ECLI:NL:RBLIM:2020:7300

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
8262181 \ CV EXPL 20-89
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over huur en schadevergoeding bij onderverhuur van vakantiebungalows

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2020, gaat het om een geschil tussen verhuurders van vakantiebungalows op Bungalowpark Het Roekenbosch en de coöperatie die de bungalows huurde. De verhuurders vorderen betaling van achterstallige huur en schadevergoeding voor vermiste inventaris na de beëindiging van de huurovereenkomsten. De coöperatie had de bungalows onderverhuurd aan het COA, maar na de opzegging van de huurovereenkomsten door de coöperatie, bleven er onduidelijkheden bestaan over de huuropbrengsten en de staat van de inventaris. De kantonrechter oordeelt dat de coöperatie geen recht had op opschorting van de huurbetalingen en dat zij schadevergoeding moet betalen voor de vermiste inventaris. De rechter wijst de vorderingen van de verhuurders grotendeels toe, met uitzondering van enkele posten die niet onder de huurovereenkomst vallen. De coöperatie wordt ook in reconventie veroordeeld tot betaling van proceskosten, maar haar vorderingen worden afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en verhuurders in het kader van huurovereenkomsten en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8262181 \ CV EXPL 20-89
Vonnis van de kantonrechter van 30 september 2020
in de zaak van:

1.[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats 1] ,

2.a.
[eiser in conventie, verweerder in reconventie sub 2a],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
2.b.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 2b],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IN DE VERGULDE HELM B.V.,
gevestigd te Woudrichem,
4.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie sub 4],
wonend [adres 3] ,
[woonplaats 3] ,
5. de vennootschap onder firma
[eiseres in conventie, verweester in reconventie sub 5] ,
gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. E.Ph. Roelofs,
tegen:
de coöperatie
COÖPERATIE "BUNGALOWPARK HET ROEKENBOSCH" UA,
gevestigd en kantoorhoudend te Blitterswijck, gemeente Venray,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde [naam gemachtigde] .
Partijen worden als volgt aangeduid:
  • eisers in conventie, verweerders in reconventie individueel: eiser 1, eiser 2.a., etc.;
  • eisers in conventie, verweerders in reconventie gezamenlijk: “verhuurders” of “eisers”;
  • gedaagde in conventie, eiseres in reconventie: “huurder” of “de coöperatie”.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 13 mei 2020;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, met producties.
1.2.
De conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie is ingediend en ondertekend door [naam gemachtigde] namens “Roekenbosch Ontwikkeling BV in de kwaliteit van bewaarder van de boeken van voorheen Coöperatie “Bungalowpark Het Roekenbosch UA”. De coöperatie is per 9 februari 2019 ontbonden. Op grond van artikel 2:19 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek blijft zij echter na de ontbinding bestaan voor zover dit voor de vereffening van haar vermogen noodzakelijk is. Dat is anders wanneer er geen baten zijn. Dat is gesteld noch gebleken. Blijkens het tot de stukken behorende uittreksel uit het handelsregister is [naam gemachtigde] één van de vereffenaren van de coöperatie. [naam gemachtigde] heeft eerder in deze procedure namens de coöperatie de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie en tevens incidentele conclusie ingediend. De kantonrechter zal de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie daarom aanmerken als ingediend namens de coöperatie.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Verhuurders zijn de eigenaren van een of meerdere vakantiebungalows op Bungalowpark Het Roekenbosch in Blitterswijck. Dit bungalowpark werd tot begin 2019 geëxploiteerd door de coöperatie, waarvan iedere eigenaar lid is. Op 9 februari 2019 hebben de leden besloten de coöperatie op te heffen. Vanaf dat moment verkeert de coöperatie in staat van vereffening.
2.2.
Tussen verhuurders en de coöperatie (hierna ook: huurder) zijn vanaf het jaar 2016 huurovereenkomsten gesloten met betrekking tot de bungalows van verhuurders. Huurder had op grond van deze huurovereenkomsten toestemming om de bungalows voor een periode van vier jaar (met mogelijke verlenging met een jaar) onder te verhuren aan het COA en eventuele andere derden. De huurovereenkomsten bevatten - voor zover van belang - de volgende bepalingen:
“ARTIKEL 1. HET GEHUURDE
1.1.
De Eigenaar verhuurt aan de Coöperatie , gelijk de Coöperatie van de Eigenaar huurt, de volledig ingerichte en gemeubileerde bungalow met nummer (…)
ARTIKEL 3. DE HUURPRIJS
3.1.
De huurprijs (inclusief kosten gebruik televisie en internet) bedraagt het aandeel van de Eigenaar in de door de Coöperatie met het COA en eventuele derden overeengekomen totale huurprijs per maand met toepassing van een verdeelsleutel die is gerelateerd aan het aantal bedden van de bungalow ten opzichte van het totaal aan de Coöperatie ter beschikking gestelde bedden.
Op dit aandeel wordt in mindering gebracht de navolgende posten en/of door de Coöperatie te maken kosten:
a. bijdrage onderhoudsfonds;
b. (…)
ARTIKEL 6. ONDERHOUD EN SCHADE
6.1.
Het gehuurde wordt bij aanvang van de huur door de Eigenaar opgeleverd en door de Coöperatie aanvaard in goed onderhouden staat.
6.2.
Het gehuurde zal bij het einde van de huur worden teruggeleverd in de staat waarin het zich bij aanvang van de huurovereenkomst bevond, behoudens normale slijtage en veroudering.
6.4.
Alle onderhoud, herstel, reparatie en vervanging aan de binnenzijde van het gehuurde, inclusief de technische installaties, wordt verzorgd door en komt voor rekening van de Coöperatie en/of ten laste van het onderhoudsfonds van de Coöperatie ten behoeve van welk fonds maandelijks een bijdrage wordt toegevoegd op grond van artikel 3 lid 1 sub a. met dien verstande dat de eventuele vervanging van de c.v.- ketel voor rekening van de Eigenaar komt c.q. aan de Eigenaar wordt doorbelast.
Alle onderhoud, herstel, reparatie en vervanging aan de buitenzijde van het gehuurde komt voor rekening van de Eigenaar en/of ten laste van het onderhoudsfonds van de Coöperatie ten behoeve van welk fonds maandelijks een bijdrage wordt toegevoegd op grond van artikel 3 lid 1 sub a.
ARTIKEL 7. INRICHTING VAN HET GEHUURDE
7.1.
Het gehuurde is volledig ingericht en gemeubileerd aan de Coöperatie ter beschikking gesteld. Alle onderhoud, herstel, reparatie en vervanging van de inrichting en de inventaris komt ten laste van het onderhoudsfonds van de Coöperatie ten behoeve van welk fonds maandelijks een bijdrage wordt toegevoegd op grond van artikel 3 lid 1 sub a.
(…)”
2.3.
Naar aanleiding van tussentijdse opzegging door het COA van de onderhuurovereenkomst met de coöperatie, heeft huurder heeft de huurovereenkomsten met verhuurders opgezegd per 1 januari 2019. Het aandeel waarop verhuurders gelet op artikel 3.1. recht hebben ten aanzien van de huuropbrengsten tot en met 31 december 2018 is met verhuurders afgerekend. Ondanks de opzegging van de huurovereenkomsten heeft huurder tussen 1 januari 2019 en 1 oktober 2019 nog een aantal bungalows verhuurd.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
Verhuurders vorderen om huurder bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om te betalen:
Nog uit te betalen huurbedragen:
Aan eiser 1 een bedrag van € 6.340,10
Aan eiser 4 een bedrag van € 2.990,66
Steeds te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 28 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Uit te betalen onderhoudsbijdragen:
Aan eiser 1 een bedrag van € 30.944,22;
Aan eiser 2 een bedrag van € 10.655,88;
Aan eiser 3 een bedrag van € 9.341,58;
Aan eiser 4 een bedrag van € 11.406,86;
Aan eiser 5 een bedrag van € 13.876,60;
Steeds te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Aan weggenomen vermiste goederen:
Aan eiser 1 een bedrag van € 26.204,00;
Aan eiser 2 een bedrag van € 19.710,00;
Aan eiser 3 een bedrag van € 735,00;
Aan eiser 4 een bedrag van € 2.762,00;
Aan eiser 5 een bedrag van € 11.600,00;
Steeds te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening.
Aan buitengerechtelijke incassokosten:
Aan eiser 1 tot en met 5 te voldoen een bedrag van € 3.309,27
Aan proceskosten
Aan eiser 1 tot en met 5 te voldoen de gemaakte proceskosten.
3.2.
Huurder vordert in reconventie, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. eiser 1 tot en met 5 hoofdelijk wegens misbruik van procesrecht te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.825,41 aan onnodig gemaakte kosten voorafgaand aan deze procedure;
2. eiser 1 tot en met 5 hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie, waarin is begrepen het salaris van de gemachtigden ad € 7.500,00 en nakosten.
3.3.
Partijen voeren verweer tegen elkaars vorderingen. Op hun stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

in conventie
Huurbedragen
4.1.
Niet in geschil is dat huurder aan eiser 1 een bedrag van € 6.340,10 en aan eiser 4 een bedrag van € 2.990,66 dient te voldoen. Huurder stelt de uitbetaling te hebben opgeschort, omdat verhuurders weigerden na ontvangst van de gevorderde bedragen finale kwijting te verlenen aan huurder voor de huurinkomsten over de periode 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019. Huurder vond het gerechtvaardigd de betaling op te schorten, omdat zij vreesde dat verhuurders daarna weer met nieuwe vorderingen zou komen. De gemachtigde van verhuurders heeft op 6 juni 2019 op het kantoor van huurder de administratie ingezien en bij e-mail van 7 juni 2019 bevestigd dat de opgave van huurder juist was. Daarmee stond niets in de weg aan het verlenen van finale kwijting, aldus huurder.
Verhuurders hebben bij conclusie van repliek in conventie gesteld dat voormelde e-mail van hun gemachtigde enkel zag op de huurafrekening over 2018. Wat daar allemaal van zij: van een verplichting tot het verlenen van finale kwijting als hier aan de orde kan naar het oordeel van de kantonrechter enkel sprake zijn als dit uitdrukkelijk door partijen is overeengekomen. Huurder heeft daarover bij conclusie van antwoord niets gesteld en ook geen stukken overgelegd waaruit van een dergelijke afspraak blijkt. Voor zover de stellingen van huurder bij dupliek in conventie aldus moeten worden begrepen dat er wel overeenstemming was, gaat de kantonrechter aan die stellingen voorbij als zijnde te laat aangevoerd. Een en ander leidt tot de conclusie dat geen recht op opschorting van de betaling bestond en dat huurder, gelet op de sommatiebrief van 23 oktober 2019 per 28 oktober 2019 in verzuim is. Zij is dan ook rente verschuldigd vanaf laatstgenoemde datum. Ten aanzien van eiser 1 tot en met 4 wordt wettelijke rente toegewezen. Voor toewijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente hebben verhuurders onvoldoende gesteld. Ten aanzien van eiser 5 hebben zij verwezen naar het overgelegde uittreksel uit handelsregister. Daaruit blijkt dat de verhuur tot de ondernemingsactiviteiten behoort van eiser 5, zodat de kantonrechter er van uit gaat dat eiser sub 5 bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft gehandeld in de uitoefening van haar bedrijf en zo doende wettelijke handelsrente toewijsbaar acht.
Onderhoudsbijdrage
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de gevorderde bedragen aan verhuurders toekomen, met dien verstande dat huurder zich op het standpunt stelt dat verhuurders een keuze moeten maken tussen een uitkering uit dit fonds en een vergoeding voor de inventaris. Verhuurders betwisten dat een keuze gemaakt moet worden. Voor zover dat wel zo mocht zijn kiezen zij voor de uitkering van de onderhoudsbijdrage. Dit maakt dat de gevorderde bedragen zonder meer toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke dan wel de handelsrente. De kantonrechter verwijst hiervoor naar punt 4.1., met dien verstande dat de rente wordt toegewezen vanaf 1 november 2019, zoals ook wordt gevorderd.
Vermiste inventaris
4.3.
Verhuurders stellen - samengevat - dat zij de bungalows inclusief inventaris hebben verhuurd aan huurder. Bij de oplevering bleek een aantal zaken echter te ontbreken. Huurder diende het gehuurde op grond van artikel 6.2 van de huurovereenkomst bij het einde van de huurovereenkomst terug te leveren in de staat waarin het zich bij aanvang van de huurovereenkomst bevond, behoudens normale slijtage en veroudering. Huurders bleken de inventaris te hebben weggegooid. Verhuurders hebben echter geen toestemming gegeven voor wegneming van de inventaris. Huurder handelt aldus onrechtmatig jegens hen en is gehouden de schade te vergoeden. Verhuurders berekenen deze schade op de vervangingswaarde van de inventaris. Deze schade is het gevolg van het wegnemen van de inventaris en valt volgens verhuurders niet onder het onderhoudsfonds, omdat dit is bedoeld voor onderhoud noodzakelijk als gevolg van regulier gebruik van de bungalows.
4.4.
Huurder stelt zich daarentegen - samengevat - op het standpunt dat verhuurders geen aanspraak kunnen maken op teruggave van de inventaris bij het einde van de huurovereenkomst. In de huurovereenkomst is opgenomen dat het herstel van de inventaris ten laste komt van het onderhoudsfonds. Dit fonds is immers ook opgebouwd juist vanwege de te verwachten teloorgang van de inventaris na verhuur gedurende vier jaar aan het COA. Verhuurders hebben op basis van de aan hen verstrekte informatie bij de aanvang van de verhuur aan het COA ook bij volle bewustzijn moeten en kunnen beseffen dat de inventaris binnen korte tijd afgeschreven, niet meer bruikbaar en/of niet meer aanwezig zou zijn. Verhuurders wisten volgens huurder ook dat het COA de vakantiebungalows zou inrichten voor de bewoning door asielzoekers. Juist om deze reden is het onderhoudsfonds in het leven geroepen. Dit fonds zou aan het einde van de huurovereenkomst voldoende middelen moeten bevatten voor ofwel een uitkering uit dit onderhoudsfonds ofwel een door huurder geleverde nieuwe inventaris. Verhuurders hebben door de verhuur aan het COA een mooie winst kunnen realiseren. Het is dan ook, gelet op de omstandigheden, niet redelijk en billijk dat zij thans een dubbele uitkering ontvangen. Huurder betwist tot slot de hoogte van de gestelde schade aan de inventaris.
4.5.
De kantonrechter overweegt als volgt.
4.6.
Op grond van artikel 1.1. van de schriftelijke huurovereenkomst heeft huurder van verhuurders gehuurd volledig ingerichte en gemeubileerde bungalows. Op grond van artikel 6.2. moeten de bungalows door huurder bij het einde van de huur aan verhuurders worden opgeleverd in de staat waarin deze zich bij aanvang van de huur bevonden, behoudens normale slijtage en veroudering. Dus inclusief de door verhuurders bij aanvang van de huurovereenkomst ter beschikking gestelde dan wel later vervangen inventaris. Artikel 7.1. bepaalt dat alle onderhoud, herstel, reparatie en vervanging van de inrichting en de inventaris ten laste komt van het onderhoudsfonds van de coöperatie. Niet in geschil is dat dit fonds is bedoeld om, naast regulier onderhoud tijdens de huurperiode, na afloop van de huurperiode te bewerkstelligen dat de bungalows volledig in goede staat worden hersteld. De kosten van het vervangen van de weggenomen inventaris valt daar naar het oordeel van de kantonrechter niet onder, omdat - anders dan huurder stelt - niet zonder meer gezegd kan worden dat deze aan het einde van de huurperiode geen waarde meer vertegenwoordigt. Voor (bijvoorbeeld) een bankstel is dat nog wel te verdedigen, voor een tuinset is dat wellicht anders. Een en ander geldt te meer, nu de huurovereenkomsten voortijdig zijn opgezegd (door huurder). Bovendien is onvoldoende gesteld dan wel gebleken dat huurder ook is blijven bijdragen aan het onderhoudsfonds na opzegging van de huur tot aan de oorspronkelijke einddatum. Dat een afkoopsom is betaald is in dit verband onvoldoende.
4.7.
Dat verhuurders hadden moeten begrijpen dat er geen recht op teruggave bestond en/of afstand hebben gedaan van de bij aanvang van de huur aanwezige inventaris, hebben verhuurders betwist en blijkt niet uit de door huurder overgelegde notulen van de gehouden algemene ledenvergaderingen van de coöperatie. Nu iedere verdere onderbouwing op dit punt ontbreekt, gaat de kantonrechter aan deze stelling voorbij en is nadere bewijslevering niet aan de orde.
Huurder heeft bij conclusie van dupliek in conventie nog gesteld dat verhuurders ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld de aanwezige inventaris te verwijderen. Dit verweer had reeds bij conclusie van antwoord gevoerd moeten worden en wordt daarom gepasseerd. Overigens is het niet nader gemotiveerd en/of onderbouwd.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat huurder de bij aanvang aanwezige inventaris aan verhuurders dient terug te geven in de staat waarin deze zich bij aanvang van de huur bevond, behoudens normale slijtage en veroudering. Vast staat dat de inventaris er niet meer is, zodat huurder daar niet aan kan voldoen. Dat is aan huurder toe te rekenen. Huurder dient dan ook de schade die verhuurders daardoor lijden te vergoeden. Vervolgens is aan de orde de vraag hoe die schade moet worden vastgesteld.
4.9.
Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
Verhuurders hebben de bungalows gemeubileerd verhuurd. Daarmee ligt het risico van slijtage en veroudering van de inventaris bij verhuurder. Het onderhoudsfonds is in het leven geroepen ter dekking van dit risico. Indien de inventaris van verhuurders nog aanwezig was geweest, hadden verhuurders het onderhoudsfonds kunnen aanwenden om deze inventaris weer op peil te brengen. Nu die inventaris er niet meer is, kan het fonds daarvoor niet worden aangewend. Dat bedrag blijft dus “in de pot” zitten. Nu de inhoud van de pot wel wordt uitgekeerd aan de verhuurders, betekent dit dat die pot wel in mindering dient te komen van het uit te keren bedrag voor inventaris.
4.10.
Omdat de inventaris niet meer aanwezig is en opnieuw aangeschaft moet worden, dient huurder een vergoeding te betalen op basis van de vervangingswaarde. De kantonrechter is met verhuurders van oordeel dat dit niet de hoogst mogelijke kwaliteit hoeft te zijn, maar ook niet de laagste. Overigens zegt de prijs niet altijd iets over de benodigde kwaliteit. Een koffielepel van Blokker van € 0,99 is net zo functioneel als een koffielepel van Bol.com van € 4,00. Dat is anders bij bedden en matrassen. De door huurder opgegeven prijzen komen de kantonrechter wel erg laag voor.
4.11.
Tegen deze achtergrond acht de kantonrechter het redelijk dat verhuurders recht hebben op een schadevergoeding op basis van de vervangingswaarde van de inventaris minus hun aandeel in het onderhoudsfonds. Voor eisers 1, 3, 4 en 5 betekent dit dat hun vorderingen op dit punt zullen worden afgewezen, nu hun aandeel in het onderhoudsfonds hoger is dan de vervangingswaarde, zelfs als wordt uitgegaan van de door verhuurders zelf opgegeven (hogere) vervangingswaarde (dan die door huurder wordt opgegeven).
4.12.
Voor eiser 2a en b ligt dit mogelijk anders, omdat, indien de door hen opgegeven vervangingswaarde zou worden gevolgd, na aftrek van de bijdrage onderhoudsfonds hen een bedrag van ruim 9.000 euro toekomt, en uitgaande van de door huurder genoemde vervangingswaarde niks.
De kantonrechter zal dan ook zelf op de voet van artikel 97 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek de waarde van de inventaris schatten. Hij gaat daarmee voorbij aan het door verhuurders gedane verzoek eventueel een deskundige te benoemen. Nu het nog slechts om één inboedel gaat, acht de kantonrechter het, gelet op de kosten die dit met zich zal meebrengen en de extra tijd die daarmee is gemoeid, niet opportuun.
4.13.
De kantonrechter gaat uit van de prijzen die winkels als Blokker en Leen Bakker hanteren. Verder zijn partijen het eens over de waarde van de zonnebank en de kosten voor de dakdoorlaat rookafvoerkanaal. Wat betreft de posten open haard en rookafvoerkanaal gaat de kantonrechter uit van de door huurder opgegeven prijzen, nu iedere onderbouwing van de door eiser 2a en b gestelde bedragen ontbreekt. Afgerond komt de kantonrechter dan op een bedrag van € 9.900,00 voor de totale inventaris. Dat is minder dan het bedrag aan onderhoudsfonds dat daarop in mindering dient te komen. Dat betekent dat de vordering tot vergoeding van inventaris moet worden afgewezen.
4.14.
In totaal wordt aan hoofdsom een bedrag van € 85.555,90 toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.15.
Buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar, omdat voldoende is gebleken dat verhuurders hebben gepoogd buitengerechtelijk tot een oplossing te komen met huurder. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van huurder bij dupliek in conventie, dat de kosten zijn gemaakt door de Belangenvereniging Het Roekenbosch en niet door verhuurders zelf. Deze stelling had reeds bij conclusie van antwoord naar voren moeten worden gebracht. De kosten zijn gebaseerd op artikel 96 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en met inachtneming van het Besluit Normering Buitengerechtelijke incassokosten forfaitair toewijsbaar. Gelet op de toe te wijzen hoofdsom wordt een bedrag van € 1.630,56 toegewezen.
in reconventie
4.16.
Huurder legt aan haar vorderingen - samengevat - het volgende ten grondslag.
Verhuurders zijn deze procedure gestart zonder werkelijke noodzaak. In het buitengerechtelijke traject hebben partijen uitvoerig onderhandeld en heeft huurder behoorlijk wat kosten moeten maken om zich van juridische bijstand te voorzien. Partijen zij er niet uitgekomen omdat verhuurders zich onredelijk opstellen. Zij weigerden immers finale kwijting te verlenen en het heeft heel wat tijd en inspanning gekost om de dienstverleningsovereenkomst met eisers te sluiten. Als verhuurders zich niet zo onredelijk hadden opgesteld was deze procedure niet nodig geweest en waren de kosten beperkt gebleven. Verhuurders hebben aldus misbruik gemaakt van (proces)recht en onrechtmatig jegens huurder gehandeld, aldus huurder.
4.17.
Verhuurders hebben naar het oordeel van de kantonrechter terecht gewezen op het feit dat de dienstverleningsovereenkomst is gesloten met Roekenbosch Ontwikkeling B.V. en niet met huurder. Als deze vennootschap al schade lijdt, dan geldt nog dat zij geen partij is in deze procedure. Op de stellingen van huurder in het kader van de dienstverleningsovereenkomst hoeft dan ook niet verder te worden ingegaan.
4.18.
Uit de motivering en de toewijzing van het gevorderde in conventie volgt reeds dat geen sprake is van misbruik van (proces)recht. Weliswaar wordt een deel van de vorderingen afgewezen, namelijk voor zover het de schadevergoeding voor de weggenomen inventaris betreft, echter hiervoor geldt het volgende.
4.19.
Voor toewijzing van een integrale proceskostenveroordeling bestaat alleen grond in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
4.20.
Uit de uitgebreide motivering ten aanzien van de vordering met betrekking tot de inventaris, volgt reeds dat van evidente ongegrondheid ervan geen sprake is. Van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake, zodat de vorderingen in reconventie moeten worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.21.
Huurder zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van verhuurders worden begroot op:
  • dagvaarding € 86,40
  • griffierecht 499,00
  • salaris gemachtigde conventie 1.442,00 (2 x tarief € 721,00)
  • salaris in reconventie
totaal € 2.387,40

5.De beslissing in conventie en in reconventie

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiser 1te betalen een bedrag van € 6.340,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, en een bedrag van € 30.944,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiser 2a en bte betalen een bedrag van € 10.655,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiser 3te betalen een bedrag van € 9.341,58, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiser 4te betalen een bedrag van € 2.990,66, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 oktober 2019 tot de dag van volledige betaling, en een bedrag van € 11.406,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiser 5te betalen een bedrag van € 13.876,60, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 1 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt huurder om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een bedrag van € 1.630,56,
in reconventie
5.7.
wijst het gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt huurder in de proceskosten aan de zijde van eisers gevallen en tot op heden begroot op € 2.387,40,
5.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: