4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 18 juni 2018 vond omstreeks 04.06 uur, de nacht na afloop van Pinkpop, op de Mensheggerweg te Landgraaf een ongeval plaats tussen een witte bestelauto en een groep festivalgangers.Deze groep zat op een rijstrook van de weg, vlak bij de ingang van camping B.Enkele minuten daarvoor was de bestuurder, komende uit de richting van de rotonde met de Einsteinstraat , deze groep via de andere rijstrook gepasseerd.Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer 1] overleden.[slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn zwaargewond geraakt.Na de aanrijding reed de bestuurder door zonder te stoppen en zijn identiteit bekend te maken.Later die ochtend, rond 09.00 uur, heeft de verdachte zichzelf telefonisch gemeld, waarna hij bij de Johan Cruijff Arena in Amsterdam door de politie is aangehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte strafbaar heeft gehandeld en zo ja, op welke wijze.
Alle hieronder aangehaalde verklaringen en (passages uit de) processen-verbaal zijn zakelijk weergegeven.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 15 juli 2020 verklaard dat hij de bestuurder van de witte bestelauto was waarmee het ongeval op 18 juni 2018 in Landgraaf heeft plaatsgevonden. Na een bezoek aan tankstation [naam 1] is hij via de rotonde met de Einsteinstraat de Mensheggerweg opgereden. Omdat de route die hij vanaf daar wilde nemen afgesloten bleek, is hij via de rotonde met de Buitenring weer terug de Mensheggerweg afgereden. Noch op de heenweg, noch op de terugweg heeft hij gezien dat een groep mensen op de rijbaan zat. Toen hij weer terugreed in de richting van de rotonde met de Einsteinstraat , voelde hij dat hij ergens overheen reed en hoorde hij geschreeuw. In paniek is hij toen naar huis gereden.
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de Politie Eenheid Limburg (hierna: VOA) heeft onderzoek gedaan naar de aanleiding, oorzaak en vermijdbaarheid van het ongeval. Uit het proces-verbaal dat hiervan is opgemaaktkomt – voor zover hier van belang – het volgende naar voren:
Tijdens Pinkpop waren er bijzondere verkeersmaatregelen getroffen met dien verstande dat het de bedoeling was dat op de hele Mensheggerweg een maximumsnelheid van 30 kilometer (hierna: km) per uur gold. Verbalisant [naam 2] relateert dat hij na het ongeval rond 04.40 uur vanaf de buitenring richting de plaats van het ongeval rijdt en dat er dan alleen aan het begin van de Mensheggerweg een 30 km bord staat. Dit bord werd niet herhaald na iedere wegaansluiting, hetgeen wel had gemoetenmet als gevolg dat in deze rijrichting een maximumsnelheid van 80 km per uur van kracht was.
Uit de GPS-gegevens van het betrokken voertuig komt naar voren dat er op de Mensheggerweg twee meetpunten zijn geweest. Het eerste meetpunt (een stukje na de haakse bocht en voor de tweede aansluiting met de Hopenerweg, zijnde vóór de plek van het ongeval) toonde een snelheid van 71 km per uur. Het andere meetpunt (op of net voorbij de rotonde met de Einsteinstraat, zijnde na de plek van het ongeval) toonde een snelheid van 36 km per uur. Uit een berekening op basis van de afgelegde afstand (740 meter) en de verstreken tijd (52 seconden) is de gemiddelde snelheid tussen deze twee meetpunten ongeveer 51 km per uur geweest.Het schadebeeld aan het voertuig wees niet op een aanzienlijk hogere snelheid.
Volgens het draaiboek omtrent de verkeersmaatregelen Pinkpop 2018 was er ten tijde van het ongeval geen afsluiting meer, en was het betreffende wegvak van de Mensheggerweg in ieder geval vanaf 02.00 uur opengesteld voor het verkeer.
Ter hoogte van de plaats van het ongeval is openbare straatverlichting geplaatst, die ten tijde van het ongeval ontstoken was. Het zicht was vanwege de duisternis beperkt, en voor de waarneming was de bestuurder afhankelijk van de openbare straatverlichting en de aan zijn voertuig gevoerde verlichting. Uit opgenomen beeldmateriaal bleek dat het betrokken voertuig, bij het passeren van de rotonde Mensheggerweg / Einsteinstraat verlichting voerde.
Het voertuig verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Kort voor het moment van de botsing heeft de bestuurder de op de rijbaan zittende groep rakelings gepasseerd toen hij over de Mensheggerweg in de richting van de buitenring Parkstad (N300) reed. De groep zat namelijk al geruime tijd op de rijbaan. Daarbij zat de groep in het door een lichtmast aangestraalde gedeelte van de (rechter) rijstrook. De bestuurder had dus tijdens het naderen en passeren van de groep hun aanwezigheid kunnen opmerken. Bovendien voerde hij aan zijn voertuig (dim)licht, dat de groep ook zal hebben aangestraald. De zittende groep van personen op de rijbaan is een dusdanig afwijkend verkeersbeeld dat van de gemiddelde bestuurder mag worden verwacht dat hij een dergelijke afwijking waarneemt.
Maximaal 3 minuten en 38 seconden na het passeren van de groep volgde de botsing tussen het betrokken voertuig en leden van de groep van personen. Voetgangers i.c. personen horen op een dergelijke manier geen gebruik te maken van de rijbaan van een weg. Indien de afzonderlijke personen geen zittend gebruik hadden gemaakt van de rijbaan van een al dan niet beperkt toegankelijke weg, had het ongeval niet kunnen of hoeven plaatsvinden. Anderzijds had alvorens de verkeersposten van het afgesloten wegennet werden opgeheven een controle door of vanwege de organisatie/wegbeheerder kunnen plaatsvinden, teneinde vast te stellen dat het wegennet vrij was van obstakels. Indien de bestuurder van de betrokken personenauto, die kennis had kunnen dragen van het door het festival afwijkende gebruik (veel drukker voetverkeer) van de Mensheggerweg en de aanwezigheid van op de rijbaan zittende personen, meer aandacht had gehad voor het voor hem gelegen weggedeelte en/of zijn snelheid (nog verder) had aangepast, had het ongeval mogelijk niet hoeven plaatsvinden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]relateren in het proces-verbaal van bevindingen het volgende:
Op zondag 18 juni 2018 omstreeks 04.00 uur bevonden wij ons op de parkeerplaats van de Mondo Verde te Landgraaf. Kort nadat wij daar waren aangekomen kregen wij het verzoek om naar de Mensheggerweg te Landgraaf te gaan. Wij hoorden dat hier een voertuig over meerdere personen was heengereden. Wij waren binnen enkele seconden ter plaatse. Wij zagen dat er diverse slachtoffers op de grond lagen en dat er een grote chaos heerste.
Ik, [verbalisant 1] , ben naar het slachtoffer gegaan welke het verste weg lag. Ik ben bij het slachtoffer [slachtoffer 1] ter plaatse gegaan en zag dat hij helemaal onder het bloed zat. Op dat moment schoven twee ambulancemedewerkers bij mij aan en werd geconstateerd dat we moesten overgaan op een reanimatie. Na enkele minuten kreeg ik te horen dat het slachtoffer [slachtoffer 1] was overleden.
Ik, [verbalisant 2] , kwam ter plaatse en ben als eerste naar het vrouwelijke slachtoffer toegegaan. Ik zag dat de ogen van het slachtoffer reageerden op het licht van mijn zaklamp en wegdraaiden. Omdat zij een regelmatige ademhaling had, ben ik door gegaan naar het volgende slachtoffer. Dit bleek het slachtoffer [slachtoffer 2] te zijn. Ik hoorde dat het slachtoffer geen hartslag had. Ik heb hierop meteen de AED aangesloten op het slachtoffer. Toen de AED was aangesloten op het slachtoffer hoorde ik dat de AED een hartslag waarnam. Ik hoorde dat de man een slechte ademhaling had en dat het slachtoffer aan het gorgelen was. Wij stabiliseerden het slachtoffer in afwachting van de ambulance.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4]relateren in hun proces-verbaal van bevindingen als volgt:
Op maandag 18 juni 2018 omstreeks 04.05 uur kregen wij de melding te gaan naar de Mensheggerweg te Landgraaf. Wij waren op dat moment ongeveer 100 meter hemelsbreed verwijderd van de plaats van het ongeval. Wij zagen een viertal personen gewond op het wegdek liggen. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden op enig moment gereanimeerd. Slachtoffer [slachtoffer 3] had een wond aan zijn hoofd. Het vrouwelijk slachtoffer bleek na onderzoek te zijn ‘ [slachtoffer 4] ’.
Getuige [naam getuige]verklaart op 18 juni 2018 als volgt:
Ik ben werkgever van [verdachte] . We hadden op 18 juni 2018 om 04.45 uur afgesproken op de carpoolplaats in Maasmechelen. Wij hadden een klus in Amsterdam. Ik schrok wakker van een WhatsApp signaal. [verdachte] appte dat hij een lekke band had en dat ik hem moest komen halen. Ik ben vervolgens naar een tankstation gereden omdat ik nog moest tanken. Terwijl ik stond te tanken belde [verdachte] mij op. Hij zei “Ik geloof dat ik een ongeluk heb gehad”. Ik had haast en ik zei: “Dat zal wel”. Ik zei dat ik eraan kwam en ik hing op. Ik heb [verdachte] thuis opgehaald. [verdachte] stapte in de auto en trilde als een rietje. Hij zei: “Ik ben over mensen heengereden. Die zaten op de grond. [naam getuige] , ik rijd gewoon 80 en er zitten ineens mensen op de grond. In het pikkedonker. Ik heb die echt niet gezien”. Ik vroeg aan hem waarom hij dan niet was gestopt. Hij zei: “Ja, weet ik niet”. Ik zeg tegen hem dat hij dan had moeten stoppen en die mensen misschien had moeten helpen. Hij zei: “Weet ik, maar ik heb het niet gedaan. Ik weet niet waarom”.
De verdachteverklaart op 18 juni 2018 in zijn eerste verhoor tegenover de politie als volgt:
Ik moest vanochtend gaan werken en zou twee collega’s van me gaan oppikken. Eentje woont in Landgraaf en eentje woont in Eijgelshoven. Ik reed in een Opel Combo op die weg naar boven en zag dat de weg richting de Markt in Eijgelshoven was afgesloten. Ik wilde om die obstakels heen rijden, maar kwam erachter dat ik dan toch niet verder kon rijden wegens die afzetting. Ik keerde vervolgens om en ben die weg weer naar beneden gereden. En vervolgens voelde ik dat ik over iets heen reed, hoorde direct een hoop geschreeuw en raakte in paniek. Ik ben toen direct naar huis gereden. Die mensen moeten op de straat hebben gezeten. In ieder geval niet gestaan, want dan had ik ze wel gezien. Het is ook niet zo dat ik geen verlichting voerde, want dat gaat automatisch in mijn auto aan als het donker is. En het was toen op dat moment donker. Ik ben in paniek naar huis gevlogen. Ik dacht wel dat ik misschien mensen had aangereden. Waarom ik niet gestopt ben, dat weet ik niet. Ik heb daar niet over nagedacht.
De verdachteverklaarde in zijn tweede verhoor als volgt:
Ik werd op 18 juni 2018 wakker tussen 03.30 uur en 03.45 uur. Toen ben ik me snel gaan aankleden en in de auto gestapt. Ik wilde naar Eijgelshoven rijden. Ik was vooral zoekende hoe ik naar Eijgelshoven kon rijden. Het was donker. Volgens mij was er wel straatverlichting, maar ik weet het niet zeker. Ik heb geen ander verkeer gezien. Ik weet duizend procent zeker dat de mensen die ik heb aangereden op de straat zaten. Ik heb wel lopende mensen gezien, maar deze mensen dus niet omdat ze op de grond zaten. Ik zag aan mijn linkerkant mensen over het fietspad lopen. Ik zag ze ook lopen door de berm aan mijn linker zijkant. Ik voelde dat ik ergens overheen reed. Je voelt dat de auto omhoog en omlaag gaat. Schreeuwen. Echt geschreeuw. Wel van meerderen. Zo van: “aaaaarghhh”. Ik voelde de auto bewegen. Je rijdt op een vlakke weg en ineens gaat je auto omhoog en omlaag. Op dat moment had ik meteen het gevoel van ik moet weg hier en doorrijden. Ik denk dat ik dat besefte op het moment dat ik dat geschreeuw hoorde. Ik raakte in paniek, was in shock en wilde weg. Er gingen zo veel gedachtes door me heen. Ik kreeg acuut hartkloppingen en pijn aan mijn buik. Ik weet niet eens meer hoe ik naar huis ben gereden. Ik wilde in ieder geval direct naar huis.
De overwegingen met betrekking tot feit 1
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 juni 2018 als bestuurder van zijn bestelbus op de Mensheggerweg in Landgraaf betrokken is geweest bij een verkeersongeval. Verdachte heeft de groep festivalgangers die op zijn weghelft zaten niet gezien en is met zijn voertuig over hen heen gereden. [slachtoffer 1] is ten gevolge van het ongeval overleden. [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zijn ten gevolge van het ongeval zwaar gewond geraakt.
Vrijspraak feit 1 primair
Aan de verdachte is primair overtreding van artikel 6 WVW 1994 tenlastegelegd, waarbij het bestanddeel “schuld” nader is omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van deze ‘schuldvraag’ het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, te worden betrokken. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is enige schuld niet genoeg. Er dient minimaal sprake te zijn van een aanmerkelijke schuld. Er valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van die schuld, omdat daarvoor immers voornoemde factoren van belang zijn. Voorop staat dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval, zoals overlijden of de ernst van het letsel van de slachtoffers, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Bij de weging van de schuld van de verdachte aan het ongeval weegt de rechtbank het volgende mee.
Het was voor velen, onder wie de slachtoffers en een aantal verbalisanten, niet duidelijk dat de weg reeds was opengesteld voor alle verkeer. Volgens het draaiboek Pinkpop was dit vanaf 02.00 uur het geval. Volgens een vooraankonding geplaatst nabij de rotonde Mensheggerweg N300 ( Buitenring ) zou de Mensheggerweg nog tot 06.00 uur gesloten zijn. Ook blijkt uit het dossier dat de bebording op de weg onvolledig was, zodat ter plaatse niet meer de beperkte snelheid van 30 km per uur gold, maar de normale maximumsnelheid van 80 km per uur.
Verdachte reed in zijn bestelauto ten tijde van het ongeval naar schatting rond de 50 km per uur. Op dat moment was het festival Pinkpop reeds enkele uren afgelopen. Wel waren nog mensen op straat aanwezig. Verdachte zag naar eigen zeggen mensen in de berm langs de weg lopen, waarop hij zijn snelheid verder heeft verminderd. Hij is de groep op de weg zittende slachtoffers enkele minuten vóór het ongeval in de andere rijrichting gepasseerd. Ook toen heeft verdachte de slachtoffers niet zien zitten. Op de weg (stil)zittende slachtoffers zijn weliswaar minder goed waarneembaar dan lopende personen of bewegende objecten, maar uit het dossier blijkt dat andere bestuurders de groep wel hebben zien zitten en tijdig hebben weten te stoppen dan wel uit te wijken. Een aantal van deze bestuurders heeft verklaard verbaasd en/of geschrokken te zijn geweest van het gegeven dat er mensen op straat zaten. Niet is gebleken dat verdachte heeft geremd dan wel is uitgeweken op het moment dat hij de groep festivalgangers naderde, hetgeen past bij de verklaring van verdachte dat hij de groep in het geheel niet heeft gezien. Het voertuig vertoonde geen gebreken en het zicht van de verdachte werd niet belemmerd. Voorts blijkt uit het onderzoek niet dat verdachte onder invloed was van alcohol, of dat hij drugs en/of geneesmiddelen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden. Ook kan uit het strafdossier niet worden opgemaakt of de verdachte op het moment vlak vóór of tijdens het ongeval zijn telefoon actief in gebruik had.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende omstandigheden aanwezig zijn die maken dat kan worden gesproken van de mate van schuld die nodig is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994. Er zijn – anders dan zijn onvoldoende mate van oplettendheid – immers geen aan de verdachte te wijten omstandigheden vastgesteld die verklaren waarom verdachte de groep niet heeft gezien. De situatie dat personen op de rijbaan zaten was niet dermate voorzienbaar, en de snelheid waarmee de verdachte reed was niet zodanig hoog, dat zijn handelen als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat verdachte de groep personen vlak voor het ongeval op de andere weghelft heeft gepasseerd en hen toen ook al had kunnen zien maakt dit niet anders. Hieruit volgt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 subsidiair
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel een verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Ofschoon door het VOA team ook andere elementen zijn aangewezen die ertoe hebben bijgedragen dat het ongeval kon plaatsvinden, heeft ook de verdachte hieraan enige mate van schuld. Hij had immers beter op de weg voor hem moeten letten en zijn snelheid zo aan de omstandigheden kunnen en moeten aanpassen, dat hij in staat zou zijn geweest tijdig te stoppen voordat hij de groep, die hij bij beter opletten zou hebben gezien, zou hebben geraakt. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot feit 2
Het is krachtens artikel 7 WVW 1994, zoals dit luidde op 18 juni 2018, aan degene die betrokken is bij een verkeersongeval verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien (eerste lid, aanhef en onder a) hij weet of moet vermoeden dat daarbij een ander is gedood dan wel letsel of schade is toegebracht, tenzij (tweede lid) hij ter plaatse gelegenheid heeft geboden zijn identiteit en de identiteit van zijn voertuig vast te stellen.
Ingevolge artikel 184 WVW 1994 is strafvervolging tegen de in deze bepaling bedoelde overtreder uitgesloten, indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een opsporingsambtenaar en daarbij zijn identiteit en die van zijn motorrijtuig bekend maakt.
Deze zogenaamde zelfmeldersregeling geldt
nietwanneer (eerste lid, aanhef en onder b) de dader weet of moet vermoeden dat een ander in hulpeloze toestand achterblijft.
Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot feit 2
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje, de plaats van het ongeval verlaten terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander was gedood dan wel letsel was toegebracht, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich binnen de voorwaarden zoals opgesomd in artikel 184 WVW 1994 heeft gemeld.
Uit het dossier volgt dat verdachte zichzelf ongeveer vijf uren na het ongeval vrijwillig telefonisch heeft gemeld bij de politie en zijn identiteit en betrokkenheid bij het ongeval nabij het Pinkpopterrein kenbaar heeft gemaakt. Ook heeft hij aangegeven waar hij zijn motorrijtuig achtergelaten had. Hij heeft daarmee voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 184 WVW 1994, met als gevolg dat het openbaar ministerie niet tot vervolging had mogen overgaan.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn betoog dat er geen sprake was van een vrijwillige melding omdat er al een grootschalig opsporingsonderzoek gaande was. Weliswaar was er een zoektocht gaande naar de bestuurder van het bij het ongeval betrokken voertuig, maar op dat moment hadden de opsporingsdiensten noch het betrokken voertuig noch verdachte in beeld.
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 2 dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging.
De bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken is geweest, dat de verdachte na het ongeval direct is doorgereden en dat een aantal slachtoffers in hulpeloze toestand achterbleef. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden, zijn [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaargewond geraakt.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte wist dat hij betrokken was bij een aanrijding waarbij mensen waren geraakt. Hij verklaart immers dat hij merkte dat hij over iets heen reed en dat hij geschreeuw hoorde. Gezien de door hem gereden snelheid en de impact van de klap, had verdachte kunnen en moeten begrijpen dat er mensen zodanig gewond waren dat zij dringend hulp behoefden. Nu verdachte desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten, heeft hij deze slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte heeft daarmee de op hem rustende plicht verzaakt om zo nodig en waar mogelijk zelf hulp te bieden en/of de hulpdiensten te alarmeren.
Ten aanzien van de eveneens in de tenlastelegging genoemde [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] staat weliswaar vast dat zij enig letsel hebben opgelopen, maar niet dat zij in hulpeloze toestand zijn achtergebleven, zodat de rechtbank ten aanzien van deze personen niet tot een bewezenverklaring komt.
De raadsman heeft ter verdediging aangevoerd dat, gelet op de nabije omstanders en hulpdiensten die zich over de slachtoffers konden ontfermen, niet kan worden gesproken van een hulpeloze toestand. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WVW 1994 zoals dit artikel luidde op 18 juni 2018, strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken, een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Ook als het verkeersongeluk op een drukke straat plaatsvindt kan de verdachte er niet op vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, zonder dat hem is gebleken dat op dat moment daadwerkelijk hulp aan de gewonde persoon wordt geboden (vgl. Hoge Raad 10-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:394). Door zich niet om de slachtoffers te bekommeren, heeft verdachte hen in hulpeloze toestand achtergelaten. De omstandigheid dat de verdachte in shock was en in paniek zou zijn geweest, doet hieraan niet af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.