ECLI:NL:RBLIM:2020:5757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
C/03/275760 / HA RK 20-69
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen heffing griffierecht in hoger beroep bij schuldsaneringsregeling

In deze zaak hebben verzoekers op 14 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van verzoeker sub 2. De griffier heeft voor het hoger beroep een griffierecht van € 83,00 geheven. Verzoekers hebben hiertegen verzet ingesteld op grond van artikel 29 lid 1 van de Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (Wgbz), en dit verzet is ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van een arrest van de Hoge Raad van 19 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1947), waarin werd gesteld dat er geen griffierecht geheven mag worden voor hoger beroep tegen beslissingen van de rechter-commissaris door personen die zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank concludeert dat de Hoge Raad geen onderscheid maakt tussen verschillende soorten hoger beroep in deze context en dat de ratio van de wetgever is om de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling te bevorderen door geen financiële drempels op te werpen. De rechtbank verklaart het verzet gegrond, wat betekent dat het reeds betaalde griffierecht moet worden terugbetaald aan de verzoekers.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/275760 / HA RK 20-69
Beschikking van 24 juli 2020
in de zaak van
1.
[verzoeker sub 1] , HANDELEND ONDER DE NAAM [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker sub 2] ,
2.
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo.
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
verweerder.
Partijen worden hierna ook [handelsnaam] , [verzoeker sub 2] en de griffier genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekers hebben op 14 februari 2020 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechter-commissaris in de schuldsaneringsregeling van [verzoeker sub 2] .
De griffier heeft voor het hoger beroep een griffierecht gerekend van € 83,00.
2.2.
Verzoekers hebben op grond van artikel 29 lid 1 Wet Griffierechten Burgerlijke Zaken (hierna: Wgbz) verzet ingesteld tegen deze beslissing van de griffier. Het verzet is gedaan binnen de daarvoor geldende termijn van één maand na betaling van het griffierecht, zodat het verzoek ontvankelijk is. Het verzoek is door de locatie Maastricht van deze rechtbank doorgeleid naar de locatie Roermond, gelet op het zaaksverdelingsreglement van de Rechtbank Limburg.
2.3.
Verzoekers leggen aan het verzet ten grondslag dat dat er geen griffierecht geheven had moeten worden. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1947) betogen zij dat hoger beroep tegen een beslissing van de rechter-commissaris door degene die is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling behoort te worden vrijgesteld van griffierecht.
2.4.
De griffier heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
2.5.
De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest, voor zover voor de beoordeling van belang, het volgende overwogen:
“(…) 3.2 Op grond van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz wordt geen griffierecht geheven voor de indiening van een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in art. 284 lid 1 Fw en voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek. De ratio van deze bepaling is het bevorderen van de toegankelijkheid van de schuldsaneringsregeling door geen onnodige financiële drempels op te werpen.
3.3
Op grond van het kennelijke oordeel van de wetgever dat van personen die bij de rechtbank een verzoek indienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet gevergd kan worden griffierecht te betalen, de hiervoor vermelde ratio van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, heeft de Hoge Raad art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz aldus uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht is verschuldigd door personen die een verzoek hebben gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Deze uitleg is ook gevolgd in het geval waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of in cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 350 Fw gedaan verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.4
Gelet op het voorgaande moet art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, zo worden uitgelegd dat de bepaling ook toepassing vindt, en dat dus geen griffierecht is verschuldigd, in een geval als het onderhavige, waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 349a Fw gedaan verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Net als in de gevallen van de hiervoor in 3.3 genoemde uitspraken, geldt hier dat het in de regel gaat om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen. (…)”
2.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemd arrest lijkt te volgen dat de Hoge Raad van oordeel is dat in hoger beroep tegen beschikkingen van de rechter-commissaris ex artikel 315 Fw geen griffierecht is verschuldigd door personen die een verzoek hebben gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Uit het arrest volgt namelijk niet in welke gevallen van de saniet wel of geen griffierecht mag worden geheven. De Hoge Raad lijkt geen onderscheid te maken voor wat betreft het onderwerp van het hoger beroep.
De Hoge Raad wijst er op dat het in de regel gaat om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen. Een dergelijke situatie doet zich ook voor indien het om een ander verzoek gaat dan het verzoek als bedoeld in artikel 4 lid 2, aanhef en onder j van de Wgbz, zo leidt de rechtbank uit dit arrest af. De Hoge Raad volgt daarmee niet de conclusie van de advocaat-generaal (ECLI:NL:PHR:2019:1138), die (primair) een beperktere lezing betoogt. Gelet op dit arrest van de Hoge Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat ook in geval hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing van de rechter-commissaris over een extra afdracht aan de boedel, zoals hier aan de orde, geen griffierecht is verschuldigd.
2.7.
Slotsom van het voorgaande is dat het verzet gegrond is. Dit betekent dat het reeds voldane griffierecht dient te worden terugbetaald, omdat verzoekers geen griffierecht zijn verschuldigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzet gegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2020. [1]

Voetnoten

1.type: PB