ECLI:NL:RBLIM:2020:6220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
24 augustus 2020
Zaaknummer
ROE 19/3334
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor verbouwing tot bowlingbaan en restaurant

Op 24 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. In deze zaak was in geschil de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand tot een bowlingbaan met Prison Island en restaurant. Verzoekers, omwonenden van het pand, hadden bezwaar gemaakt tegen de verlening van de vergunning, maar hadden geen bezwaar gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit op aanvraag. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekers redelijkerwijs kon worden verweten dat zij geen bezwaar hadden gemaakt, waardoor zij niet ontvankelijk waren in hun beroep. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de rechtbank in de bodemprocedure anders zou oordelen. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 19 / 3334

Uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2020 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , beiden wonend te [woonplaats] , verzoekers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 januari 2019 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan [naam] B.V. (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het pand [adres] tot bowlingbaan met Prison Island en restaurant (hierna: het bouwplan).
Bij besluit van 1 oktober 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van negen andere (rechts)personen tegen het besluit op aanvraag (deels) gegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het besluit op aanvraag.
Verzoekers hebben op 8 november 2019 tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft dit bezwaar op 15 november 2019 op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als beroepschrift tegen het bestreden besluit doorgezonden aan de rechtbank. De rechtbank heeft het beroepschrift geregistreerd onder het zaaknummer ROE 19/3086.
Op 11 december 2019 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb te treffen. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. W.D.W. van Aken, advocaat te Sittard-Geleen.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. R. Evens, advocaat te Nijmegen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb – voor zover hier van belang – kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter acht in deze zaak termen aanwezig om (alsnog) met toepassing van laatstgenoemde bepaling uitspraak te doen. Hij overweegt daartoe het volgende.
3. Vergunninghoudster heeft op 4 januari 2019 een aanvraag om een omgevings-vergunning ingediend voor het bouwplan. Het betreft de bouw van een gebouw aan de achterzijde van het bestaande gebouw aan de [adres] , waarbij de mozaïekwand aan de oostzijde van het pand in stand wordt gelaten. Voorheen was op die plek een feestzaal (Festi-Village) gelegen. Op de begane grond van de nieuwbouw is het bowlinggedeelte en een restaurant gesitueerd. Het Prison Island is deels op de eerste en deels op de tweede verdieping (vier spelruimtes) van de nieuwbouw gesitueerd. De gronden waarop het bouwplan is gesitueerd hebben op grond van het bestemmingsplan ‘Sphinx’ (hierna: het bestemmingsplan) de enkelbestemming ‘Centrum’ en de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ en ‘Waarde - Maastrichts erfgoed’. Het te verbouwen pand is een gemeentelijk monument en geregistreerd als ‘kenmerkend’ in het Maastrichts Planologisch Erfgoed.
4. Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; hierna: de Wabo) en het wijzigen/herstellen van een beschermd monument dan wel het slopen van een beschermd monument (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo of artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo). Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, de redelijke eisen van welstand dan wel monumentenzorg en de Bouwverordening. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning (onder voorwaarden) verleend.
5. Niet in geschil is dat verzoekers geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit op aanvraag. Negen andere (rechts)personen hebben dit wel gedaan.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit bezwaar (deels) gegrond verklaard, onder wijziging en aanvulling van de motivering van het besluit op aanvraag. Verweerder is, anders dan in het besluit op aanvraag, tot de conclusie gekomen dat zowel voor het gebruik van de tweede verdieping als voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht (voor wat betreft de bebouwingshoogte) sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Volgens verweerder kan echter op beide punten van het bestemmingsplan worden afgeweken en een omgevingsvergunning voor de activiteit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) worden verleend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarom met toepassing van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de planregels een ontheffing verleend om de aangevraagde functies op de tweede verdieping toe te staan en met toepassing van artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht een ontheffing verleend voor het bouwen op grond die is aangewezen als beschermd stadsgezicht.
7. Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben daarbij het standpunt ingenomen dat verweerder voor de afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van de hiervoor genoemde aspecten een nieuw primair besluit had moeten nemen omdat deze zijn gebaseerd op gewijzigde feiten en een andere juridische grondslag dan het besluit op aanvraag, waarvoor strengere procedure-eisen gelden op grond van het bestemmingsplan, alsook op grond van artikel 4:8 van de Awb. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat ten onrechte de in artikel 15.1 van de planregels neergelegde procedureregels bij het verlenen van een ontheffing niet zijn gevolgd.
8. Verweerder heeft het door verzoekers gemaakte bezwaar op grond van artikel 6:15 van de Awb als beroepschrift tegen het bestreden besluit doorgezonden aan de rechtbank.
9. Na doorzending van het bezwaarschrift hebben verzoekers hun standpunt in zoverre gewijzigd dat zij (enkel) stellen dat verweerder een nieuw primair besluit had moeten nemen voor de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gewijzigde gebruik van de tweede verdieping. Hiertoe hebben zij aangevoerd dat ten onrechte de in artikel 15.1 van de planregels neergelegde procedureregels bij het verlenen van een ontheffing niet zijn gevolgd en verweerder voorbij is gegaan aan artikel 4:8 van de Awb. Verzoekers wonen op een aangrenzend perceel, maar zijn niet geraadpleegd en ook zijn hun belangen niet betrokken. Omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld een zienswijze in te dienen kunnen zij alleen nog maar bezwaar maken tegen de verleende omgevingsvergunning, waarna tegen het besluit op bezwaar beroep openstaat.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat zowel het besluit op aanvraag als het bestreden besluit strekken tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. In de bezwaarfase is gebleken dat het gebruik van de tweede verdieping in strijd is met het bestemmingsplan en om die reden is met toepassing van een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid bij het bestreden besluit voor het strijdig gebruik een omgevingsvergunning verleend. Die wijziging in het bestreden besluit heeft geen betrekking op het beoogde gebruik van de tweede verdieping. In het besluit op aanvraag was immers al sprake van het gebruik van de tweede verdieping voor een Prison Island. De wijziging heeft dus geen betrekking op de te verrichten activiteiten. Verder is de bouwmassa onveranderd gebleven en is het uiterlijk van het pand niet wezenlijk veranderd. Onder deze omstandigheden is verweerder er op goede gronden van uitgegaan dat hij geen nieuw primair besluit behoefde te nemen. De verwijzing van verzoekers naar artikel 15.1 van de planregels kan hieraan niet afdoen. Zoals door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is overwogen in haar uitspraak van 11 april 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW1595), dient een procedurebepaling als in deze planregel is opgenomen buiten toepassing te blijven ten aanzien van aanvragen die na 1 oktober 2010 zijn ingediend. De verwijzing van verzoekers naar artikel 4:8 van de Awb kan evenmin slagen nu dit artikel niet van toepassing is op (de voorbereiding van) een beslissing op bezwaar.
11. Vervolgens is aan de orde de vraag of verzoekers kan worden verweten dat zij geen bezwaar tegen het besluit op aanvraag hebben gemaakt. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan immers geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend. Van feiten of omstandigheden die meebrengen dat verzoekers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt, is niet gebleken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder in overeenstemming met artikel 3.8 van de Wabo heeft kennisgegeven van het besluit op aanvraag op de gemeentelijke website en in het huis aan-huis-blad ‘ViaLimburg’ en in dat besluit al sprake was van het gebruik van de tweede verdieping als Prison Island.
12. Onder deze omstandigheden verwacht de voorzieningenrechter niet dat de rechtbank in de bodemprocedure zal oordelen dat verweerder een nieuw primair besluit had behoren te nemen en verzoekers redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij geen bezwaar hebben gemaakt. Derhalve is aannemelijk dat de rechtbank het beroep van verzoekers niet-ontvankelijk zal verklaren, zodat er reeds hierom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 24 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Voor zover nodig wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken wanneer dat weer mogelijk is.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 augustus 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.