ECLI:NL:RBLIM:2020:6283
Rechtbank Limburg
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.W.A.P. Doesburg, die meende dat de rechters vooringenomen waren in hun beslissingen tijdens een eerdere zitting op 17 februari 2020. Tijdens deze zitting werden verschillende zaken behandeld, waaronder die van de verzoeker en zijn medeverdachten. De verzoeker stelde dat er sprake was van strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de rechters onbegrijpelijke en ongemotiveerde beslissingen hadden genomen, wat volgens hem voldoende grond voor wraking vormde.
De rechters, bestaande uit mr. A.K. Kleine (voorzitter), mr. M.J.A.G. van Baal en mr. L. Feuth, hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de verzoeken niet gegrond zijn. Zij stelden dat de beslissingen die waren genomen, zoals het toewijzen van een wijziging van de tenlastelegging en het afwijzen van verzoeken om getuigen te horen, procesbeslissingen zijn en dat hieruit geen zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid kan worden afgeleid. De wrakingskamer heeft op 21 juli 2020 de mondelinge behandeling van het verzoek gehouden, waarbij de verzoeker en zijn raadsman niet aanwezig waren, maar de rechters en de officier van justitie wel.
De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de aangevoerde gronden niet kunnen worden opgevat als bewijs van subjectieve partijdigheid van de rechters. De beslissing van de wrakingskamer is dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid is aangetoond. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen, waarbij de persoonlijke ervaringen van de raadsman niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid van de rechters.