28.2.De woningen van eisers bevinden zich op ruim 3 kilometer van het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Tevens worden de woningen van eisers en genoemd Natura 2000-gebied van elkaar gescheiden door bebouwing en infrastructuur en bestaat geen vrij uitzicht vanuit hun percelen op het Natura 2000-gebied. De rechtbank is van oordeel dat het Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de directe leefomgeving van eisers. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid van hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de door eisers ingeroepen normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat bestreden besluit 3 en bestreden besluit 5 als gevolg van dit betoog worden vernietigd. Daarom ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
29. [eisers sub 1] betoogt vervolgens dat in bestreden besluit 5 nog altijd niet draagkrachtig is gemotiveerd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. In bestreden besluit 3 worden volgens [eisers sub 1] in tabel 1 in de nieuwe situatie te lage geurbelastingen gepresenteerd, in welk kader is verwezen naar de stellingen die hiervoor onder 12 en 14 zijn weergegeven. Daarom wordt volgens [eisers sub 1] ten onrechte gesteld dat bij de woning [adres 2] de voorgrondbelasting niet toeneemt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 13 en 15 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in bestreden besluit 3 geen te lage geurbelastingen worden gepresenteerd en dat verweerder draagkrachtig heeft gemotiveerd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Het betoog slaagt niet.
30. Voorts betoogt [eisers sub 1] dat indien de voorgrondbelasting toeneemt, zoals volgens verweerder bij [adres 2] het geval is, de achtergrondbelasting op ditzelfde punt niet kan afnemen, hetgeen volgens tabel 2 van bestreden besluit 3 wel het geval is.
31. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit tabel 1 bij bestreden besluit 1 inderdaad dat de voorgrondbelasting van [adres 2] Zuid toeneemt met 0,1 OUe/m³. Uit dezelfde tabel blijkt echter ook dat de voorgrondbelasting bij [adres 2] Noord afneemt met 0,1 OUe/m³. In het verweerschrift is vermeld – en ter zitting is bevestigd – dat [adres 2] één geluidgevoelig object betreft, waarbij de coördinaten aan beide zijden van de woning zijn gelegen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorgrondbelasting bij [adres 2] niet toeneemt, maar 3 blijft, waarmee de geurbelasting niet boven de norm van 3,0 OUe/m³ uitkomt. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
32. De beroepen van [eisers sub 1] , en de andere eisers die zich kennelijk allen bij zijn beroepsgronden hebben aangesloten, zijn gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, zoals dat is gewijzigd en aangevuld bij bestreden besluit 2 (de omgevingsvergunning), voor zover in artikel 3.1.10 niet is opgenomen dat jaarlijks controlegegevens aan verweerder moeten worden gemeld en voor zover dit controlevoorschrift niet tevens betrekking heeft op het voorschrift in artikel 3.1.4. Ook vernietigt de rechtbank bestreden besluit 1 wat betreft de daarbij gevoegde plattegrondtekening.
33. In aanmerking genomen dat verweerder de rechtbank ter zitting heeft verzocht zelf voorziend een voorschrift voor een jaarlijkse controle aan de vergunning te verbinden en eisers zich daartegen niet hebben verzet, ziet de rechtbank aanleiding om een jaarlijks controlevoorschrift in artikel 3.1.10 op te nemen dat tevens betrekking heeft op het voorschrift in artikel 3.1.4. Daarbij zal zij bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Het gebrek in bestreden besluit 1 wat betreft de achterhaalde plattegrondtekening is hersteld doordat deze is vervangen door de tekening bij bestreden besluit 4.
34. Het voorgaande betekent dat verweerder niet naar aanleiding van de gegrondverklaring van de beroepen tegen de omgevingsvergunning een nieuw besluit hoeft te nemen.
35. De rechtbank zal tevens de beroepen tegen bestreden besluit 3 (de vormvrije MER-beoordeling) gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover daarbij geen actuele AERIUS-berekening is gevoegd en geen tekstuele toelichting is opgenomen. Dat gebrek is hersteld bij bestreden besluit 5.
36. De rechtbank zal de beroepen tegen bestreden besluit 4 en bestreden besluit 5 ongegrond verklaren nu met deze besluiten de door rechtbank ter zitting vermelde gebreken zijn hersteld.
37. Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen volgt uit artikel 8:74 van de Awb dat verweerder het voor deze zaken betaalde griffierecht zal dienen te vergoeden.
38. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die [eisers sub 1] in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken; ten aanzien van de overige eisers is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke informele lus, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
39. [eisers sub 1] heeft voorts verzocht om vergoeding van de kosten voor de ingeschakelde deskundige [naam ingenieur] , waartoe hij twee facturen heeft overgelegd met als omschrijving ‘bestuderen van stukken en opstellen advies’ van 30 januari 2019 en ‘bestuderen herstelbesluiten waaronder nieuwe geurbeoordeling en akoestisch rapport + opstellen advies’ van 11 september 2019.
40. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van [eisers sub 1] deze adviezen – waarin [naam ingenieur] zijn visie geeft over de bestreden besluiten – ongewijzigd en zonder aanvulling heeft overgenomen over ter onderbouwing van het (nadere)beroep. Gelet op de inhoud van deze adviezen kunnen deze niet worden aangemerkt als een door een deskundige uitgebracht verslag, als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, waarvan de kosten ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen, maar moeten de adviezen worden beschouwd als rechtsbijstandsverlening in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De kosten moeten daarom worden geacht te zijn begrepen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit forfaitair worden bepaald. De kosten komen daarom niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking (zie ook de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3245, en 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:817).