Overwegingen
1. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) (tot 18 augustus 2020). Op 22 juli 2019 meldt zij zich ziek bij verweerder. Op 15 augustus 2019 spreekt eiseres met de verzekeringsarts van verweerder over haar gezondheidsklachten en haar mogelijkheden om te werken. Bij het primaire besluit oordeelt verweerder op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts dat eiseres vanaf de datum van ziekmelding arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk en dat zij dus geen ziektewetuitkering krijgt. Het bezwaar van eiseres verklaart verweerder ongegrond.
2. Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts in opleiding op basis van een kort gesprek niet kan concluderen dat zij arbeidsgeschikt wordt geacht. De bezwaarverzekeringsarts heeft eiseres zelfs niet gesproken en er heeft geen verdiepend medisch onderzoek plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts insinueert bovendien in zijn rapport dat de klachten van eiseres voortkomen uit tal van andere factoren dan daadwerkelijke medische klachten. Dit is geen deugdelijke motivering, zodat verweerder niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het rapport van de verzekeringsarts in opleiding bij het primaire besluit tot stand is gekomen in overleg met een geregistreerde verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft weliswaar ongelukkige formuleringen opgenomen in zijn rapport, maar zijn conclusie is juridisch correct. Zijn conclusie is immers gebaseerd op de aanwezige medische informatie.
4. Volgens artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
5. Eiseres is onderzocht door de primaire verzekeringsarts in opleiding op het spreekuur. Deze arts heeft voorts dossierstudie verricht, de uitgebreide vragenlijst bestudeerd die eiseres heeft ingevuld en vergeleken met de reeds aanwezige gegevens. Zij heeft vastgesteld dat eiseres lijdt aan spanningshoofdpijn. Het sociaal medisch oordeel is getoetst en akkoord bevonden door een geregistreerde verzekeringsarts. Er is geconstateerd dat eiseres weliswaar beperkingen ondervindt in het dagelijks functioneren, maar dat deze klachten niet maken dat eiseres arbeidsongeschikt moet worden geacht. De geregistreerde bezwaarverzekeringsarts heeft eveneens het dossier bestudeerd en informatie, verkregen van de behandelende artsen van eiseres, in de heroverweging betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de conclusie van de primaire verzekeringsarts in opleiding onderschreven en daar een nadere uitleg aan gegeven.
6. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. Over hun bevindingen hebben de artsen inzichtelijk en begrijpelijk gerapporteerd. Hoewel het duidelijk is dat eiseres haar klachten ernstiger inschat dan verweerder, geldt volgens vaste rechtspraak dat aan de wijze waarop een betrokkene zijn klachten ervaart in het systeem van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Verweerder dient de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen op basis van medisch objectiveerbare beperkingen. Hiermee is in deze zaak voldoende rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. De rechtbank merkt wel het volgende op. De bezwaarverzekeringsarts heeft enkele passages in zijn rapport opgenomen, waarin hij speculerend de huidige spanningshoofdpijnklachten van eiseres onder meer wijt aan de mogelijke financiële onzekerheid in verband met de periode tussen het einde van de werkloosheidsuitkering en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van eiseres. Een dergelijke speculatie lijkt op een subjectieve invulling van de bezwaarverzekeringsarts, waartegen eiseres terecht bezwaren heeft. De overige passages in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts zijn wel als objectief aan te merken en kunnen diens conclusie zelfstandig dragen, zodat de rechtbank toch niet tot een ander oordeel komt. Voor zover de contraseign van de geregistreerde verzekeringsarts bij het rapport van de verzekeringsarts in opleiding in de primaire fase een gebrek oplevert, geldt dat dit gebrek in de bezwaarfase is hersteld doordat het onderzoek en de rapportage is uitgevoerd door een geregistreerde verzekeringsarts.
7. Voordat verweerder een besluit op het bezwaar tegen de weigering van de ziektewetuitkering neemt, ontvangt eiseres een ander besluit van verweerder gedateerd
14 oktober 2019 waarbij haar een ziektewetuitkering wordt toegekend met ingang van
21 oktober 2019. De toekenning van de ziektewetuitkering blijkt volgens verweerder een fout te zijn. Bij besluit van 16 december 2019 bepaalt verweerder dat eiseres binnen twee weken de uitbetaalde ziektewetuitkering van € 3.578,69 bruto terug dient te betalen. Bij besluit van 19 december 2019 bepaalt verweerder dat eiseres het nettobedrag aan ziektewetuitkering van € 2.884,16 mag terugbetalen, mits zij dit vóór 31 december 2019 betaalt. Eiseres is het hiermee niet eens en dient onder andere een klacht in bij verweerder. Zij betaalt niet vóór 31 december 2019. Bij besluit van 14 januari 2020 bepaalt verweerder dat eiseres alsnog het brutobedrag dient te betalen. Eiseres maakt hiertegen bezwaar, dat verweerder ongegrond verklaart.
8. Eiseres voert aan dat zij de dupe is van de handelswijze van verweerder. Eiseres heeft het besluit van 14 oktober 2019 geïnterpreteerd als een besluit tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de weigering van de ziektewetuitkering. Zij heeft enkel een nettobedrag ontvangen. Het is niet redelijk om de fiscale consequenties door het foutief handelen van verweerder op eiseres af te wentelen.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan eiseres een bruto ziektewetuitkering is verstrekt, zij het dat verweerder de inhoudingen zoals loonheffing aan de belastingdienst heeft afgedragen. Verweerder kan ingevolge de fiscale wetgeving enkel in een lopend kalenderjaar de inhoudingen van datzelfde jaar terugvragen bij de belastingdienst. Eiseres zal, hoe vervelend ook, bij betaling na afloop van het lopend kalenderjaar het brutobedrag aan verweerder moeten terugbetalen en zelf een teruggave van de inhoudingen bij de belastingdienst moeten vragen in haar aangifte loonbelasting over het jaar 2019. Het aanbod om in 2019 nog de ziektewetuitkering met haar werkloosheidsuitkering – waar eiseres in diezelfde periode wel recht op had – te verrekenen, heeft eiseres afgeslagen. De situatie van eiseres is bovendien niet bijzonder genoeg om anders te handelen.
10. Op grond van artikel 33, eerste lid van de ZW wordt het onverschuldigd betaalde ziekengeld door verweerder teruggevorderd.
11. Het staat vast dat aan eiseres, op grond van het voorgaande in de zaak 20/201, ten onrechte een ziektewetuitkering is toegekend en uitbetaald. Gelet hierop staat eveneens vast dat verweerder terecht tot terugvordering is overgegaan. De vraag die eiseres evenwel opwerpt, is of verweerder tot terugvordering van het brutobedrag heeft mogen overgaan, gezien de gang van zaken en de erkenning van verweerder dat hij een fout heeft gemaakt.
12. Verweerder hanteert de gedragslijn dat met terugbetaling van een nettobedrag kan worden volstaan als die terugbetaling plaatsvindt binnen hetzelfde lopende belastingboekjaar als waarin de onverschuldigde betaling heeft plaatsgevonden. Uit onder meer de uitspraak van de CRvB van 11 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2708) blijkt dat deze gedragslijn in overeenstemming is met vaste rechtspraak. Die gedragslijn vloeit voort uit de fiscale wetgeving. Het staat vast dat eiseres het nettobedrag aan ziektewetuitkering niet vóór 31 december 2019 heeft betaald, waardoor verweerder vanwege de fiscaliteit terecht tot terugvordering van het brutobedrag overgaat. Het beroep is daarom ongegrond. De rechtbank wijst echter nog op het volgende. 13. Uit de stukken en uit de mededelingen van partijen ter zitting blijkt dat het nodige is misgegaan. Zo heeft eiseres de bezwaarmedewerker van verweerder reeds op 15 november 2019 geattendeerd op het besluit tot toekenning van een ziektewetuitkering. De bezwaarmedewerker van verweerder wist van niets en zou bij de desbetreffende afdeling navraag doen. Toch wordt pas op 9 december 2019 het bestreden besluit in 20/201 genomen en volgt pas op 16 december 2019 het besluit dat eiseres ten onrechte een ziektewetuitkering heeft ontvangen en dat zij deze moet terugbetalen. Pas bij besluit van 19 december 2019 is eiseres meegedeeld dat zij het nettobedrag mag betalen mits zij dat voor het einde van het jaar doet. Bij deze besluiten heeft verweerder geen uitleg gegeven over de gang van zaken en hoe een en ander heeft kunnen plaatsvinden, terwijl eiseres meerdere keren hierover contact met verweerder heeft opgenomen. Aan eiseres was toen nog niet opnieuw een werkloosheiduitkering toegekend, zodat er geen sprake is van dubbele betaling. Eiseres stelt dat zij daardoor niet het bedrag van € 2.884,16 ineens kon betalen vóór 31 december 2019. Bij mailbericht van 21 december 2019 aan verweerder heeft eiseres nogmaals haar onbegrip hierover geuit. Met eiseres vindt de rechtbank dat verweerder hiermee een uitermate onduidelijke situatie heeft laten ontstaan. Uitleg van verweerder volgt pas medio januari 2020. Uit de brief van de klachtenambassadeur van verweerder van 17 januari 2020 blijkt verder dat bij de ontdekking van de fout met de toekenning van de ziektewetuitkering meteen een verrekening met de werkloosheiduitkering van eiseres had moeten plaatsvinden. Volgens de klachtenambassadeur kon de terugvordering voorkomen worden indien er sneller en beter op de ontstane situatie was gereageerd door verweerder. Dat is niet gebeurd. Dat eiseres niet is ingegaan op het aanbod van 31 januari 2020 tot verrekening van de bruto werkloosheiduitkering valt haar niet te verwijten, nu zij het vertrouwen in verweerder is kwijtgeraakt. Dit is bovendien mosterd na de maaltijd. Door in december 2019 te verrekenen had verweerder kunnen voorkomen dat eiseres het brutobedrag moest terugbetalen. Het voorgaande neemt echter niet weg dat verweerder niet in strijd met de wet heeft gehandeld.
14. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder benadrukt dat aan eiseres de schade zal worden vergoed, indien zij van de belastingdienst geen volledige teruggave van de loonheffing over de teruggevorderde ziektewetuitkering krijgt. Daar heeft de gemachtigde aan toegevoegd dat het verzoek daartoe wel dient te zijn onderbouwd. Gezien de geschetste gang van zaken, gaat de rechtbank er echter vanuit dat verweerder het verzoek om schadevergoeding van eiseres ruimhartig zal beoordelen, ook als er onduidelijkheid mocht zijn over bijvoorbeeld de exacte hoogte van de schade.
15. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond. In de gang van zaken als geschetst onder randnummer 13 ziet de rechtbank echter wel reden om gebruik te maken van haar bevoegdheid om te bepalen dat verweerder het door eiseres in de zaak 20/616 betaalde griffierecht dient te vergoeden.