verloop van de Rijksweg Noord naar de Rijksweg Zuid en vice versa. De Brugstraat heeft zijn verloop van de Aan Vijftien naar de Geenestraat en vice versa. De Sint Rochusstraat heeft zijn verloop van de Aan Vijftien naar de Smisserstraat en vice versa. De rijbaan van de Aan Vijftien, gaande in de richting van de Rijksweg Zuid, bestond direct vóór het kruispunt Aan Vijftien/Brugstraat/Sint Rochusstraat uit twee voorsorteerstroken en een rijstrook. Eén voorsorteerstrook was bestemd voor het verkeer dat rechtdoor richting de Rijksweg Zuid wil rijden en rechtsaf wil slaan in de richting van de Brugstraat. Eén voorsorteerstrook was bestemd voor het verkeer dat linksaf wil slaan in de richting van de Sint Rochusstraat. Eén rijstrook was bestemd voor het tegemoetkomend verkeer.
(p. 75 en 78) Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatste toegestane maximumsnelheid 50 km/u. Genoemde weg was voor het openbaar verkeer openstaand. Ter plaatse waren de volgende verkeerstekens van toepassing, betrekking hebbende op dit ongeval: stopstrepen als bedoeld in artikel 79 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (hierna: RVV1990) op de Aan Vijftien, Sint Rochusstraat en de Brugstraat. De bebouwde kom werd aangeduid middels drie in hoogte verschillende, gele reflecterende palen, die voorzien waren van bord Hl, bedoeld in bijlage 1 van het RVV1990, aan beide zijden van de rijbaan.
(p. 79) Op het genoemde kruispunt was een driekleurige verkeersregelinstallatie geplaatst. De verkeersregelinstallatie bevond zich op het moment van het ongeval in de toestand regelen. Artikel 64 van het RVV1990 was op genoemd kruispunt van toepassing: verkeerslichten gaan boven verkeerstekens die de voorrang regelen.
(p. 79) Op het moment van de aanrijding was de lichtgesteldheid volgens opgave van collega’s nacht. Volgens het processensysteem van de politie Limburg was het tijdstip ongeval ongeveer 04.02 uur. Volgens opgave van het KNMI, afdeling klimaatdata en advies, was het tijdstip zonsondergang op zaterdag 22 juni 2019 om 22:04 uur en het tijdstip zonsopkomst op zondag 23 juni 2019 om 05:20 uur. Volgens opgave van collega’s was er witte straatverlichting in werking. Op het moment van de aanrijding was de weergesteldheid volgens opgave van collega’s droog en helder. Het wegdek bestond uit asfalt met dichte structuur en was volgens opgave van collega’s nieuw, schoon en droog.
(p. 91 en 95) Voertuig 1 (Peugeot 307) en voertuig 2 (fiets), verkeerden vóór het ongeval in een voldoende rij technische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
(p. 93) Het uitzicht van de bestuurder van de Peugeot werd op generlei wijze belemmerd.
(p. 103) De conclusie van het onderzoek met betrekking tot de werking van de verkeersregelinstallatie luidt:
De bestuurster van de fiets passeerde de voor haar bestemde stopstreep bij het voor haar richting geldend groen licht. Op het moment dat de bestuurster van de fiets het kruispunt naderde en detectielus D21.1 activeerde, straalde het verkeerslicht voor richting 21 reeds gedurende ruim 5 seconden groen licht uit. Op het moment dat detectielus D21.1 werd gedeactiveerd (en de bestuurster van de fiets de stopstreep passeerde), bleef het verkeerslicht voor richting 21 nog ongeveer 0,6 seconde groen licht uitstralen en aansluitend nog ongeveer 3 seconden geel licht uitstralen.
De bestuurder van de Peugeot passeerde de voor hem bestemde stopstreep bij voor zijn richting geldende rode licht. Op het moment dat de bestuurder van de Peugeot het kruispunt naderde en detectielus D02.1 activeerde, straalde het verkeerslicht voor richting 2 reeds gedurende ongeveer 5 minuten en 14 seconden rood licht uit.
(p. 103) De bestuurder van de Peugeot reed bij nadering van het kruispunt met een gemiddelde snelheid die was gelegen tussen ongeveer 113 km per uur en 136 km per uur, waar de toegestane maximumsnelheid 50 km per uur bedraagt.
(p. 104) Op basis van de aangetroffen sporen, schades aan beide voertuigen en de analyse van de verkeersregeling kon gesteld worden dat de bestuurder van de Peugeot over de Aan Vijftien reed, komende uit de richting van de Rijksweg Noord en gaande in de richting van de Rijksweg Zuid. De bestuurster van de fiets reed over de Sint Rochusstraat te Nederweert, komende uit de richting van de Smisserstraat en gaande in de richting van de Brugstraat. De bestuurder van de Peugeot botste met de linker voorzijde van de Peugeot tegen de rechterzijde van de fiets.
(p. 105) Indien de bestuurder van de Peugeot zijn voertuig tot stilstand had gebracht vóór de stopstreep en het driekleurig verkeerslicht dat rood licht in zijn richting uitstraalde niet had genegeerd dan had de aanrijding niet plaatsgevonden. Indien de bestuurder van de Peugeot zich aan de maximum toegestane snelheid van 50 km/u zou hebben gehouden dan zou de fietser het kruispunt reeds geruime tijd verlaten hebben en had het ongeval niet plaatsgevonden.
Getuige [getuige] [7] verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer:
Vandaag 23 juni 2019 omstreeks 04.00 uur fietste ik samen met een vriendin, [slachtoffer]
terug naar huis. Op de kruising N266, Sint Rochusstraat en de Brugstraat te Nederweert, staan stoplichten. Op het moment dat wij de kruising overstaken was het verkeerslicht groen. Wij staken vanuit het fietspad gelegen aan de Sint Rochusstraat het kruispunt recht over richting de Brugstraat. Op het moment dat [slachtoffer] en ik bijna halverwege op het kruispunt waren zag ik vanuit rechts een personenauto met hoge snelheid onze kant op komen. Ik zag dat hij niet van plan was te gaan stoppen en ik remde direct. Ik zag dat [slachtoffer] versnelde om de weg nog veilig over te komen. [slachtoffer] fietste op dat moment ook iets voor mij en was al bijna aan de overkant op de Brugstraat. Net voordat zij de Brugstraat in kon fietsen zag ik dat het voertuig haar vol raakte. Ik zag het voertuig vervolgens het fietspad gelegen naast de N266 oprijden. Ik dacht eerst dat hij daar ging stoppen bij het hoekhuis. Ik zag het voertuig echter slingerend wegrijden.
Verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer:
Ik heb denk ik 2,5 tot 3 jaar mijn rijbewijs. Ik ben ter plaatse bekend. Ik rijd vijf keer per week over deze weg. [8] Ik heb de aanrijding wel meegekregen, ik heb de klap gehad. Die heb ik gehoord. [9] Toen ik de fietser had geraakt reed ik het fietspad op, daar ben ik gestopt. Ik zag iemand anders erheen gaan. Ik ben toen naar de ambulance post gereden. [10] Ik ben beroepschauffeur. Ik heb een MBO-opleiding chauffeur wegvervoer gedaan. In die opleiding worden de risico’s van het verkeer behandeld. [11]
Gevolgen
Een
verslag van de lijkschouw [12] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer:
[slachtoffer] is op 23 juni 2019 om 07.43 uur op een niet natuurlijke wijze overleden. Er was sprake van multipele dodelijke letsels na hoog energetisch trauma.
3.3.2
Overwegingen van de rechtbank – artikel 6 WVW 1994
Op grond van de voormelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte reed als beginnend bestuurder in de vroege ochtend, terwijl het nog donker was, in zijn auto over de Aan Vijftien in de richting van Rijksweg Zuid. Verdachte is bekend met deze weg, omdat hij vijf dagen in de week via deze weg rijdt. Verdachte reed met een snelheid van minimaal 113 km/u, terwijl de maximale toegestane snelheid aldaar 50 km/u is. Met deze veel te hoge snelheid naderde verdachte de kruising met de Brugstraat/Sint Rochusstraat. Bij dat kruispunt staat een verkeersregelinstallatie. Op het moment dat verdachte het kruispunt naderde stond het verkeerslicht voor verdachte al ongeveer 5 minuten op rood. Met de veel te hoge snelheid reed verdachte, ondanks het rode verkeerslicht, het kruispunt op en reed vervolgens de van links komende fietser aan. De fietser, komende uit de richting van de Sint Rochusstraat, had op dat moment groen licht. De fietser is een paar uur na de aanrijding in het ziekenhuis overleden aan hoog energetisch multitrauma.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte schuldig is aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994. Om van schuld in de zin van dat artikel te kunnen spreken, moet kunnen worden vastgesteld dat ten minste sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid van de kant van verdachte. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere ernstige verkeersovertredingen. Verdachte reed binnen de bebouwde kom, terwijl het donker was, met een snelheid die ruim twee keer boven de ter plaatse toegestane maximum snelheid ligt. Vervolgens naderde verdachte het kruispunt zonder zijn snelheid aan te passen en zonder zich er van te vergewissen dat er geen verkeer van links of rechts kwam. Sterker nog, het kruispunt is voorzien van een verkeersregelinstallatie en het verkeerslicht stond voor verdachte al meer dan 5 minuten op rood. Verdachte stopte niet voor de stopstreep, negeerde dit rode licht en is doorgereden. Al deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
Door dit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag heeft verdachte een aanrijding met [slachtoffer] veroorzaakt. Zij is enkele uren later in het ziekenhuis overleden aan hoog energetisch multitrauma. Het verweer dat de dood van [slachtoffer] niet het gevolg zou zijn van de aanrijding verwerpt de rechtbank. De verwerping van dit verweer vindt zijn grondslag reeds in het verslag van de lijkschouw, waaruit immers blijkt dat de dood het gevolg is van multipele dodelijke letsels na hoog energetisch trauma. De rechtbank acht dan ook het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.3.3
Overwegingen van de rechtbank – artikel 7 WVW 1994
Op grond van de voormelde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist dat [slachtoffer] , aan wie bij de aanrijding letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 23 juni 2019 in de gemeente Nederweert als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Aan Vijftien (N266),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood, welke gedragingen zeer onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur en (daarbij) in strijd met een voor hem, verdachte, geldend rood licht uitstralend verkeerslicht, het kruispunt
gevormd door voornoemde Aan Vijftien, de Brugstraat en de Sint Rochusstraat is genaderd en (vervolgens) is opgereden, zulks op het moment dat een voor hem, verdachte, van links komende fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] , reeds zo dicht was genaderd, dat een aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en die van links komende fietser, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij een krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;
feit 2
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Nederweert op Aan Vijftien
(N266), op 23 juni 2019 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden
feit 2
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog S. Labrijn heeft over de geestvermogens van de verdachte op 12 november 2019 een rapport uitgebracht. De psycholoog heeft vastgesteld dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling. Er is dan ook geen sprake van enige doorwerking vanuit stoornissen of gebrekkige ontwikkeling ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog heeft om deze reden geen interventieadvies gegeven. Verder zijn er volgens de psycholoog geen indicaties om tot toepassing van het adolescentenstrafrecht te komen.
De rechtbank komt op basis van de in het rapport vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel of gedeeltelijk uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan de voorwaardelijke straf dient een proeftijd van 2 jaar te worden verbonden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een rijontzegging voor de duur van 60 maanden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Ten aanzien van de duur van de door de officier van justitie geëiste rijontzegging, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte is op 23 juni 2019 betrokken geweest bij een verkeersongeval met dodelijke afloop. Hij is met zijn auto met extreem hoge snelheid door rood licht gereden en heeft daarbij [slachtoffer] op haar fiets aangereden. Enkele uren later is zij aan haar verwondingen overleden.
Door het verkeersgedrag van verdachte is onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer] . Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt dat [slachtoffer] midden in het leven stond. Wel was [slachtoffer] altijd angstig in het verkeer, wat maakte dat zij ontzettend voorzichtig was in het verkeer. Haar voorzichtigheid heeft haar echter niet kunnen behoeden voor de ernstige verkeersfouten van verdachte. Zij heeft door zijn fouten het leven gelaten en de moeder van [slachtoffer] en haar zusje hebben afscheid moeten nemen van haar dochter en oudere zus. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan, hetgeen zijn weerslag vindt in de aard en hoogte van de op te leggen straf. De rechtbank is zich er desondanks van bewust dat geen enkele straf recht zal doen aan het gemis van [slachtoffer] dat haar moeder, zusje, familie, vrienden en vriendinnen nog hun leven lang zullen ervaren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. De oriëntatiepunten gaan voor het veroorzaken van een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994, waarbij sprake is van een dodelijke afloop en een zeer hoge mate van schuld (waar naar het oordeel van de rechtbank sprake van is), uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de duur van 8 maanden in combinatie met een rijontzegging voor de duur van 3 jaar.
Uit het uittreksel justitiële documentatie d.d. 15 september 2020 blijkt dat verdachte vóór het ongeval eerder een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor het te hard rijden binnen de bebouwde kom. Destijds heeft verdachte verklaard dat hij dacht dat hij buiten de bebouwde kom reed en ook nu heeft verdachte dit verklaard. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij ongeveer anderhalf jaar later precies dezelfde fout maakt, maar ditmaal met zeer grote en ernstige gevolgen. Dat werkt strafverzwarend. Wat de rechtbank ook in strafverzwarende zin meeweegt is het feit dat verdachte beroepschauffeur is. Verdachte weet, mede door zijn opleiding, als geen ander wat de gevaren en gevolgen van onvoorzichtigheid in het verkeer kunnen zijn. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de slechte houding van verdachte in het verkeer. Verdachte lijkt geen oog te hebben voor de geldende verkeersregels. Verdachte moet zich beseffen dat met het hebben van een rijbewijs ook verantwoordelijkheden komen en dat zijn rijgedrag niet alleen consequenties heeft voor zichzelf, maar ook voor andere weggebruikers. Tot slot weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder zich te bekommeren om [slachtoffer] .
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het reclasseringsadvies van 9 september 2020. De reclassering heeft gezien de leeftijd van verdachte bezien of er redenen waren om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hier bleken geen doorslaggevende redenen voor te zijn en dus heeft de reclassering, net als de psycholoog Labrijn, geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen. De reclassering heeft verder geadviseerd tot oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Uit het advies van de reclassering en de verklaring van verdachte ter zitting is gebleken dat verdachte na het ongeval last had van nachtmerries en dat hij is verwezen naar een psycholoog. Verdachte heeft gesprekken gehad met een psycholoog en EMDR-therapie gevolgd. Ter zitting heeft verdachte spijt betuigd en er blijk van gegeven begrip te hebben voor het leed dat het ongeval voor de nabestaanden heeft veroorzaakt. Verdachte is zelf op jongere leeftijd zijn broer verloren aan een auto-ongeluk. Dit werkt niet strafverzwarend of strafverlagend.
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat pas na het ongeluk is gebleken dat hij slaapapneu heeft. Nu verdachte ook ter zitting heeft verklaard goed uitgerust te zijn gaan rijden, werkt dit verder niet strafverlagend.
De rechtbank zal de verdachte alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van het voorarrest opleggen. Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen voor de duur van 5 jaar. Hoewel een langdurende rijontzegging wordt opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf op zijn plaats is, nu verdachte ervan doordrongen moet zijn dat hij zich aan alle regels moet houden.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De volgende personen hebben zich in de strafzaak gevoegd als benadeelde partijen:
[naam moeder](zijnde de moeder van [slachtoffer] ) vordert een schadevergoeding van in totaal € 25.000,00 ter zake van feit 1. Deze vordering bestaat uit de volgende posten:
shockschade (€ 5.000,00);
affectieschade (€ 20.000,00).
[naam zus](zijnde de zus van [slachtoffer] ) vordert een schadevergoeding van in totaal € 17.500,00 ter zake van feit 1, bestaande uit de volgende post:
a. affectieschade (€ 17.500,00).
[naam benadeelde]vordert een schadevergoeding van in totaal € 1.509,18 ter zake van feit 1, bestaande uit de volgende post:
a. shockschade (€ 509,18 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade).
Alle benadeelden hebben tevens verzocht om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [naam moeder] en [naam zus] volledig toewijsbaar zijn. Ook de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde] is volgens de officier van justitie volledig toewijsbaar, hoewel zij niet in een nauwe, affectieve relatie stond tot het slachtoffer. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad. [13] De officier van justitie heeft tevens verzocht om ten aanzien van alle vorderingen de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [naam moeder] en [naam zus] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [naam benadeelde] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is van een nauwe affectieve band tussen de benadeelde partij en het slachtoffer. De raadsman heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie. [14] De benadeelde partij [naam benadeelde] komt daarom volgens de raadsman niet in aanmerking voor shockschade. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat het causaal verband tussen de door [naam benadeelde] gevorderde schade en het verkeersongeluk niet kan worden aangetoond. [naam benadeelde] is namelijk al eens eerder behandeld voor andere klachten en heeft daar ook EMDR-therapie voor gehad. De raadsman heeft betwist dat er sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en dat dat ziektebeeld is veroorzaakt door de confrontatie met de gevolgen van het verkeersongeluk. De vordering dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partijen [naam moeder] en [naam zus] (feit 1)
Affectieschade
Zowel [naam moeder] als [naam zus] hebben affectieschade gevorderd.
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet dat en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Vergoeding van affectieschade viel tot vorig jaar buiten de wettelijke regelingen. Om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, moest er dan ook een wettelijke grondslag komen en daartoe is per 1 januari 2019 de wet gewijzigd. De wetgever heeft daartoe in artikel 6:108 lid 3 BW bepaald dat een beperkte kring van naasten aanspraak mag maken op affectieschade. In lid 4 word gedefinieerd wie als naaste hebben te gelden, waaronder in ieder geval een ouder (sub c). Broers en zussen worden niet genoemd. Onder sub g is echter een zogenoemde hardheidsclausule opgenomen, voor personen die in een zodanig nauwe persoonlijke nauwe relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij als naaste worden aangemerkt. Als voorbeeld in de Memorie van Toelichting wordt gegeven broers en zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen. De rechtbank stelt vast dat [naam moeder] , als moeder, tot de kring van gerechtigden behoort en aldus een wettelijk recht heeft op vergoeding van affectieschade. De rechtbank is ook van oordeel dat [naam zus] recht heeft op vergoeding van affectieschade. [naam zus] en haar overleden zus [slachtoffer] zijn samen opgegroeid en schelen nog geen drie jaar in leeftijd. Zij hadden een sterke band, die werd versterkt toen hun vader overleed. Tot aan het overlijden van haar zus heeft [naam zus] in hetzelfde huis gewoond. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene [slachtoffer] dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat [naam zus] voor toekenning van een schadevergoeding als naaste in de zin van art 6:108 lid 3 BW moet worden aangemerkt.
Door de verdediging is noch het bestaan noch de hoogte van de vorderingen van genoemde personen betwist.
De rechtbank zal deze vorderingen dan ook toewijzen, voor zover zij betrekking hebben op affectieschade.
Shockschade
Door [naam moeder] is naast affectieschade ook shockschade gevorderd. Shockschade is een vorm van immateriële schade voor nabestaanden. Onder shockschade wordt geestelijk letsel verstaan, dat voortvloeit uit een hevige emotionele schok, teweeggebracht door de directe waarneming van een ongeval of misdrijf dat een naaste overkomt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. In dat geval is er namelijk sprake van aantasting in de persoon (van de nabestaande zelf) en dat valt onder de reikwijdte van artikel 6:106 BW. Er moet dan wel sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [naam moeder] heeft aangevoerd dat zij, als moeder, een affectieve relatie had met haar overleden dochter, dat is voldaan aan het confrontatievereiste en dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [naam moeder] wordt namelijk behandeld voor PTSS. Dit wordt ondersteund door een verslag van haar psycholoog.
De rechtbank zal dit deel van de vordering van [naam moeder] - dat niet is betwist - dan ook toewijzen.
Benadeelde partij [naam benadeelde] (feit 1)
[naam benadeelde] heeft shockschade gevorderd.
De rechtbank sluit wat betreft de criteria voor de toekenning van shockschade aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Volgens de Hoge Raad zal toekenning van shockschade zich met name kunnen voordoen indien sprake is van een nauwe en affectieve relatie.
De rechtbank constateert dat tussen [naam benadeelde] en de overleden [slachtoffer] geen sprake was van een nauwe en affectieve relatie. Zij kende [slachtoffer] niet, maar kwam ter plaatse om eerste hulp te verlenen. Hoewel de rechtbank het meer dan voorstelbaar acht dat [naam benadeelde] door de confrontatie met de ernstige gevolgen van het verkeersongeluk een hevige emotionele shock heeft gekregen, zal de rechtbank de gevorderde shockschade niet toewijzen, omdat er geen nauwe en affectieve relatie was met het slachtoffer. De rechtbank acht het van belang om terughoudend te zijn bij het toewijzen van deze specifieke categorie van schade en vindt het niet wenselijk om deze uit te breiden tot alle verkeersdeelnemers die met de ernstige gevolgen van heftige verkeersongevallen worden geconfronteerd wanneer zij eerste hulp verlenen.
De rechtbank zal de vordering dan ook in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren.
Conclusie
De rechtbank zal aan [naam moeder] in totaal € 25.000,00 toewijzen en aan [naam zus] € 17.500,00.
Algemeen
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schades. De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormelde bedragen gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal per benadeelde partij tevens aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Over de te vergoeden schade is wettelijke rente verschuldigd met ingang van 23 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5a, 6, 7, 175, 176, 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit 1 primair tot een
  • beveelt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht;

Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • wijst de vordering van de
€ 25.000,00te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam moeder] van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 160 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van
€ 17.500,00te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam zus] van € 17.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 juni 2019 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 122 dagen. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. A.M. Koster-van der Linden en mr. I.E. Lemmers rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 23 juni 2019 in de gemeente Nederweert als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig
(personenauto), daarmede rijdende over de weg, Aan Vijftien (N266),
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd
[slachtoffer] ) werd gedood,
welke gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte, heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur, althans
een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende
maximumsnelheid, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter
plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in strijd met een voor hem,
verdachte, geldend rood licht uitstralend verkeerslicht, het kruispunt
gevormd door voornoemde Aan Vijftien, de Brugstraat en de Sint
Rochusstraat is genaderd en (vervolgens) is opgereden, zulks op het
moment dat een voor hem, verdachte, van links komende fietser, zijnde
voornoemde [slachtoffer] , reeds zo dicht was genaderd, dat een botsing
althans aanrijding is ontstaan tussen het door hem, verdachte bestuurde
motorrijtuig en dat die van links komende fietser,
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij een
krachtens de Wegenverkeerswet vastgestelde maximumsnelheid in
ernstige mate heeft overschreden en/of terwijl het feit is veroorzaakt of
mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft
verleend;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 juni 2019 in de gemeente Nederweert als
bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, Aan Vijftien (N266), zo onvoorzichtig en/of onoplettend heeft
gereden met een snelheid van ongeveer 118 kilometer per uur, althans
een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende
maximumsnelheid, in elk geval met een voor de verkeerssituatie ter
plaatse te hoge snelheid en/of (daarbij) in strijd met een voor hem,
verdachte, geldend rood licht uitstralend verkeerslicht, het kruispunt
gevormd door voornoemde Aan Vijftien, de Brugstraat en de Sint
Rochusstraat is genaderd en (vervolgens) is opgereden, zulks op het
moment dat een voor hem, verdachte, van links komende fietser,reeds
zo dicht was genaderd, dat een botsing althans aanrijding is ontstaan
tussen het door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig en dat die van
links komende fietser, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar
op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het
verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
dat hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig
betrokken was geweest bij een verkeersongeval
dat had plaatsgevonden in de gemeente Nederweert op/aan Aan Vijftien
(N266), op of omstreeks 23 juni 2019
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden,
een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was
toegebracht,
in hulpeloze toestand werd achtergelaten;
( art 7 lid 1 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, proces-verbaalnummer PL2300-2019096576, gesloten d.d. 29 december 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 175.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 29 december 2019 p. 6.
3.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, opgemaakt door E.J. van der Goes en D.A. Simons d.d. 6 december 2019 p. 79.
4.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 29 december 2019 p. 6-8.
5.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 29 december 2019 p. 6-7.
6.Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, opgemaakt door E.J. van der Goes en D.A. Simons d.d. 6 december 2019 p. 71-107.
7.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 23 juni 2019 p. 45-46.
8.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 23 juni 2019 p. 54-55.
9.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 23 juni 2019 p. 57.
10.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 24 juni 2019 p. 64.
11.Verklaring van verdachte ter zitting op 16 oktober 2020.
12.Verslag lijkschouw door forensisch arts B. Berkhout d.d. 23 juni 2019 p. 134-138.
13.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
14.Hof Den Haag 23 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1901.