ECLI:NL:RBLIM:2020:7776

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 19 / 198, ROE 19 / 212, ROE 19 / 213 en ROE 19 / 231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het wijzigen van een pluimveebedrijf met betrekking tot geluid- en geurbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 oktober 2020 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning voor het wijzigen van een pluimveebedrijf. De vergunninghoudster had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het wijzigen van de inrichting, waarbij onder andere de ventilatie en de geur- en geluidsnormen aan de orde kwamen. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster in redelijkheid mocht afwijken van de standaardwaarden voor de uittreesnelheid van de ventilatoren, zowel voor horizontale als verticale uitstroming. De rechtbank bevestigde dat de door de vergunninghoudster toegepaste akoestische normen voldeden aan de wettelijke eisen en dat de forfaitaire reducties in de avond en nacht terecht waren toegepast. De rechtbank oordeelde echter dat het controlevoorschrift in de omgevingsvergunning niet voldeed aan de wettelijke vereisten, omdat het niet de verplichting bevatte om jaarlijks controlegegevens te melden. Dit leidde tot de gegrondverklaring van de beroepen van de eisers, die zich verzetten tegen de vergunning. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en voegde een jaarlijks controlevoorschrift toe aan de omgevingsvergunning. De rechtbank oordeelde ook dat de door eisers ingeroepen normen van de Wet natuurbescherming niet strekten tot bescherming van hun belangen, omdat hun woningen zich op aanzienlijke afstand van het Natura 2000-gebied bevonden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: 1. ROE 19 / 198
2. ROE 19 / 212
3. ROE 19 / 213
4. ROE 19 / 231

Uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2020 in de zaken tussen

1. [eiser sub 1]en
[eiseres sub 1](hierna gezamenlijk: [eisers sub 1] ),
(gemachtigde: mr. R.T. Kirpestein),
2. [eisers sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiseres sub 4]mede namens 17 anderen,
allen wonend te [woonplaats] , eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Billekens en ing. F.H.A. van Bergen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunningshoudster], te [vestigingsplaats]
(gemachtigde: mr. Th.J.H.M. Linssen).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 (hierna: bestreden besluit 1) heeft verweerder aan de derde-partij (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning (1e fase) verleend voor het wijzigen van het pluimveebedrijf op het perceel [adres 1] te [vestigingsplaats] , kadastraal bekend [kadasternummers] .
Eisers genoemd onder 1 ( [eisers sub 1] ), 2, 3 en 4 hebben afzonderlijk tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Eisers 2, 3 en 4 hebben dat op gelijke gronden gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 27 augustus 2019 (hierna: bestreden besluit 2) heeft verweerder bestreden besluit 1 gewijzigd.
Bij besluit van eveneens 27 augustus 2019 (hierna: bestreden besluit 3) heeft verweerder een besluit op de vormvrije Milieu Effect Rapportage (hierna: MER)-beoordeling genomen.
Partijen is meegedeeld dat op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) de beroepen mede betrekking hebben op de bestreden besluiten 2 en 3. Bij brieven van 5 september 2019 en 9 september 2019 hebben vergunninghoudster respectievelijk [eisers sub 1] op deze besluiten gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019.
Eisers [eiser sub 1] , bijgestaan door zijn gemachtigde, en [eiseres sub 4] zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voor vergunninghoudster zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door mr. E.H.E.J. Wijnen, kantoorgenoot van de gemachtigde van vergunninghoudster.
Het onderzoek ter zitting is geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen twee geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten 2 en 3 te herstellen.
Bij besluiten van 29 oktober 2019 heeft verweerder twee herstelbesluiten genomen (hierna: bestreden besluit 4 en bestreden besluit 5). Het beroep heeft op grond van artikel 6:19 van de Awb mede betrekking op deze besluiten.
Bij brieven van 18 november 2019, 21 november 2019 en 28 november 2019 hebben [eisers sub 1] , eisers genoemd onder 2, respectievelijk vergunninghoudster gereageerd op deze besluiten.
Nadat partijen hebben aangegeven geen nadere zitting te willen, heeft de rechtbank op 26 juni 2020 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Vergunninghoudster is eigenaar van een pluimveehouderij gelegen op het perceel [adres 1] te [vestigingsplaats] (hierna: de inrichting). Tot de inrichting behoort een IPPC-installatie. Bij besluit van 20 juni 2006 is aan vergunninghoudster een revisievergunning verleend voor onder meer het oprichten van twee stallen, A en B. Op 4 november 2015 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning 1e fase aangevraagd voor de activiteit milieu, als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), ten behoeve van het wijzigen van de inrichting. De aanvraag betreft het wijzigen van stal A in een stal voor kolonie-huisvesting voor legkippen, waarbij het aantal vergunde dieren verandert van 50.112 naar aangevraagd 50.000. Stal B wordt gewijzigd in een stal voor een verrijkte kooi-huisvesting voor legkippen met mestbandbeluchting, waarbij het aantal vergunde dieren 52.500 was en aangevraagd wordt 80.000 dieren. In totaal vindt derhalve een aangevraagde toename plaats van 27.388 dieren.
2. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend.
3. Naar aanleiding van de gronden van beroep heeft verweerder bestreden besluit 2 en bestreden besluit 3 genomen. In bestreden besluit 2 is, naar aanleiding van een nieuwe toelichting van vergunninghoudster, de wijze van werking van de ventilatoren in de geur- en fijnstofberekening aangepast en is de woning [adres 2] opgenomen in de geurberekening. Ook na deze wijziging wordt volgens verweerder bij alle geurgevoelige objecten voldaan aan de geurnormen van de Wet geurhinder en veehouderij. Daarnaast heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten hiervan zijn weergegeven in het rapport ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai (Wmb)’ van HMB B.V. van 7 augustus 2019. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat in de representatieve bedrijfssituatie zowel ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (Lar,LT) als het maximale geluidsniveau (LAmax) op alle immissiepunten wordt voldaan aan de richtwaarden. De exact berekende waarden uit het akoestisch onderzoek voor de Lar,LT en LAmax in de representatieve en incidentele bedrijfssituatie zijn als voorschriften in de omgevingsvergunning opgenomen. Tevens is wat betreft geluid een controlevoorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden.
4. In bestreden besluit 3 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om een MER aan te vragen, omdat bij alle geurgevoelige objecten sprake is van een afname van de geurbelasting en de bijdrage van de inrichting aan de achtergrondbelasting afneemt. De aangevraagde situatie heeft een toename van ammoniakdepositie tot gevolg voor de in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) aangewezen gebieden, maar door extern salderen zal dit in de referentiesituatie niet leiden tot een toename van stikstofdepositie. Ter ondersteuning is de berekening met Aerius van 16 juli 2019 bijgevoegd die onderdeel uitmaakt van bestreden besluit 3.
5. Naar aanleiding van de bestreden besluiten 2 en 3 heeft [eisers sub 1] zijn beroep aangevuld met een rapport van 6 september 2019 van ir. [naam ingenieur] (hierna: [naam ingenieur] ), werkzaam bij adviesbureau Het Groene Schild. De andere eisers hebben zich bij dat advies aangesloten.
6. Ter zitting heeft de rechtbank aangegeven dat zij in zowel bestreden besluit 2 als bestreden besluit 3 een gebrek heeft geconstateerd. Bestreden besluit 2 is tegenstrijdig met de bij de op 4 december 2018 verleende omgevingsvergunning (bestreden besluit 1) behorende plattegrondtekening en bestreden besluit 3 bevat geen actuele Aerius-berekening en tekstuele toelichting. De rechtbank heeft verweerder wat betreft bestreden besluit 3 verzocht een actuele Aerius-berekening over te leggen en inzichtelijk en concreet te maken, door een tekstuele toelichting, op welke wijze de in de berekening meegenomen saldering plaats zal vinden.
7. Op 29 oktober 2019 heeft verweerder twee herstelbesluiten genomen, waarbij de plattegrondtekening bij bestreden besluit 1 vervangen wordt door de tekening die hoort bij het herstelbesluit (bestreden besluit 4). Bestreden besluit 3 is aangevuld met een actuele Aerius-berekening van 22 oktober 2019 en een tekstuele toelichting op het extern salderen (bestreden besluit 5).
8. [eisers sub 1] heeft op bestreden besluit 4 en bestreden besluit 5 gereageerd met een nader rapport van [naam ingenieur] van 14 november 2019. De rechtbank begrijpt dat de andere eisers zich ook bij dat rapport aansluiten.
Regelgeving
9. In artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het oprichten, het veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting.
In artikel 5.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) is bepaald dat de voorschriften die aan een omgevingsvergunning worden verbonden, de doeleinden aangeven die de vergunninghouder in het belang van de bescherming van het milieu dient te verwezenlijken op een door hem te bepalen wijze.
In artikel 5.5, tweede lid, van het Bor is bepaald dat bij de voorschriften emissiegrenswaarden worden gesteld voor de stoffen, genoemd in bijlage II bij de EU-richtlijn industriële emissies, en voor andere stoffen die in aanmerkelijke hoeveelheden uit de inrichting kunnen vrijkomen en die direct of door overdracht tussen milieucompartimenten nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
In artikel 5.5, vierde lid, aanhef en onder a, van het Bor is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval voorschriften verbonden, inhoudende dat door monitoring of op een andere wijze wordt bepaald of aan de vergunningvoorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt voldaan, waarbij:
1° de wijze van bepaling wordt aangegeven, die ten minste betrekking heeft op de methode en frequentie van de bepaling en de procedure voor de beoordeling van de bij die bepaling verkregen gegevens, en die tevens betrekking kan hebben op de organisatie van die bepalingen en beoordelingen en op de registratie van die gegevens en de resultaten van die beoordeling;
2° monitoringseisen worden gebaseerd op voor die IPPC-installatie relevante BBT-conclusies en bij ministeriële regeling aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbare technieken.
In artikel 5.5, vierde lid, aanhef en onder b, van het Bor is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voorschriften kunnen worden verbonden, en voor zover die vergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie worden daaraan in ieder geval voorschriften verbonden, inhoudende dat de bij die bepaling verkregen gegevens aan het bevoegd gezag regelmatig en ten minste jaarlijks moeten worden gemeld of ter inzage gegeven of anderszins ter beschikking moeten worden gesteld van het bevoegd gezag.
10. De “Gebruikershandleiding V-Stacks vergunning” (hierna: gebruikershandleiding) is een handleiding voor vergunningverleners en agrariërs bij het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning 2010. V-Stacks vergunning 2010 is een computermodel voor het berekenen van de verspreiding van geur vanuit dierenverblijven. Uit de berekening blijkt of de geurbelasting voldoet aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In paragraaf 3.6.3 van de gebruikershandleiding (“Mechanische ventilatie met verspreid liggende ventilatoren”) is onder meer het volgende opgenomen:
Bij mechanische ventilatie met verspreid liggende ventilatoren geldt een standaardwaarde van 0,4 m/s of 4,0 m/s, afhankelijk van de richting van de uitstroming (horizontaal of verticaal).
(...)
Afwijken van de standaardwaarde is niet toegestaan als de ventilatie per afdeling is geregeld en bijvoorbeeld de ventilatoren verkleind worden om de snelheid te vergroten. Het is wel mogelijk als de veehouder de ventilatie regelt door één (of meer) ventilatoren alleen aan te schakelen bij warm weer en/of aan het einde van de groeiperiode als de ventilatiebehoefte groot is. Dan draait 85% van de tijd maar een deel van de ventilatoren die echter wel op (bijna) 100% vermogen draaien, waardoor een hogere uittreesnelheid is gegarandeerd. In zulke gevallen is afwijken mogelijk. Dit noemt men cascade-gestuurde ventilatie. Deze wordt in de pluimveehouderij veelvuldig toegepast. Wel is belangrijk dat de ventilatoren die niet worden gebruikt, ook zijn afgesloten op dat moment. In de aanvraag of melding moet deze voorziening duidelijk staan.
In paragraaf 3.7.1 van de gebruikshandleiding is opgenomen dat bij de invoer van de gegevens van de volgende uitgangspunten dient te worden uitgegaan:
 Ligging emissiepunt: voer per stal één emissiepunt in. De coördinaten hiervan hangen af van het geometrische gemiddelde van alle aanwezige ventilatoren (gevel+nok) en emissiepunten (warmtewisselaar(s)).
  • Hoogte emissiepunt: geometrisch gemiddelde hoogte emissiepunten met verticale uitstroming (nokventilatoren, warmtewisselaar, stuwbak, etc.) + geometrisch gemiddelde hoogte emissiepunten met horizontale uitstroming (gevelventilatoren etc.)] / 2
  • Diameter emissiepunt: dit is de fictieve gemiddelde diameter. Die is afgeleid van de gemiddelde oppervlakte van alle ventilatoren (gevel+nok) en emissiepunten (warmtewisselaar). (...)
  • Uittreesnelheid: ga uit van de standaardwaarde 0,4 m/s voor horizontale uitstroming als alle of een deel van de ventilatoren of emissiepunten een horizontale uitstroming heeft. Als alle ventilatoren een verticale uitstroom hebben – door middel van een stuwbak bij gevelventilatoren – gebruik dan de standaardwaarde 4 m/s voor verticale uitstroming of bereken de uitstroomsnelheid (...).

Omgevingsvergunning

Geur
11. [eisers sub 1] heeft erkend dat door de nieuwe tekening bij bestreden besluit 4 de discrepantie tussen de tekening en de beschrijving van de ventilatoren in de toelichting op de ventilatoren in stal A bij bestreden besluit 2 (het wijzigingsbesluit van 27 augustus 2019) wordt opgeheven. Daarmee zijn de punten 4 tot en met 6 van het rapport van [naam ingenieur] van 6 september 2019 vervallen en blijven enkel de punten 7 tot en met 10 staan.
12. [eisers sub 1] voert aan dat de in de V-stacks berekening gehanteerde coördinaten niet geheel samenvallen met de dichtstbijzijnde gevels, waardoor de geurbelasting wordt onderschat.
13. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling niet is onderbouwd, terwijl verweerder ter verduidelijking van zijn stelling dat de coördinaten die in de berekeningen zijn opgenomen de juiste zijn, in bijlage 2 van het verweerschrift voor de woningen [adres 3] , [adres 4] en [adres 2] een luchtfoto heeft opgenomen waarop met een rood kruis het meetpunt is aangegeven. Op deze foto’s zijn in een apart venster de X- en Y-coördinaten van deze meetpunten weergegeven. De meetpunten bevinden op de hoekpunten van de dichtstbijzijnde gevels. [eisers sub 1] heeft deze verduidelijking niet gemotiveerd weersproken. Het betoog faalt.
14. [eisers sub 1] stelt zich vervolgens op het standpunt dat de V-stacks berekening niet is uitgevoerd conform paragraaf 3.7.1 van de gebruikershandleiding. In de nieuwe V-stacks berekening is namelijk ten onrechte een verdeling gemaakt over emissiepunt ‘stal A horizontaal’ en ‘stal A verticaal’, omdat de gebruikershandleiding voorschrijft dat voor één stal één emissiepunt wordt gekozen. Daarbij komt dat het emissiepunt ‘stal A horizontaal’ in werkelijkheid westelijker ligt dan in de V-stacks berekening is weergegeven, waardoor de geurbelasting op de woningen aan de [straat] wordt onderschat. Voorts is ten onrechte voor ‘stal A verticaal’ een verticale uittreesnelheid van 4,0 m/s aangehouden, aldus [eisers sub 1] .
15. De rechtbank stelt vast dan niet betwist is dat stal A geen staldelen heeft met aparte, klimaat-gescheiden ruimten. De X- en Y-coördinaten voor ‘stal A verticaal’ en ‘stal A horizontaal’ zijn hetzelfde. Evenmin is betwist dat stal A tien ventilatoren heeft met een horizontale uitstroming en vier ventilatoren met een verticale uitstroming. Ook is niet weersproken dat de inrichting van vergunninghoudster cascade-gestuurde ventilatie heeft. 85 % van de tijd draaien enkel de ventilatoren met verticale uitstroming. Deze draaien dan op (bijna) 100% vermogen, waardoor een hogere uittreesnelheid is gegarandeerd. Uit de V-stacks berekening blijkt dat de ventilatoren met horizontale uitstroming alleen worden aangeschakeld bij warm weer als de ventilatiebehoefte groot is. Deze ventilatoren zijn afgesloten door middel van gesloten lamellen op het moment dat zij niet in gebruik zijn. Gelet hierop mag vergunninghoudster naar het oordeel van de rechtbank op grond van paragraaf 3.6.3 van de gebruikershandleiding afwijken van de standaardwaarde van 0,4 m/s voor horizontale uitstroming. De rechtbank acht het niet onjuist of onredelijk dat vergunninghoudster voor de verticale ventilatoren aansluiting heeft gezocht bij de in de gebruikershandleiding opgenomen uittreesnelheid van 4,0 m/s. Immers, indien er bij mechanische ventilatie sprake is van verspreid liggende ventilatoren, waarbij sprake is van verticale uitstroom, wordt in de gebruikershandleiding geadviseerd 4 m/s in te voeren. 85% van de tijd draaien alleen de ventilatoren met verticale uitstroming, waardoor op grond van paragraaf 3.6.3 van de gebruikershandleiding afwijking van deze handleiding mogelijk is.
16. Wat betreft het betoog van [eisers sub 1] dat het in strijd is met de gebruikershandleiding om met twee emissiepunten, te weten één voor de verticale en één voor de horizontale uitstroming, te werken in plaats van met één, overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid een onderscheid heeft kunnen maken tussen de verticale en horizontale uitstroom, die plaatsvindt via hetzelfde emissiepunt. Gelet op wat hiervoor is overwogen, mocht bij de berekening van de geuremissie een onderscheid worden gemaakt tussen het percentage dat de stal verlaat via de verticale - en horizontale uitstroming. Tevens heeft verweerder ter zitting onweersproken aangegeven dat op deze manier de realiteit het beste wordt nagebootst, aangezien sprake is van een hele oude stal en de handleiding niet voorziet in dit soort staltype. Voorts wordt in de toelichting uitgelegd hoe de emissie is berekend. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat door de uittreesnelheid aan de geurnorm kan worden voldaan, omdat blijkens tabel 1 van bestreden besluit 2 en tabel 1 en 2 van bestreden besluit 3 voor de geurgevoelige objecten wordt voldaan aan de geurnorm.
Geluid
17. In het advies van [naam ingenieur] van 6 september 2019 is onder 15 aangegeven dat de in bestreden besluit 2 opgenomen geluidsnormen thans voldoen of nog strenger zijn dan de richtwaarden voor een landelijke omgeving, en in zoverre dus voldoen. Ter zitting is dit bevestigd nu [eisers sub 1] heeft aangegeven in te kunnen stemmen met de geluidsnormen die in bestreden besluit 2 zijn opgenomen. Hierdoor ligt de oorspronkelijke beroepsgrond dat uitgegaan had moeten worden van de richtwaarde voor een landelijke omgeving van 40 dB(A) etmaalwaarde in plaats van 45 dB(A), niet langer ter beoordeling voor.
18. In het rapport van [naam ingenieur] van 6 september 2019 wordt aangevoerd dat in het akoestisch onderzoek veertien ventilatoren met een bepaalde diameter en twee luchtmengkasten als bron zijn meegenomen, terwijl dit niet overeenkomstig de plattegrondtekening is. Bij brief van 18 november 2019 heeft [eisers sub 1] gesteld dat deels tegemoet wordt gekomen aan het beroep, voor zover het de koppeling van de nieuwe tekening aan de verleende vergunning betreft. Voor zover [eisers sub 1] van mening is dat de tekening nog steeds niet in overeenstemming is met het akoestisch onderzoek, volgt de rechtbank hem hierin niet. Immers, blijkens de nieuwe plattegrondtekening is sprake van veertien ventilatoren en twee luchtmengkasten. Uit de tekening blijkt dat de ventilatoren een diameter van vier maal 0,75 meter, zes maal 1,25 meter en vier maal 0,95 meter hebben. Deze aantallen en afmetingen van de ventilatoren zijn volgens punt 16 van het rapport van [naam ingenieur] van 6 september 2019 meegenomen in het akoestisch rapport. Geconcludeerd wordt dat het aantal ventilatoren met de genoemde diameters op de tekening in overeenstemming zijn met het van de omgevingsvergunning deel uitmakende akoestisch onderzoek van 7 augustus 2019.
19. Vervolgens betoogt [eisers sub 1] dat het toepassen van een forfaitaire reductie van 2 dB(A) in de avond en 5 dB(A) in de nacht strijdig is met de nieuwe toelichting. Immers, uit de toelichting blijkt dat de ventilatoren met een verticale uitstroom (diameter 0,95 meter) altijd op (bijna) 100% van het vermogen draaien, waardoor de hogere uittreesnelheid is gegarandeerd. De ventilatoren met een horizontale uitstroom (bronnen 02 tot en met 11) staan volgens de toelichting aan of uit (cascade ventilatie). In het akoestisch rapport moet de worst case situatie in beeld worden gebracht, waarbij deze ventilatoren aan staan. Volgens de nieuwe situatie worden alle ventilatoren dus in de avond en nacht niet teruggeschroefd. Als gevolg hiervan dient de forfaitaire reductie geschrapt te worden, waardoor de geluidsnormen voor de woningen aan de [straat] worden overschreden.
20. Uit de toelichting bij bestreden besluit 2 blijkt inderdaad dat de staande ventilatoren (horizontale uitstroming lucht) alleen worden aangeschakeld bij warm weer als de ventilatiebehoefte groot is. Deze ventilatoren zijn afgesloten op het moment dat deze niet in gebruik zijn. 85% van de tijd draaien slechts de ventilatoren met verticale uitstroming, die echter wel op (bijna) 100% vermogen draaien, waardoor een hogere uittreesnelheid is gegarandeerd. De rechtbank stelt vervolgens vast dat in het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de situatie op een warme dag bij zware dieren. Dit betreft het worst case scenario. In het akoestisch onderzoek is tevens opgenomen dat het verschil in geluidvermogen tussen het werkelijke ventilatiedebiet en vollast in de berekening als bedrijfsduurcorrectie is ingevoerd. Overdag wordt worstcase op volle capaciteit geventileerd, terwijl in de avond en nacht het debiet wordt terug geregeld overeenkomend met een forfaitaire afname van respectievelijk 2 dB(A) en 5 dB(A) op het geluidvermogen.
20.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het akoestisch onderzoek terecht een forfaitaire reductie van 2 dB(A) in de avond en 5 dB(A) in de nacht toegepast, omdat in de avond en nacht de temperatuur daalt, waardoor zeer wel aannemelijk is dat alle veertien ventilatoren niet meer op 100% hoeven te draaien. Tevens betreft dit de representatieve bedrijfssituatie, waarbij is gerekend met een warme dag met zware dieren. De rechtbank oordeelt dat deze reductie niet in strijd is met de van bestreden besluit 2 deel uitmakende toelichting, omdat daaruit niet blijkt dat de ventilatoren met verticale uitstroom ook in de avonden en nacht 100% draaien. Uit de toelichting blijkt dat alleen de ventilatoren met verticale uitstroom 85% van de tijd op vol vermogen draaien, terwijl slechts in 15% van de tijd alle ventilatoren draaien. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze ventilatoren ’s nachts automatisch worden teruggeschakeld, omdat het anders te koud wordt in de stal en dat enkel bij temperaturen van 25-30°C of hoger in de avond en nacht de ventilatoren vol draaien, hetgeen een extreme situatie is. Gelet hierop acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder een forfaitaire afname van 2 dB(A) en 5 dB(A) heeft toegepast in de avond respectievelijk nacht. Het betoog slaagt niet.
21. Verder stelt [eisers sub 1] zich op het standpunt dat de positie van de ventilatoren in stal B niet conform de Handreiking meten en rekenen industrielawaai is gemodelleerd in het akoestisch model, omdat de juiste emissiehoogte tien meter bedraagt, in plaats van de gebruikte 0,10 meter. De ventilatoren hangen immers voor een hoge koker met een emissiepunt op tien meter hoogte, waardoor geen of minder afscherming door gebouwen zal optreden.
22. De rechtbank stelt vast dat niet betwist is dat als emissiepunt in het akoestisch onderzoek 0,10 meter is ingevoerd. Ter zitting is door vergunninghoudster verklaard dat in het rekenmodel standaard wordt uitgegaan van een emissiepunt op tien meter hoogte. De bron is al op tien meter en daarboven is 0,10 meter ingevoerd, want het is niet mogelijk om nul in te voeren, waardoor de hoogte in het model in werkelijkheid 10,10 meter is. Verweerder gaat dan ook niet uit van een emissiebron die op 0,10 meter hoogte ligt. [eisers sub 1] heeft deze uitleg niet weersproken. Gelet hierop slaagt het betoog niet.
23. [eisers sub 1] betoogt tevens dat de incidentele bedrijfssituatie niet de toegestane twaalf dagen plaatsvindt, maar vijftien dagen, terwijl meer dan twaalf dagen niet als incidentele bedrijfssituatie mogen worden toegestaan.
23.1.
De rechtbank volgt [eisers sub 1] hierin niet. Hiertoe overweegt de rechtbank dat, nog afgezien dat in bestreden besluit 2 niet langer als voorschrift is opgenomen dat de normstellingen maximaal twaalf keer per kalenderjaar mogen worden overschreden, uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de afvoer van kippen maximaal vier dagen per jaar tussen 18:00 uur en 02:00 uur zal plaatsvinden. Aanvoer van nieuwe dieren gebeurt hoofdzakelijk overdag, verdeeld over vijf dagen. Tussen het af- en aanvoeren worden overdag de stallen schoongemaakt en de mestputten leeggepompt. Het reinigen van de stallen neemt ongeveer één week in beslag. Omdat meerdere activiteiten binnen hetzelfde etmaal plaatsvinden, gaat het op jaarbasis om ten hoogste twaalf dagen, aldus het akoestisch onderzoek. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat de mestputten al worden gereinigd als nog niet alle dieren zijn af- en/of aangevoerd. Tevens kan al een gedeelte van de stal gereinigd worden als de stal niet meer geheel vol staat. Verder heeft vergunninghoudster ter zitting aangegeven dat het af- en aanvoeren van de kippen thans ook al gebeurt en dat dit gemakkelijk kan in twaalf dagen. Bij stal A worden de kippen in twee dagen afgevoerd en in stal B in drie dagen. Tegelijkertijd met het leegmaken van stal B wordt stal A schoongemaakt en gevuld. Het betoog faalt.
24. Vervolgens betoogt [eisers sub 1] dat het controlevoorschrift van artikel 3.1.10 in strijd is met artikel 5.5, vierde lid, aanhef en onder a en b, van het Bor, nu laatstgenoemde artikel een jaarlijkse controle verplicht stelt. Derhalve kan niet worden volstaan met een eenmalige controle, als opgenomen in 3.1.10 van de vergunningsvoorwaarden. Daarnaast schrijft artikel 3.1.10 volgens [eisers sub 1] slechts een controle op de doelvoorschriften 3.1.2 en 3.1.3 voor, terwijl voorschrift 3.1.4 ook een doelvoorschrift is. De controle hierop ontbreekt.
25. Het in artikel 3.1.10 opgenomen controlevoorschrift betreft een eenmalige controle, waarin vergunninghoudster wordt verplicht binnen vier maanden nadat de inrichting is voltooid en in werking is gebracht, aan te tonen dat voldaan wordt aan de geldende geluidnormen. Derhalve voldoet dit voorschrift niet aan de in artikel 5.5, vierde lid, aanhef en onder b, van het Bor opgenomen verplichting voor vergunninghoudster om in ieder geval jaarlijks controle gegevens te melden of ter inzage te geven of anderszins ter beschikking te stellen aan verweerder. Dit betreft een verplichting, omdat de omgevingsvergunning betrekking heeft op een IPPC-installatie. In artikel 3.1.10 is enkel de verplichting als genoemd in artikel 5.5, vierde lid, aanhef en onder a, van het Bor opgenomen. Tevens overweegt de rechtbank met [eisers sub 1] dat artikel 3.1.4 (het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de incidentele bedrijfssituatie) ook een doelvoorschrift betreft waarin geluidnormen zijn opgenomen. Dit artikel dient op grond van artikel 5.5 van het Bor ook opgenomen te worden in het controlevoorschrift van artikel 3.1.10 van de vergunningsvoorwaarden. Het betoog slaagt.

MER-beoordeling

26. [eisers sub 1] stelt zich, onder verwijzing naar het rapport van [naam ingenieur] van 14 november 2019, op het standpunt dat volgens de Beleidsregel intern en extern salderen een stikstofdaling noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen, zodat een stand-still niet voldoende is. De staat van instandhouding van het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel is niet gunstig, waardoor de mogelijkheden om een vergunning te verlenen gering zijn. De inrichting deponeert ook op het Natura 2000-gebied Grote Peel en niet alleen op Deurnsche Peel & Mariapeel. Er is niet voldaan aan artikel 6 van de Beleidsregel, waarin bepalingen zijn opgenomen om te voorkomen dat extern gesaldeerd wordt zonder een substantiële depositiedaling.
27. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
28. Met dit artikel heeft de wetgever de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin een belanghebbende door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van die belanghebbende.
28.1.
De bepalingen van de Wnb hebben met name ten doel om het algemene belang van bescherming van natuur en landschap te beschermen. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van (onder meer) 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, en 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019: 3211, volgt dat de belangen van omwonenden bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
28.2.
De woningen van eisers bevinden zich op ruim 3 kilometer van het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel. Tevens worden de woningen van eisers en genoemd Natura 2000-gebied van elkaar gescheiden door bebouwing en infrastructuur en bestaat geen vrij uitzicht vanuit hun percelen op het Natura 2000-gebied. De rechtbank is van oordeel dat het Natura 2000-gebied geen deel uitmaakt van de directe leefomgeving van eisers. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid van hun individuele belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de door eisers ingeroepen normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eisers. Artikel 8:69a van de Awb staat er dan ook aan in de weg dat bestreden besluit 3 en bestreden besluit 5 als gevolg van dit betoog worden vernietigd. Daarom ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.
29. [eisers sub 1] betoogt vervolgens dat in bestreden besluit 5 nog altijd niet draagkrachtig is gemotiveerd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. In bestreden besluit 3 worden volgens [eisers sub 1] in tabel 1 in de nieuwe situatie te lage geurbelastingen gepresenteerd, in welk kader is verwezen naar de stellingen die hiervoor onder 12 en 14 zijn weergegeven. Daarom wordt volgens [eisers sub 1] ten onrechte gesteld dat bij de woning [adres 2] de voorgrondbelasting niet toeneemt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 13 en 15 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in bestreden besluit 3 geen te lage geurbelastingen worden gepresenteerd en dat verweerder draagkrachtig heeft gemotiveerd dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. Het betoog slaagt niet.
30. Voorts betoogt [eisers sub 1] dat indien de voorgrondbelasting toeneemt, zoals volgens verweerder bij [adres 2] het geval is, de achtergrondbelasting op ditzelfde punt niet kan afnemen, hetgeen volgens tabel 2 van bestreden besluit 3 wel het geval is.
31. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit tabel 1 bij bestreden besluit 1 inderdaad dat de voorgrondbelasting van [adres 2] Zuid toeneemt met 0,1 OUe/m³. Uit dezelfde tabel blijkt echter ook dat de voorgrondbelasting bij [adres 2] Noord afneemt met 0,1 OUe/m³. In het verweerschrift is vermeld – en ter zitting is bevestigd – dat [adres 2] één geluidgevoelig object betreft, waarbij de coördinaten aan beide zijden van de woning zijn gelegen. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de voorgrondbelasting bij [adres 2] niet toeneemt, maar 3 blijft, waarmee de geurbelasting niet boven de norm van 3,0 OUe/m³ uitkomt. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
32. De beroepen van [eisers sub 1] , en de andere eisers die zich kennelijk allen bij zijn beroepsgronden hebben aangesloten, zijn gegrond. De rechtbank vernietigt bestreden besluit 1, zoals dat is gewijzigd en aangevuld bij bestreden besluit 2 (de omgevingsvergunning), voor zover in artikel 3.1.10 niet is opgenomen dat jaarlijks controlegegevens aan verweerder moeten worden gemeld en voor zover dit controlevoorschrift niet tevens betrekking heeft op het voorschrift in artikel 3.1.4. Ook vernietigt de rechtbank bestreden besluit 1 wat betreft de daarbij gevoegde plattegrondtekening.
33. In aanmerking genomen dat verweerder de rechtbank ter zitting heeft verzocht zelf voorziend een voorschrift voor een jaarlijkse controle aan de vergunning te verbinden en eisers zich daartegen niet hebben verzet, ziet de rechtbank aanleiding om een jaarlijks controlevoorschrift in artikel 3.1.10 op te nemen dat tevens betrekking heeft op het voorschrift in artikel 3.1.4. Daarbij zal zij bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten. Het gebrek in bestreden besluit 1 wat betreft de achterhaalde plattegrondtekening is hersteld doordat deze is vervangen door de tekening bij bestreden besluit 4.
34. Het voorgaande betekent dat verweerder niet naar aanleiding van de gegrondverklaring van de beroepen tegen de omgevingsvergunning een nieuw besluit hoeft te nemen.
35. De rechtbank zal tevens de beroepen tegen bestreden besluit 3 (de vormvrije MER-beoordeling) gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, voor zover daarbij geen actuele AERIUS-berekening is gevoegd en geen tekstuele toelichting is opgenomen. Dat gebrek is hersteld bij bestreden besluit 5.
36. De rechtbank zal de beroepen tegen bestreden besluit 4 en bestreden besluit 5 ongegrond verklaren nu met deze besluiten de door rechtbank ter zitting vermelde gebreken zijn hersteld.
37. Gelet op de gegrondverklaring van de beroepen volgt uit artikel 8:74 van de Awb dat verweerder het voor deze zaken betaalde griffierecht zal dienen te vergoeden.
38. De rechtbank acht ten slotte termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten die [eisers sub 1] in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken; ten aanzien van de overige eisers is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (één punt voor het indienen van het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke informele lus, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
39. [eisers sub 1] heeft voorts verzocht om vergoeding van de kosten voor de ingeschakelde deskundige [naam ingenieur] , waartoe hij twee facturen heeft overgelegd met als omschrijving ‘bestuderen van stukken en opstellen advies’ van 30 januari 2019 en ‘bestuderen herstelbesluiten waaronder nieuwe geurbeoordeling en akoestisch rapport + opstellen advies’ van 11 september 2019.
40. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van [eisers sub 1] deze adviezen – waarin [naam ingenieur] zijn visie geeft over de bestreden besluiten – ongewijzigd en zonder aanvulling heeft overgenomen over ter onderbouwing van het (nadere)beroep. Gelet op de inhoud van deze adviezen kunnen deze niet worden aangemerkt als een door een deskundige uitgebracht verslag, als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb, waarvan de kosten ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen, maar moeten de adviezen worden beschouwd als rechtsbijstandsverlening in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb. De kosten moeten daarom worden geacht te zijn begrepen in de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, die ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van dat besluit forfaitair worden bepaald. De kosten komen daarom niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking (zie ook de uitspraken van de Afdeling van 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3245, en 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:817).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 3 gegrond;
- vernietigt bestreden besluit 1, als gewijzigd en aangevuld bij bestreden besluit 2 (de omgevingsvergunning), voor zover in artikel 3.1.10 niet is opgenomen dat jaarlijks controlegegevens aan verweerder moeten worden gemeld en voor zover dat controlevoorschrift niet tevens betrekking heeft op het voorschrift in artikel 3.1.4.
- bepaalt dat het aan de omgevingsvergunning van 4 december 2018, als gewijzigd en aangevuld bij de besluiten van 27 augustus 2019 en 29 oktober 2019, verbonden voorschrift 3.1.10 als volgt wordt gewijzigd:
3.1.10
“Binnen 4 maanden nadat de inrichting is voltooid en in werking is gebracht, en elke 12 maanden daarna, dient de drijver van de inrichting een controlerapportage aan het bevoegd gezag te overleggen, waarin door middel van metingen en/of berekeningen dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de geldende geluidnormen, opgenomen in de artikelen 3.1.2 (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau), 3.1.3 (maximale geluidniveau) en 3.1.4 (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau incidentele bedrijfssituatie).”;
- bepaalt dat aan de omgevingsvergunning van 4 december 2018, als gewijzigd en aangevuld bij de besluiten van 27 augustus 2019 en 29 oktober 2019, het voorschrift 3.1.11 wordt verbonden, dat als volgt luidt:
3.1.11
“Indien uit het rapport naar aanleiding van voorschrift 3.1.10 blijkt dat niet wordt voldaan aan de voorschriften 3.1.2, 3.1.3 en 3.1.4, dienen in het rapport maatregelen te zijn beschreven hoe alsnog wordt voldaan en binnen welke termijn die maatregelen kunnen worden gerealiseerd. Na invoering van die maatregelen dient overeenkomstig voorschrift 3.1.10 opnieuw gemeten te worden.”;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde delen van het besluit van 4 december 2018, als gewijzigd en aangevuld bij de besluiten van 27 augustus 2019 en 29 oktober 2019;
- vernietigt bestreden besluit 3 (vormvrije MER-beoordeling) voor zover daarbij geen actuele AERIUS-berekening is gevoegd en geen tekstuele toelichting is opgenomen;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 4 en 5 (de herstelbesluiten van 29 oktober 2019) ongegrond;
- draagt verweerder op in elke zaak het betaalde griffierecht van € 174,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser [eisers sub 1] tot een bedrag van € 1312,50 (wegens kosten van rechtsbijstand).
Aldus vastgesteld door mr. C. Drent, voorzitter, en mr. T.M. Schelfhout en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 oktober 2020.
griffier de voorzitter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 oktober 2020

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.