ECLI:NL:RBLIM:2020:6302

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
03.066885.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging tot doodslag en poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, bewezenverklaring voor poging tot zware mishandeling

Op 26 augustus 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 februari 2019, waarbij de verdachte met een auto op twee slachtoffers inreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte met een aanmerkelijke snelheid reed of dat hij opzettelijk de kans op overlijden van de slachtoffers had aanvaard. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten.

Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan de slachtoffers, wat resulteerde in een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De rechtbank baseerde deze beslissing op de verklaringen van de slachtoffers en het bewijs dat de verdachte met een auto op hen was ingereden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan contactverboden met de slachtoffers en zich moest melden bij de reclassering.

De rechtbank verwierp ook de beroepen op noodweer en noodweerexces, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte had geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en had geprobeerd de schuld af te schuiven op een ander. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.066885.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1997,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans gedetineerd in P.I. Veenhuizen, locatie Norgerhaven.
Verdachte wordt bijgestaan door mr. G.L.P. Biesmans, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 augustus 2020. Verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk te doden door met een aanzienlijke snelheid met een personenauto tegen hem te rijden, althans hem op die manier opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, althans heeft geprobeerd om hem op die manier opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] opzettelijk te doden door met een aanzienlijke snelheid met een personenauto tegen hem te rijden, althans heeft geprobeerd om hem op die manier opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten en dat de ten laste gelegde feiten onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van de feiten 1 primair en 2 primair acht de officier van justitie dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de gedragingen van verdachte geëigend waren om de dood bij de slachtoffers te laten intreden. Niet is komen vast te staan dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de slachtoffers als gevolg van zijn handelen zouden kunnen overlijden. Er was wel een kans op overlijden, maar uit het dossier blijkt niet dat die kans aanmerkelijk was, omdat niet kan worden vastgesteld met welke snelheid is gereden.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair concludeert de officier van justitie dat het letsel van [slachtoffer 1] geen zwaar lichamelijk letsel is en verwijst hierbij naar het (overzichts)arrest ECLI:NL:HR:2018:1051.
Ten aanzien van de feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen door met een aanzienlijke, dan wel enige snelheid met een personenauto in de richting van de slachtoffers te rijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat [slachtoffer 2] zich niet bij [slachtoffer 1] bevond tijdens het incident met de auto. [slachtoffer 1] verklaart op 27 maart 2019 en 28 maart 2019 bij de politie niet over zijn broer, [slachtoffer 2] . Ook [naam moeder slachtoffers] , de moeder van de slachtoffers, verklaart niets over [slachtoffer 2] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het letsel bij [slachtoffer 2] niet is veroorzaakt door de aanrijding, maar is veroorzaakt doordat hij, verdachte, [slachtoffer 2] een trap tegen het bovenbeen heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadvrouw bepleit dat verdachte niet het opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke vorm. Verdachte heeft niet met een aanzienlijke snelheid gereden en dit was ook niet mogelijk gezien de korte afstand tussen de plek waar vandaan de auto vanuit een stilstaande positie is vertrokken en de plek waar [slachtoffer 1] stond.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier een poging tot het doden, althans tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – aanwezig is, indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Verder is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
Vrijspraak
Feiten 1 en 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het dossier geeft geen uitsluitsel over de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Uit het dossier blijkt wel dat de auto vanuit stilstand is gaan rijden en dat verdachte slechts enkele meters heeft gereden, waarvan een deel door de struiken. Volgens de verklaringen van de slachtoffers komt de auto uiteindelijk ook vast te zitten in die struiken. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis hiervan niet naar algemene ervaringsregels worden geconcludeerd dat verdachte met zodanige snelheid heeft gereden dat de kans op overlijden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanmerkelijk was geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de onder feiten 1 primair en 2 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen zijn en zal verdachte daarom vrijspreken van deze feiten.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] . Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Uit de medische gegevens in het dossier volgt dat [slachtoffer 1] een gebroken enkel heeft. De geschatte duur van genezing was 4 weken. Operatief ingrijpen was niet aan de orde.
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen is en zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
Bewijsmiddelen feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair [1]
Verdachteverklaarde ter terechtzitting als volgt.
Ik ben op 27 februari 2019 naar de Frankenstraat gereden met mijn vader en mijn broer, omdat mijn oma daar zou zijn. Toen wij daar aankwamen zijn wij uitgestapt en was [slachtoffer 1] er ook. Er is gevochten. [slachtoffer 1] trok een pistool en ik draaide om, rende naar de auto en stapte in. Mijn broer, [naam broer verdachte] , bleef achter. Ik ben het pad opgereden om [slachtoffer 1] weg te jagen bij mijn broer. Ik ben recht op [slachtoffer 1] afgereden, maar omdat [slachtoffer 1] met zijn pistool op mij richtte ben ik weggedoken en ben ik in de struiken terecht gekomen. Ik wilde koste wat kost mijn broer redden. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben op 28 februari 2019 een sporenonderzoek gedaan naar het incident op 27 februari 2019 op een voetpad/brandgang/verbindingsweg gelegen tussen het Friezenplein en de Frankenstraat te Maastricht.
Gezien vanuit de Frankenstraat is links en rechts naast het pad een strook openbaar groen. Hierin staan boompjes en lage struiken. Wij zagen op de rijbaan van de Frankenstraat ter hoogte van perceel [X] een olievlek liggen. Vanaf die olie vlek liep een spoor van olie druppels via een bocht/lus naar dit voetpad.
Hoe verder het gedruppelde spoor liep, des te groter werden de ruimtes er tussen. In het rechter plantsoen zagen wij, gezien vanaf de Frankenstraat op een afstand van circa 4 meter vanaf aanvang van dit pad, enkele verstoorde struikjes. (…) Op een afstand van circa 10 meter vanaf het begin was een grotere plek zichtbaar waarin de begroeiing verstoord was. (…) Gelet op de grote en de sterk verdrukte begroeiing kan dit passen bij het inrijden van een voertuig in het plantsoen. [3]
[slachtoffer 1], woonachtig aan het [adres 2] te [woonplaats] , is gehoord door de politie en verklaarde als volgt.
Op 27 februari 2019 kwamen [naam vader verdachte] , [verdachte] en [naam broer verdachte] naar mijn woning. Men stapte in de auto. Ik zag niet wie achter het stuur zat, maar de bijrijder was [naam vader verdachte] . Ik zag dat de auto mijn kant op reed vanaf 4 à 5 meter. Iedereen sprong aan de kant. [slachtoffer 2] en ik sprongen naar rechts. De auto reed op ons in. De auto raakte me op mijn linker heup. Ik sloeg toen tegen de muur aan. Ik ben hier gewond van geraakt. Mijn voet zat klem tussen de auto en de muur. Mijn rechter enkel is gebroken. [4]
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde als volgt.
Op 27 februari 2019 was ik op bezoek bij mijn broer [slachtoffer 1] , [adres 2] te [woonplaats] . (…) Ik liep naar buiten en zag dat [slachtoffer 1] aan het discussiëren was met [verdachte] , [naam broer verdachte] en [naam vader verdachte] . (…) De discussie ging over in schreeuwen en even later werd het vechten. [slachtoffer 1] en ik vochten met [verdachte] , [naam broer verdachte] en [naam vader verdachte] . (…) Die discussie en vechtpartij vond plaats op het voetpad tussen de Frankenstraat en het Friezenplein, vlakbij de Frankenstraat. (…) Plots zag ik dat [verdachte] , [naam broer verdachte] en [naam vader verdachte] in de auto stapten waarin ze aangekomen waren, een grijze Audi A4. Ik zag dat [verdachte] achter het stuur ging zitten, [naam vader verdachte] er naast en [naam broer verdachte] op de achterbank. Toen [verdachte] de auto startte stonden [slachtoffer 1] en ik op het voetpad, zo'n 4 meter afstand van de Audi. Ik zag dat [verdachte] de Audi een stukje achteruit reed op de Frankenstraat, toen naar rechts draaide en met hoge snelheid het voetpad opreed waar wij stonden, dus het voetpad vanaf de Frankenstraat richting Friezenplein. Ik zag dat [verdachte] in volle vaart op ons af reed. Hij duwde ons met de auto de struiken in, de struiken aan de rechterkant van het voetpad, gezien vanaf de Frankenstraat. Wij werden behoorlijk geraakt door de rechter voorkant van de auto. Ik werd geraakt aan mijn linker bovenbeen. Ik voelde een flinke pijn toen hij mij raakte. (…) Mijn broer [slachtoffer 1] werd erger geraakt. Hij werd klemgezet tegen de muur die naast de genoemde struiken staat. (…) Dit was een bewuste aanrijding. [verdachte] gaf gas en stuurde vanaf de plaats van stilstand bewust het voetpad op waar wij stonden. [5]
Bewijsoverwegingen feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte met een meer dan geringe snelheid met een auto op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is afgereden. Naar algemene ervaringsregels levert een aanrijding door een auto met een meer dan geringe snelheid met een voetganger de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt. Voetgangers zijn ten opzichte van een auto nu eenmaal zeer kwetsbare verkeersdeelnemers.
De rechtbank is van oordeel dat deze geweldshandeling naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans op dat gevolg ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij koste wat kost zijn broer wilde redden. Ook hieruit blijkt dat verdachte de kans op zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers voor lief nam. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers. Dat dat gevolg niet is ingetreden, is niet te danken aan de handelingen van verdachte.
De rechtbank acht de onder 1 meer subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 1 meer subsidiair
op 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto tegen die [slachtoffer 1] is gereden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] klem is komen te zitten tussen die personenauto en een muur, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 subsidiair
op 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem bestuurde personenauto tegen die [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 meer subsidiair
poging tot zware mishandeling
Feit 2 subsidiair
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van verdachte

Noodweer en noodweerexces
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een beroep toekomt op primair noodweer en subsidiair noodweerexces en dat hij daarom ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
[slachtoffer 1] heeft geschoten met scherpe munitie en richt zijn wapen daarna op verdachte die in de auto zit, waardoor sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De gekozen wijze van verdediging, het naar [slachtoffer 1] toe rijden om hem weg te jagen, staat in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Indien de rechtbank van oordeel is dat dit niet in redelijke verhouding staat heeft verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. De hevige gemoedsbeweging bestond uit angst en bedreiging van het leven van verdachte, zijn broer en zijn vader.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beroepen op noodweer en noodweerexces moeten worden verworpen, omdat het dossier geen blijk geeft van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Strafrechtelijk onderzoek tegen [slachtoffer 1] heeft onvoldoende bewijs opgeleverd dat hij geschoten heeft. Ook als wordt uitgegaan van het scenario van verdachte dan handelt verdachte puur aanvallend en gericht op confrontatie. Tot slot had verdachte zich op meerdere momenten kunnen en moeten onttrekken aan de situatie.
De rechtbank heeft op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] heeft geschoten met scherpe munitie. Er is weliswaar een huls van een kogelpatroon in het kaliber 9 millimeter kort gevonden, maar die kan niet aan een persoon van de familie [familienaam 1] , noch aan een persoon van de familie [familienaam 2] , noch aan een ander in dit dossier bekend persoon gelinkt worden.
Uit het voorgaande volgt dat voor verdachte op geen enkel moment sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding kan sprake zijn van een ogenblikkelijke aanranding, maar de enkele vrees voor een aanranding is daartoe niet voldoende. Van een dergelijk onmiddellijk dreigend gevaar is niet gebleken.
De rechtbank verwerpt reeds daarom de beroepen op noodweer en noodweerexces.
Nu de beroepen op noodweer en noodweerexces falen en ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest en de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 2 jaren. De officier van justitie heeft tevens gevorderd om als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte zich meldt bij de reclassering en dat verdachte wordt verboden contact op te nemen met de slachtoffers. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn strafeis onder andere rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheid dat verdachte het recht in eigen hand heeft genomen, het frustreren van het systeem, de oriëntatiepunten van het LOVS, artikel 63 Sr en vergelijkbare jurisprudentie. Artikel 63 Sr hoeft niet te leiden tot een verminderde straf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verdachte zal zich houden aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast heeft de oplegging van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geen toegevoegde waarde. De vader van verdachte heeft het systeem willen frustreren en niet verdachte. Daarnaast dient artikel 63 Sr wel te leiden tot een verminderde straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 27 februari 2019 is verdachte met zijn vader en broer naar de Frankenstraat te Maastricht gereden om met zijn oma te praten. Als zij daar aankomen zien zij hun oma met onder andere twee ooms van verdachte, tevens de slachtoffers, aan komen lopen. De vader van verdachte heeft een langlopend conflict met (een deel van) zijn schoonfamilie (de ooms van verdachte). Verdachte heeft zich op enig moment schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn ooms [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door met zijn personenauto de stoep op te rijden en in te rijden op de voornoemde personen, omdat hij hun naar eigen zeggen bang wilde maken. Verdachte heeft de kans dat de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen op de koop toegenomen. Dat de slachtoffers geen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen is niet aan verdachte te danken. Met zijn handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor de persoonlijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers.
Verdachte heeft zich op 27 februari 2019 onttrokken aan zijn aanhouding door zich los te trekken van een verbalisant en weg te rennen. Verdachte is drie weken later aangehouden. Verdachte verklaart in eerste instantie dat een oom van hem, [naam oom verdachte] , heeft gereden. Deze oom verklaart weliswaar in eerste instantie dat hij heeft gereden, maar later in het verhoor verklaart hij dat hij niet bij het incident was. Pas later geeft verdachte (gedeeltelijk) openheid van zaken en geeft hij aan dat hij de bestuurder van de auto was, maar dat hij niet op zijn ooms is ingereden en dat hij ze niet heeft geraakt. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het 21 pagina’s tellend strafblad van verdachte van
19 maart 2020, waaruit blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een over verdachte door Reclassering Nederland op 23 juli 2019 uitgebracht advies in het kader van een raadkamerzitting voorlopige hechtenis en een advies voor de inhoudelijke behandeling op 7 augustus 2020. Uit het reclasseringsadvies van 23 juli 2019 blijkt dat het leven van verdachte zich kenmerkt door antisociale gedragingen binnen antisociale groeperingen. De reclassering schat het recidiverisico in als gemiddeld/hoog. Op 7 augustus 2020 laat de reclassering weten dat zij de bijzondere voorwaarden zoals deze zijn opgesteld in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis afdoende zijn, te weten een meldplicht bij de reclassering, contactverboden met de slachtoffers en een locatieverbod voor Sittard en de wijk Witte Vrouwenveld te Maastricht.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke straf passend is. Uitgangspunt voor de afzonderlijke hier bewezenverklaarde feiten zijn onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van enkele maanden. De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte bij zijn aanhouding vlucht voor de politie door zich los te trekken van een verbalisant, weg te rennen en enkele weken onder te duiken. Ook probeert verdachte in eerste instantie om de schuld in de schoenen van zijn bijna geheel bedlegerige oom te schuiven. Het dossier bevat daarnaast aanknopingspunten dat verdachte voor eigen rechter wilde spelen na een doorzoeking van de woning van de vader van verdachte op 24 februari 2019, waarvoor [slachtoffer 1] verantwoordelijk werd gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden volstaan met een andere straf dan een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank zal daarnaast een voorwaardelijk strafdeel opleggen met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd, met uitzondering van het locatieverbod, omdat zij het contactverbod met de slachtoffers afdoende acht. De rechtbank zal niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, zoals gevorderd door de officier van justitie, omdat er geen ernstige rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte is immers al gedetineerd in verband met een eerder opgelegde (langdurige) gevangenisstraf.
Alles in aanmerking genomen acht de rechtbank, evenals de officier van justitie, een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarden opleggen dat verdachte zich meldt bij de reclassering en zich houdt aan contactverboden met de slachtoffers. Tot slot zal de rechtbank aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 45, 57, 63 en 302 van de Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.Het beslag

De raadsvrouw heeft gesteld dat er nog beslag rust op de personenauto van verdachte, waarvan zij de teruggave aan verdachte verzoekt.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de personenauto verbeurd te verklaren, omdat de feiten hiermee zijn begaan.
De rechtbank dient op grond van artikel 353 Sv een beslissing te nemen over in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, ongeacht of het openbaar ministerie een beslaglijst heeft ingediend. Nu de in beslag genomen personenauto vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat de feiten hiermee zijn begaan, zal de rechtbank de verbeurdverklaring daarvan uitspreken.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte voor de feiten 1 meer subsidiair en 2 subsidiair tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich telefonisch binnen 1 werkdag nadat hij in vrijheid is gesteld bij Reclassering Nederland, 088-804 1502 en zal zich houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering. Hij blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De afspraken vinden plaats bij de reclassering op kantoor. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze -direct of indirect- contact met de heer [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum 2] ) en de heer [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum 3] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde a en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • verstaat dat de Politie eenheid Limburg toezicht houdt op de naleving van de voorwaarde b;
- voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van 2 jaren;

Beslag

- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
1 STK Personenauto met goednummer PL2300-2019031613-944145.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.D. Kock, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en
mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.L. Hermans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 augustus 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een
door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke snelheid tegen die
is gereden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1]
klem is komen te zitten tussen die personenauto en een muur, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken enkel, heeft toegebracht door met een door hem bestuurde
personenauto met aanzienlijke snelheid tegen die [slachtoffer 1] te
rijden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] klem is komen te zitten
tussen die personenauto en een muur;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet met een door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke
snelheid tegen die [slachtoffer 1] is gereden, tengevolge waarvan die
klem is komen te zitten tussen die personenauto en een
muur, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een
door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke snelheid tegen die
is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 februari 2019 in de gemeente Maastricht ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet met een door hem bestuurde personenauto met aanzienlijke
snelheid tegen die [slachtoffer 2] is gereden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district recherche Zuid-West, proces-verbaalnummer PL2417-2019031613, gesloten d.d. 29 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 525.
2.De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 12 augustus 2019.
3.Proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 28 februari 2019, p. 312 t/m 319.
4.Proces-verbaal verhoor d.d. 27 maart 2019, p. 75 t/m 79; proces-verbaal verhoor d.d. 28 maart 2019, p. 82; proces-verbaal verhoor d.d. 20 mei 2019, p. 97.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 27 februari 2019, p. 371 t/m 373.