ECLI:NL:RBLIM:2020:5808

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2142
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen omgevingsvergunning voor woningbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor de bouw van een woning op een perceel in de gemeente Gennep. Eiser stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, dat eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd, maar waarvan de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. De rechtbank overweegt dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, omdat het bouwplan past binnen het nieuwe bestemmingsplan. Eiser heeft aangevoerd dat hij belang heeft bij een motivering van de afwijking van het oude bestemmingsplan, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder in bezwaar terecht alleen het nieuwe bestemmingsplan heeft getoetst. De rechtbank wijst erop dat de beroepsgrond van eiser, die betrekking heeft op een aanhaakplicht voor natuuractiviteiten, te laat is ingediend en daarom niet kan worden behandeld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders op 29 juli 2020, en is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2142
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats 1] , eiser
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. J. Hasper).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 2] en [naam 3]te [woonplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: [naam 4] ).
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een woning. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij op een zitting wensen te worden gehoord. Partijen hebben niet aangegeven dat zij op een zitting wensen te worden gehoord. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij besluit van 2 oktober 2017 heeft de raad van de gemeente Gennep het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” vastgesteld. Eiser heeft tegen dat besluit bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) beroep ingesteld.
2. Op 19 december 2017 heeft de vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een woning op het perceel [adres] .
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft in bezwaar onder meer aangevoerd dat, wanneer de Afdeling het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” vernietigt, het bouwplan in strijd is met het (voorgaande en alsdan geldende) bestemmingsplan.
5. Op 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:860) heeft de Afdeling (eind)uitspraak gedaan op het beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. De uitspraak houdt in dat in het besluit onvoldoende was onderbouwd dat het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” niet in strijd is met artikel 2.4.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening en dat het besluit wegens deze gebrekkige motivering wordt vernietigd. De Afdeling heeft echter, mede gelet op de na de tussenuitspraak van 15 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2737) door de raad van de gemeente Gennep gegeven nadere motivering, bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan geheel in stand blijven.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in navolging van het advies van de commissie bezwaarschriften Gennep, de omgevingsvergunning in stand gelaten.
7. Eiser kan zich daarmee niet verenigen. Hij voert daartoe aan dat verweerder onvoldoende is ingegaan op zijn aanvullende bezwaarschriften van 28 maart 2019 en 14 mei 2019. Eiser heeft daarin aangevoerd dat met de verleende omgevingsvergunning wordt afgeweken van het na de uitspraak van de Afdeling “thans weer geldende” oude bestemmingsplan Gennep Buitengebied. Verweerder had deze afwijking bij de beslissing op het bezwaar moeten motiveren, maar heeft dit niet gedaan. Eiser wijst erop dat het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” problemen oplevert voor een in te dienen verzoek om tegemoetkoming in planschade omdat instandlating van de rechtsgevolgen van een bestemmingsplan in artikel 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet als grondslag voor een tegemoetkoming in planschade wordt genoemd.
8. De rechtbank overweegt dat de Afdeling op 20 maart 2019 het besluit van 2 oktober 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ” heeft vernietigd en de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand heeft gelaten. Dat betekent dat de aanvraag ten tijde van het bestreden besluit (10 juli 2019) moest worden getoetst aan dit nieuwe bestemmingsplan. Een van de rechtsgevolgen van een bestemmingsplan is immers dat dit het toetsingskader vormt voor bouwaanvragen (artikel 2.10, eerste lid onder c, van de Wabo). Eiser heeft niet betwist dat het bouwplan niet in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan. Verweerder was op grond van het limitatief-imperatief stelsel bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, zoals dit tot uitdrukking is gebracht in artikel 2.10 van de Wabo, gehouden de omgevingsvergunning te verlenen. Verweerder heeft de omgevingsvergunning daarom in bezwaar terecht gehandhaafd.
9. Over het door eiser gestelde belang dat een vergunning voor afwijking van het voorgaande bestemmingsplan Gennep Buitengebied moet worden verleend omdat eiser anders (mogelijk) geen recht heeft op tegemoetkoming in planschade, overweegt de rechtbank ten overvloede het volgende. Los van het feit dat voor verweerder gelet op het limitatief-imperatieve stelsel geen ruimte bestond om de omgevingsvergunning te verlenen die eiser bedoelt, ziet de rechtbank niet in dat eiser, gelet op de in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro vermelde schadeoorzaken, niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in planschade indien en voor zover het nieuwe bestemmingsplan, waarvan de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten, daartoe aanleiding geeft.
10. Bij aanvullend beroepschrift van 20 december 2019 heeft eiser aangevoerd dat niet uitgesloten kan worden dat het bouwplan significante gevolgen heeft voor een nabijgelegen Natura 2000-gebied en dat daarom voor het verlenen van de omgevingsvergunning ook een aanvraag op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) noodzakelijk was. Volgens eiser had verweerder op grond van de zogenoemde aanhaakplicht daarom ook toestemming moeten verlenen voor de activiteit “natuur”. Eiser heeft in dit verband verwezen naar zijn verzoek aan Gedeputeerde Staten van Limburg (GS) om op grond van de Wnb handhavend op te treden tegen de bouw van de vergunde woning.
11. Volgens verweerder en de vergunninghouder is het voormelde niet eerder in bezwaar aangevoerd en is de beroepsgrond te laat ingediend en daarom in strijd met de goede procesorde. Verweerder is bovendien van mening dat deze beroepsgrond afstuit op het relativiteitsvereiste. De rechtbank is met verweerder en vergunninghouder van oordeel dat deze beroepsgrond, nu deze buiten de beroepstermijn is ingediend, te laat is ingediend omdat deze ziet op een nieuw besluitonderdeel. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1722) en 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2535).
12. Ten overvloede overweegt de rechtbank, vanuit oogpunt van finale geschilbeslechting, het volgende. Eiser heeft GS op 2 november 2019 verzocht handhavend op te treden tegen de bouw van de woning van de vergunninghouder omdat volgens eiser sprake is van strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb. Bij besluit van 3 maart 2020 hebben GS het handhavingsverzoek afgewezen omdat, gelet op een verricht onderzoek, de bouw van de woning geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied en er daarom geen vergunningplicht is in het kader van hoofdstuk 2 van de Wnb. Gelet op dit standpunt van GS is voor het project van de vergunninghouder geen vergunning ingevolge de Wnb vereist. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding te veronderstellen dat dit standpunt van GS onjuist is. Dat betekent dat, ook wanneer deze beroepsgrond wel inhoudelijk behandeld zou worden, deze op basis van hetgeen eiser heeft aangevoerd, niet kan slagen.

13.Het beroep is ongegrond.

14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier, op 29 juli 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: 29 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.