3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. De rechtbank zal, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend te hebben begaan en er geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
- het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal (tbkk).
Ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot de afbeelding met bestandsnaam: [Naam 1] overweegt de rechtbank het volgende. Uit de beschrijving van deze afbeelding blijkt – kort weergegeven - dat daarop zichtbaar is dat een volwassen vrouw op bed ligt met zwarte kousen, een rode jarretel en de benen gespreid. Voor het bed zit een minderjarig kind waarvan de rug zichtbaar is, waarbij niet duidelijk wordt of sprake is van een jongen of een meisje is. Het kind steekt het armpje naar voren en raakt met de hand/vingers de vagina van de vrouw aan, waarbij niet duidelijk wordt of sprake is van penetratie. Gezien de bouw van het kind wordt het kind als pre-puberaal beoordeeld.
Gelet op deze beschrijving is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is betrokken. Dat deze afbeelding in de tenlastelegging is opgenomen als een afbeelding waarbij sprake is van penetratie doet daaraan niet af, temeer niet nu in de tenlastelegging ook gedragingen zijn opgenomen die zien op het met de hand/vingers aanraken van het geslachtsdeel van een ander persoon door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. De rechtbank leest de tenlastelegging in zoverre verbeterd.
Feit 2
Op 22 januari 2018, werd een telefoon, merk Samsung in de kleur zwart inbeslaggenomen onder het nummer [Nummer 1] , in de woning van verdachte. De telefoon is van verdachte blijkens zijn verklaring..
Op bovengenoemde telefoon werden een 17 tal video’s aangetroffen, waaruit blijkt dat
verdachte door middel van de camera van zijn mobiele telefoon heimelijk video-opnames heeft gemaakt.
Deze opnames zijn vermoedelijk gemaakt in individuele kleedhokjes van een zwembad. De
opnames welke verdachte heeft gemaakt, zijn voornamelijk opnames van minderjarige meisjes die zich aan het omkleden zijn, in de leeftijd van 8 tot 10 jaar oud. Het betreft vermoedelijk meisjes van de scouting, genaamd [Naam 2] en waar verdachte als begeleider/teamleider werkzaam was. Een aantal van deze opnames zijn door verbalisant beschreven en geven een totaalbeeld weer. De verdachte zette de camera van de telefoon in werking en plaatste deze vervolgens in een geopende zwarte tas (vermoedelijk een sporttas). De verdachte bevond zich tijdens het installeren van de telefoon in een van de kleedhokjes. De tas met bovengenoemde telefoon werd onder een naastgelegen kleedhokje geschoven, als zich daar een persoon aan het omkleden was. Omdat de telefoon met lopende camera in de sporttas lag, werd de persoon gefilmd van het onderlichaam naar het bovenlichaam. Op de video’s is te zien dat minderjarigen zich ontdoen van hun bovenkleding, zijn er bikini’s te zien en zijn er bovenbenen en billen van de minderjarigen te zien.
Tijdens het ingestelde onderzoek is getracht de identiteit van de minderjarigen te identificeren.
Video 1 met de bestandsnaam [Naam 3]
De beide meisjes zijn geïdentificeerd. Het betrof:
Meisje 1 [slachtoffer 1] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [Adres 1] .
Meisje 2 [slachtoffer 3] , geboren te [geboorteplaats 3] op [geboortedatum 2] , wonende te [Adres 2]
.
Video 2 met de bestandsnaam [Naam 4] .
Het meisje in deze video is tijdens het onderzoek niet geïdentificeerd.
Video 3 met de bestandsnaam [Naam 5]
In deze video wordt een meisje beschreven met bruin lang haar in een staart. Tijdens het onderzoek bleek dit geen meisje maar een jongen. Deze jongen is later geïdentificeerd als zijnde:
[slachtoffer 4] , geboren te [geboorteplaats 4] op [geboortedatum 3] , wonende te [Adres 3]
.
Op 2 mei 2019 doet [Naam 6] aangifte namens [slachtoffer 1] . Zij verklaart dat [slachtoffer 1] nu 11 jaar oud is. Ze is geboren op [geboortedatum 1] . Het zomerkamp is van 17 juli t/m 21 juli 2017 geweest. Ze vermoedt dat het filmen op de 19e gebeurd is.
Op 9 mei 2019 doet [Naam 7] namens [slachtoffer 3] aangifte. Tijdens het bezoek van de verbalisanten heeft zij de foto's van het filmpje bekeken en hebben zij hun dochter herkend in het zwemhokje van [Naam zwembad] . Voor hun was het duidelijk dat het 2017 was. Dit kwam door de andere foto van haar vriendinnetje [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] was toen nog bij de scouting. Later is zij gestopt bij de scouting. Het is altijd de eerste week van de zomervakantie. [slachtoffer 3] is 11 jaar oud. Normaal gesproken gaan ze halverwege de week zwemmen. Het is gebeurd bij [Naam zwembad] te [Plaats 1] .
Op 16 mei 2019 doet [Naam 8] namens [slachtoffer 4] aangifte. Hij verklaart
dat zij op de beelden hebben gezien dat het om [slachtoffer 4] gaat. Ze hebben hem gevraagd of zij
namens hem hiervan aangifte konden doen. Dit vond [slachtoffer 4] goed. Het gaat om de
intentie waarom het gebeurd is. De intentie van waarom het gefilmd is. Daar gaat het
hun om. Het is gebeurd op scoutingkamp in 2017 toen ze naar [Naam zwembad] zijn geweest.
[slachtoffer 4] is 15 jaar.
Verklaring van verdachte
Ter terechtzitting van 1 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij de films in het zwembad in de kleedhokjes heeft gemaakt, omdat hij dacht er een extra kick van te krijgen. Hij maakte ze vanwege de spanning die hij er van kreeg. Hij had eerder ook dit soort opnames gezien bij het (kinder)pornografisch materiaal dat hij via internet had ontvangen.
De overweging van de rechtbank
De verdachte heeft in kleedhokjes van zwembad [Naam zwembad] te [Plaats 1] waar hij was met zijn scoutinggroep heimelijk filmopnamen gemaakt van meisjes en een jongen die zich uit- en aankleedden. Deze meisjes en jongen waren minderjarig. De verdachte vervaardigde deze opnamen met behulp van een telefoon waarvan de camera liep en die hij op een sporttas legde en onder het kleedhokje doorschoof. De aldus vervaardigde opnames heeft de verdachte gedurende lange tijd in voorraad en/of in bezit gehouden. De opnames werden opgeslagen op zijn telefoon.
De videofilms die op de telefoon van de verdachte zijn aangetroffen heeft de officier van justitie opgenomen in de tenlastelegging.
Door ambtenaren van politie, verbonden aan het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme (hierna kortweg: de zedenrechercheurs) is beschreven wat er op de films die in de tenlastelegging zijn opgenomen, te zien is, zoals hierboven beschreven. Het onderzoek op de terechtzitting heeft de rechtbank niet gebracht tot de conclusie dat de beschrijvingen door de zedenrechercheurs onjuist zijn.
Centraal staat vervolgens de vraag of de films aan te merken zijn als kinderpornografisch materiaal. In juridische bewoordingen ligt meer specifiek de vraag voor of het gaat om afbeeldingen van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van zestien of achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Bij de beoordeling van het strafbare karakter van de in de tenlastelegging opgenomen omschreven video’s stelt de rechtbank voorop dat de Hoge Raad in het arrest van 7 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BO6446), gesteld voor de vraag wat moet worden verstaan onder een ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ als bedoeld in artikel 240b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, mede tegen de achtergrond van internationale regelgeving, heeft geoordeeld dat: “(…) moet worden aangenomen dat art. 240b Sr vooreerst ziet op een afbeelding van een gedraging van expliciet seksuele aard, zoals die aan de hand van de afbeelding zelf kan worden vastgesteld, waaronder begrepen het op zinnenprikkelende wijze tonen van de geslachtsdelen of de schaamstreek. Het gaat hierbij om een gedraging die reeds door haar karakter strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Voorts ziet art. 240b Sr op een afbeelding die weliswaar niet een gedraging van expliciet seksuele aard in de hiervoor aangegeven zin toont, maar die, gelet op de wijze waarop zij is totstandgekomen eveneens strekt tot het opwekken van seksuele prikkeling. Hierbij kan het gaan om een afbeelding van iemand in een houding of omgeving die weliswaar op zichzelf of in andere omstandigheden ‘onschuldig’ zouden kunnen zijn, maar die in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.”.
De rechtbank signaleert dat de Hoge Raad het begrip ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ ruimer heeft uitgelegd dan waartoe de internationale regelgeving waarnaar in het arrest wordt verwezen noopt. Zo omschrijft het voor Nederland op 23 september 2005 van kracht geworden Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (New York, 25 mei 2000) ‘kinderpornografie’ als “elke afbeelding, op welke wijze dan ook, van een kind dat betrokken is bij, werkelijke of gesimuleerde, expliciete seksuele gedragingen of elke afbeelding van de geslachtsorganen van een kind voor primair seksuele doeleinden”. In artikel 20, tweede lid, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (Lanzarote 25 oktober 2007, Trb. 2008, 58), dat voor Nederland op 1 juli 2010 in werking is getreden, is een soortgelijke definitie opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de video’s geen afbeeldingen betreffen van gedragingen die reeds door het karakter strekken tot het opwekken van seksuele prikkeling. Het gaat met andere woorden niet om ‘klassieke kinderpornografie’. De video’s zijn op slinkse wijze gemaakt van zich – kennelijk – onbespied wanende minderjarigen die zich omkleedden in de normale, veilige omgeving van een kleedhokje van een zwembad. Daarbij heeft de verdachte het ertoe geleid dat de minderjarigen geheel of gedeeltelijk ontkleed in beeld kwamen en dat (vervolgens) door de wijze waarop en de plaats waar de opnamen werden gemaakt, de nadruk kwam te liggen op hun naaktheid.
De rechtbank leidt uit evengenoemd arrest van de Hoge Raad, alsook diens arrest van 10 juni 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1359) af dat de vraag of het hier gaat om afbeeldingen die, gelet op de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen, strekken tot het opwekken van een seksuele prikkeling, met een zekere mate van objectivering dient te worden beantwoord. Gelet op de hiervoor gedane vaststellingen over de plaats waar gefilmd werd, de slinkse wijze waarop dit geschiedde en het in beeld brengen van de (deels) naakte lichamen van de minderjarige meisjes en de jongen, is de rechtbank van oordeel dat de opnamen, gezien deze wijze van totstandkoming, strekten tot het opwekken van een seksuele prikkeling. Dat de wijze van het totstandkomen van de afbeeldingen in het concrete geval een onmiskenbaar seksuele strekking had, leidt de rechtbank bovendien af uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 oktober 2020 dat hij de video’s maakte vanwege de spanning die hij voelde bij het maken van de video’s. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij deze video’s beschikbaar had in zijn telefoon en deze ook heeft bekeken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de beelden op de video’s, zoals hierna in de bewezenverklaring aangeduid, zijn aan te merken als seksuele gedragingen in de zin van artikel 240b Sr. De rechtbank realiseert zich dat hetgeen op deze video’s is te zien, wat verder af staat van hetgeen in het normale spraakgebruik onder het begrip ‘kinderporno’ pleegt te worden verstaan en dat de ernst van de gedragingen van de verdachte met betrekking tot de video’s niet op één lijn kan worden gesteld met handelingen ten aanzien van materiaal waarop kinderen zijn te zien die daadwerkelijk seksuele handelingen verrichten of seksueel worden misbruikt. Met een en ander kan en zal daarom rekening worden gehouden bij de straftoemeting.
Gelet op zowel de omvang als de duur van het bewezen verklaarde, is naar het oordeel van de rechtbank wel bewezen dat de verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Feit 3
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde bewezen. De rechtbank zal, gelet op de omstandigheid dat de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend te hebben begaan en er geen vrijspraak is bepleit, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
- het proces-verbaal van bevindingen (tbkk);
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van aangifte door [Naam 6] namens [slachtoffer 1] ;
- het proces-verbaal van aangifte door [Naam 7] namens [slachtoffer 3] :
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] ;
- het proces-verbaal van aangifte door [Naam 8] namens [slachtoffer 4] .
Pleegperiode feiten 1 tot en met 3
De raadsman heeft nog bepleit dat de rechtbank een beperktere pleegperiode bewezen zou moeten verklaren dan is ten laste gelegd. De rechtbank verwerpt dit verweer, simpelweg omdat is komen vast te staan dat de aan de verdachte verweten gedragingen zich in de ten laste gelegde periode hebben afgespeeld. Anders dan de raadsman heeft geïmpliceerd, is niet vereist dat bewezen kan worden dat van die gedragingen in de benoemde periode onafgebroken sprake is geweest. Verdachte heeft op zitting ook bekend dat hij al jarenlang kinderpornografisch materiaal ontving.