ECLI:NL:RBLIM:2020:5579

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
03/706002-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval na afloop van Pinkpop 2018: Geen aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW, wel verkeersfout in de zin van artikel 5 WVW

Op 18 juni 2018 vond omstreeks 04.06 uur, de nacht na afloop van Pinkpop, een ongeval plaats op de Mensheggerweg te Landgraaf. Een bestuurder van een witte bestelauto reed over een groep festivalgangers die op de rijbaan zat, waarbij één persoon om het leven kwam en drie anderen zwaar gewond raakten. De verdachte, die na het ongeval doorreed, meldde zich later die ochtend bij de politie. De rechtbank moest beoordelen of de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waaronder het veroorzaken van het ongeval door onoplettendheid en het verlaten van de plaats van het ongeval.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, omdat de verdachte de groep niet had kunnen zien en de omstandigheden niet dermate voorzienbaar waren. Wel werd vastgesteld dat de verdachte een verkeersfout had gemaakt door onvoldoende op de weg te letten, wat leidde tot gevaar op de weg. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van artikel 5 WVW 1994 bewezen.

Met betrekking tot het verlaten van de plaats van het ongeval, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich vrijwillig had gemeld binnen de termijn van twaalf uur, waardoor het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor dit onderdeel. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden op, rekening houdend met de gevolgen van het ongeval voor de slachtoffers en de verdachte zelf.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/706002-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 juli 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.D. Maessen en mr. P.G.J.M. Boonen, advocaten kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 juli 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De - gewijzigde - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door zich zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te gedragen, waarbij een ander om het leven is gekomen en drie anderen zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen (
primair)
dan wel dat hij met zijn personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt (
subsidiair);
Feit 2:de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl hij wist of moest vermoeden dat een ander was gedood of letsel was toegebracht, en/of die ander in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De voorvragen

De rechtbank komt met betrekking tot feit 2 tot een gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, zoals onder 4.3 nader uiteen is gezet.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feit 1 primair en feit 2. De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord conform het door hem overgelegde schriftelijk requisitoir.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het eerste tenlastegelegde feit naar voren gebracht dat de verdachte tijdens het besturen van zijn voertuig onvoldoende waakzaam was, gelet op de situatie dat Pinkpop net voorbij was. Het niet opletten door de verdachte op de ‘terugweg’ vanaf de rotonde uit de richting buitenring Parkstad, nadat hij eerder op de ‘heenweg’ de groep zittende slachtoffers al was gepasseerd, is op zichzelf al voldoende voor de voor artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) vereiste mate van schuld. Daar komt volgens de officier van justitie bij dat de verdachte beter had moeten weten, nu hij zelf naar Pinkpop was geweest en rekening had moeten houden met mogelijke personen op de rijbaan.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte na het ongeval is doorgereden, terwijl hij volgens zijn eigen verklaring het vermoeden had dat hij personen had aangereden. Naar het oordeel van de officier van justitie had hij niet alleen het vermoeden, maar wist hij het ook. Hoewel de verdachte op enig moment contact heeft opgenomen met de politie, heeft hij zich volgens de officier van justitie daarmee niet ‘vrijwillig’ gemeld, nu de verdachte wist dat een grootschalige zoektocht naar de bestuurder van de witte bestelauto was gestart. Bovendien heeft hij de slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. De omstandigheid dat er ter plekke andere personen aanwezig waren, ontsloeg de verdachte niet van zijn plicht om ervoor zorg te dragen dat er professionele hulp voor de slachtoffers zou komen, en tot die tijd zelf hulp te verlenen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft overeenkomstig de inhoud van de door hem overgelegde pleitnota voor beide varianten van het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspraak bepleit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor schuld als bestanddeel in de zin van artikel 6 WVW 1994 (zijnde aanmerkelijke schuld) dan wel schuld als element (verwijtbaarheid) in de zin van artikel 5 WVW 1994.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit de verdachte partieel vrij te spreken (van het tweede gedachtestreepje), omdat de slachtoffers niet in hulpeloze toestand waren achtergebleven als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder b, van de WVW 1994 nu er veel omstanders waren die direct adequate hulp konden verlenen, de alarmdiensten direct waren ingeschakeld en snel ter plaatse waren. Deze hulpdiensten waren vanwege het Pinkpop festival reeds aanwezig dan wel zeer nabij.
De raadsman heeft voor het overige (het eerste gedachtestreepje) ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat aan de voorwaarden van de vervolgingsuitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 184 WVW 1994 is voldaan nu de verdachte zich vrijwillig heeft gemeld binnen twaalf uren nadat het ongeval heeft plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 18 juni 2018 vond omstreeks 04.06 uur, de nacht na afloop van Pinkpop, op de Mensheggerweg te Landgraaf een ongeval plaats tussen een witte bestelauto en een groep festivalgangers. [2] Deze groep zat op een rijstrook van de weg, vlak bij de ingang van camping B. [3] Enkele minuten daarvoor was de bestuurder, komende uit de richting van de rotonde met de Einsteinstraat , deze groep via de andere rijstrook gepasseerd. [4] Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer 1] overleden. [5] [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zijn zwaargewond geraakt. [6] Na de aanrijding reed de bestuurder door zonder te stoppen en zijn identiteit bekend te maken. [7] Later die ochtend, rond 09.00 uur, heeft de verdachte zichzelf telefonisch gemeld, waarna hij bij de Johan Cruijff Arena in Amsterdam door de politie is aangehouden. [8]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte strafbaar heeft gehandeld en zo ja, op welke wijze.
Bewijsmiddelen
Alle hieronder aangehaalde verklaringen en (passages uit de) processen-verbaal zijn zakelijk weergegeven.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 15 juli 2020 verklaard dat hij de bestuurder van de witte bestelauto was waarmee het ongeval op 18 juni 2018 in Landgraaf heeft plaatsgevonden. Na een bezoek aan tankstation [naam 1] is hij via de rotonde met de Einsteinstraat de Mensheggerweg opgereden. Omdat de route die hij vanaf daar wilde nemen afgesloten bleek, is hij via de rotonde met de Buitenring weer terug de Mensheggerweg afgereden. Noch op de heenweg, noch op de terugweg heeft hij gezien dat een groep mensen op de rijbaan zat. Toen hij weer terugreed in de richting van de rotonde met de Einsteinstraat , voelde hij dat hij ergens overheen reed en hoorde hij geschreeuw. In paniek is hij toen naar huis gereden.
De afdeling VerkeersOngevallenAnalyse van de Politie Eenheid Limburg (hierna: VOA) heeft onderzoek gedaan naar de aanleiding, oorzaak en vermijdbaarheid van het ongeval. Uit het proces-verbaal dat hiervan is opgemaakt [9] komt – voor zover hier van belang – het volgende naar voren:
Tijdens Pinkpop waren er bijzondere verkeersmaatregelen getroffen met dien verstande dat het de bedoeling was dat op de hele Mensheggerweg een maximumsnelheid van 30 kilometer (hierna: km) per uur gold. Verbalisant [naam 2] relateert dat hij na het ongeval rond 04.40 uur vanaf de buitenring richting de plaats van het ongeval rijdt en dat er dan alleen aan het begin van de Mensheggerweg een 30 km bord staat. Dit bord werd niet herhaald na iedere wegaansluiting, hetgeen wel had gemoeten [10] met als gevolg dat in deze rijrichting een maximumsnelheid van 80 km per uur van kracht was.
Uit de GPS-gegevens van het betrokken voertuig komt naar voren dat er op de Mensheggerweg twee meetpunten zijn geweest. Het eerste meetpunt (een stukje na de haakse bocht en voor de tweede aansluiting met de Hopenerweg [11] , zijnde vóór de plek van het ongeval) toonde een snelheid van 71 km per uur. Het andere meetpunt (op of net voorbij de rotonde met de Einsteinstraat [12] , zijnde na de plek van het ongeval) toonde een snelheid van 36 km per uur. Uit een berekening op basis van de afgelegde afstand (740 meter) en de verstreken tijd (52 seconden) is de gemiddelde snelheid tussen deze twee meetpunten ongeveer 51 km per uur geweest. [13] Het schadebeeld aan het voertuig wees niet op een aanzienlijk hogere snelheid. [14]
Volgens het draaiboek omtrent de verkeersmaatregelen Pinkpop 2018 was er ten tijde van het ongeval geen afsluiting meer, en was het betreffende wegvak van de Mensheggerweg in ieder geval vanaf 02.00 uur opengesteld voor het verkeer.
Ter hoogte van de plaats van het ongeval is openbare straatverlichting geplaatst, die ten tijde van het ongeval ontstoken was. Het zicht was vanwege de duisternis beperkt, en voor de waarneming was de bestuurder afhankelijk van de openbare straatverlichting en de aan zijn voertuig gevoerde verlichting. Uit opgenomen beeldmateriaal bleek dat het betrokken voertuig, bij het passeren van de rotonde Mensheggerweg / Einsteinstraat verlichting voerde.
Het voertuig verkeerde in een voldoende rijtechnische staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Kort voor het moment van de botsing heeft de bestuurder de op de rijbaan zittende groep rakelings gepasseerd toen hij over de Mensheggerweg in de richting van de buitenring Parkstad (N300) reed. De groep zat namelijk al geruime tijd op de rijbaan. Daarbij zat de groep in het door een lichtmast aangestraalde gedeelte van de (rechter) rijstrook. De bestuurder had dus tijdens het naderen en passeren van de groep hun aanwezigheid kunnen opmerken. Bovendien voerde hij aan zijn voertuig (dim)licht, dat de groep ook zal hebben aangestraald. De zittende groep van personen op de rijbaan is een dusdanig afwijkend verkeersbeeld dat van de gemiddelde bestuurder mag worden verwacht dat hij een dergelijke afwijking waarneemt.
Maximaal 3 minuten en 38 seconden na het passeren van de groep volgde de botsing tussen het betrokken voertuig en leden van de groep van personen. Voetgangers i.c. personen horen op een dergelijke manier geen gebruik te maken van de rijbaan van een weg. Indien de afzonderlijke personen geen zittend gebruik hadden gemaakt van de rijbaan van een al dan niet beperkt toegankelijke weg, had het ongeval niet kunnen of hoeven plaatsvinden. Anderzijds had alvorens de verkeersposten van het afgesloten wegennet werden opgeheven een controle door of vanwege de organisatie/wegbeheerder kunnen plaatsvinden, teneinde vast te stellen dat het wegennet vrij was van obstakels. Indien de bestuurder van de betrokken personenauto, die kennis had kunnen dragen van het door het festival afwijkende gebruik (veel drukker voetverkeer) van de Mensheggerweg en de aanwezigheid van op de rijbaan zittende personen, meer aandacht had gehad voor het voor hem gelegen weggedeelte en/of zijn snelheid (nog verder) had aangepast, had het ongeval mogelijk niet hoeven plaatsvinden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [15] relateren in het proces-verbaal van bevindingen het volgende:
Op zondag 18 juni 2018 omstreeks 04.00 uur bevonden wij ons op de parkeerplaats van de Mondo Verde te Landgraaf. Kort nadat wij daar waren aangekomen kregen wij het verzoek om naar de Mensheggerweg te Landgraaf te gaan. Wij hoorden dat hier een voertuig over meerdere personen was heengereden. Wij waren binnen enkele seconden ter plaatse. Wij zagen dat er diverse slachtoffers op de grond lagen en dat er een grote chaos heerste.
Ik, [verbalisant 1] , ben naar het slachtoffer gegaan welke het verste weg lag. Ik ben bij het slachtoffer [slachtoffer 1] ter plaatse gegaan en zag dat hij helemaal onder het bloed zat. Op dat moment schoven twee ambulancemedewerkers bij mij aan en werd geconstateerd dat we moesten overgaan op een reanimatie. Na enkele minuten kreeg ik te horen dat het slachtoffer [slachtoffer 1] was overleden.
Ik, [verbalisant 2] , kwam ter plaatse en ben als eerste naar het vrouwelijke slachtoffer toegegaan. Ik zag dat de ogen van het slachtoffer reageerden op het licht van mijn zaklamp en wegdraaiden. Omdat zij een regelmatige ademhaling had, ben ik door gegaan naar het volgende slachtoffer. Dit bleek het slachtoffer [slachtoffer 2] te zijn. Ik hoorde dat het slachtoffer geen hartslag had. Ik heb hierop meteen de AED aangesloten op het slachtoffer. Toen de AED was aangesloten op het slachtoffer hoorde ik dat de AED een hartslag waarnam. Ik hoorde dat de man een slechte ademhaling had en dat het slachtoffer aan het gorgelen was. Wij stabiliseerden het slachtoffer in afwachting van de ambulance.
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [16] relateren in hun proces-verbaal van bevindingen als volgt:
Op maandag 18 juni 2018 omstreeks 04.05 uur kregen wij de melding te gaan naar de Mensheggerweg te Landgraaf. Wij waren op dat moment ongeveer 100 meter hemelsbreed verwijderd van de plaats van het ongeval. Wij zagen een viertal personen gewond op het wegdek liggen. Slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden op enig moment gereanimeerd. Slachtoffer [slachtoffer 3] had een wond aan zijn hoofd. Het vrouwelijk slachtoffer bleek na onderzoek te zijn ‘ [slachtoffer 4] ’.
Getuige [naam getuige] [17] verklaart op 18 juni 2018 als volgt:
Ik ben werkgever van [verdachte] . We hadden op 18 juni 2018 om 04.45 uur afgesproken op de carpoolplaats in Maasmechelen. Wij hadden een klus in Amsterdam. Ik schrok wakker van een WhatsApp signaal. [verdachte] appte dat hij een lekke band had en dat ik hem moest komen halen. Ik ben vervolgens naar een tankstation gereden omdat ik nog moest tanken. Terwijl ik stond te tanken belde [verdachte] mij op. Hij zei “Ik geloof dat ik een ongeluk heb gehad”. Ik had haast en ik zei: “Dat zal wel”. Ik zei dat ik eraan kwam en ik hing op. Ik heb [verdachte] thuis opgehaald. [verdachte] stapte in de auto en trilde als een rietje. Hij zei: “Ik ben over mensen heengereden. Die zaten op de grond. [naam getuige] , ik rijd gewoon 80 en er zitten ineens mensen op de grond. In het pikkedonker. Ik heb die echt niet gezien”. Ik vroeg aan hem waarom hij dan niet was gestopt. Hij zei: “Ja, weet ik niet”. Ik zeg tegen hem dat hij dan had moeten stoppen en die mensen misschien had moeten helpen. Hij zei: “Weet ik, maar ik heb het niet gedaan. Ik weet niet waarom”.
De verdachte [18] verklaart op 18 juni 2018 in zijn eerste verhoor tegenover de politie als volgt:
Ik moest vanochtend gaan werken en zou twee collega’s van me gaan oppikken. Eentje woont in Landgraaf en eentje woont in Eijgelshoven. Ik reed in een Opel Combo op die weg naar boven en zag dat de weg richting de Markt in Eijgelshoven was afgesloten. Ik wilde om die obstakels heen rijden, maar kwam erachter dat ik dan toch niet verder kon rijden wegens die afzetting. Ik keerde vervolgens om en ben die weg weer naar beneden gereden. En vervolgens voelde ik dat ik over iets heen reed, hoorde direct een hoop geschreeuw en raakte in paniek. Ik ben toen direct naar huis gereden. Die mensen moeten op de straat hebben gezeten. In ieder geval niet gestaan, want dan had ik ze wel gezien. Het is ook niet zo dat ik geen verlichting voerde, want dat gaat automatisch in mijn auto aan als het donker is. En het was toen op dat moment donker. Ik ben in paniek naar huis gevlogen. Ik dacht wel dat ik misschien mensen had aangereden. Waarom ik niet gestopt ben, dat weet ik niet. Ik heb daar niet over nagedacht.
De verdachte [19] verklaarde in zijn tweede verhoor als volgt:
Ik werd op 18 juni 2018 wakker tussen 03.30 uur en 03.45 uur. Toen ben ik me snel gaan aankleden en in de auto gestapt. Ik wilde naar Eijgelshoven rijden. Ik was vooral zoekende hoe ik naar Eijgelshoven kon rijden. Het was donker. Volgens mij was er wel straatverlichting, maar ik weet het niet zeker. Ik heb geen ander verkeer gezien. Ik weet duizend procent zeker dat de mensen die ik heb aangereden op de straat zaten. Ik heb wel lopende mensen gezien, maar deze mensen dus niet omdat ze op de grond zaten. Ik zag aan mijn linkerkant mensen over het fietspad lopen. Ik zag ze ook lopen door de berm aan mijn linker zijkant. Ik voelde dat ik ergens overheen reed. Je voelt dat de auto omhoog en omlaag gaat. Schreeuwen. Echt geschreeuw. Wel van meerderen. Zo van: “aaaaarghhh”. Ik voelde de auto bewegen. Je rijdt op een vlakke weg en ineens gaat je auto omhoog en omlaag. Op dat moment had ik meteen het gevoel van ik moet weg hier en doorrijden. Ik denk dat ik dat besefte op het moment dat ik dat geschreeuw hoorde. Ik raakte in paniek, was in shock en wilde weg. Er gingen zo veel gedachtes door me heen. Ik kreeg acuut hartkloppingen en pijn aan mijn buik. Ik weet niet eens meer hoe ik naar huis ben gereden. Ik wilde in ieder geval direct naar huis.
De overwegingen met betrekking tot feit 1
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat verdachte op 18 juni 2018 als bestuurder van zijn bestelbus op de Mensheggerweg in Landgraaf betrokken is geweest bij een verkeersongeval. Verdachte heeft de groep festivalgangers die op zijn weghelft zaten niet gezien en is met zijn voertuig over hen heen gereden. [slachtoffer 1] is ten gevolge van het ongeval overleden. [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zijn ten gevolge van het ongeval zwaar gewond geraakt.
Vrijspraak feit 1 primair
Aan de verdachte is primair overtreding van artikel 6 WVW 1994 tenlastegelegd, waarbij het bestanddeel “schuld” nader is omschreven als “zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend”. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beantwoording van deze ‘schuldvraag’ het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, te worden betrokken. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 is enige schuld niet genoeg. Er dient minimaal sprake te zijn van een aanmerkelijke schuld. Er valt in zijn algemeenheid niet aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van die schuld, omdat daarvoor immers voornoemde factoren van belang zijn. Voorop staat dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval, zoals overlijden of de ernst van het letsel van de slachtoffers, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Bij de weging van de schuld van de verdachte aan het ongeval weegt de rechtbank het volgende mee.
Het was voor velen, onder wie de slachtoffers en een aantal verbalisanten, niet duidelijk dat de weg reeds was opengesteld voor alle verkeer. Volgens het draaiboek Pinkpop was dit vanaf 02.00 uur het geval. Volgens een vooraankonding geplaatst nabij de rotonde Mensheggerweg N300 ( Buitenring ) zou de Mensheggerweg nog tot 06.00 uur gesloten zijn. Ook blijkt uit het dossier dat de bebording op de weg onvolledig was, zodat ter plaatse niet meer de beperkte snelheid van 30 km per uur gold, maar de normale maximumsnelheid van 80 km per uur.
Verdachte reed in zijn bestelauto ten tijde van het ongeval naar schatting rond de 50 km per uur. Op dat moment was het festival Pinkpop reeds enkele uren afgelopen. Wel waren nog mensen op straat aanwezig. Verdachte zag naar eigen zeggen mensen in de berm langs de weg lopen, waarop hij zijn snelheid verder heeft verminderd. Hij is de groep op de weg zittende slachtoffers enkele minuten vóór het ongeval in de andere rijrichting gepasseerd. Ook toen heeft verdachte de slachtoffers niet zien zitten. Op de weg (stil)zittende slachtoffers zijn weliswaar minder goed waarneembaar dan lopende personen of bewegende objecten, maar uit het dossier blijkt dat andere bestuurders de groep wel hebben zien zitten en tijdig hebben weten te stoppen dan wel uit te wijken. Een aantal van deze bestuurders heeft verklaard verbaasd en/of geschrokken te zijn geweest van het gegeven dat er mensen op straat zaten. Niet is gebleken dat verdachte heeft geremd dan wel is uitgeweken op het moment dat hij de groep festivalgangers naderde, hetgeen past bij de verklaring van verdachte dat hij de groep in het geheel niet heeft gezien. Het voertuig vertoonde geen gebreken en het zicht van de verdachte werd niet belemmerd. Voorts blijkt uit het onderzoek niet dat verdachte onder invloed was van alcohol, of dat hij drugs en/of geneesmiddelen had gebruikt die de rijvaardigheid nadelig kunnen beïnvloeden. Ook kan uit het strafdossier niet worden opgemaakt of de verdachte op het moment vlak vóór of tijdens het ongeval zijn telefoon actief in gebruik had.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende omstandigheden aanwezig zijn die maken dat kan worden gesproken van de mate van schuld die nodig is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994. Er zijn – anders dan zijn onvoldoende mate van oplettendheid – immers geen aan de verdachte te wijten omstandigheden vastgesteld die verklaren waarom verdachte de groep niet heeft gezien. De situatie dat personen op de rijbaan zaten was niet dermate voorzienbaar, en de snelheid waarmee de verdachte reed was niet zodanig hoog, dat zijn handelen als zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig kan worden aangemerkt. De omstandigheid dat verdachte de groep personen vlak voor het ongeval op de andere weghelft heeft gepasseerd en hen toen ook al had kunnen zien maakt dit niet anders. Hieruit volgt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen hem primair is tenlastegelegd.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 subsidiair
Op basis van voormelde feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel een verkeersfout heeft gemaakt. Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Ofschoon door het VOA team ook andere elementen zijn aangewezen die ertoe hebben bijgedragen dat het ongeval kon plaatsvinden, heeft ook de verdachte hieraan enige mate van schuld. Hij had immers beter op de weg voor hem moeten letten en zijn snelheid zo aan de omstandigheden kunnen en moeten aanpassen, dat hij in staat zou zijn geweest tijdig te stoppen voordat hij de groep, die hij bij beter opletten zou hebben gezien, zou hebben geraakt. De rechtbank acht de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Overwegingen met betrekking tot feit 2
Het is krachtens artikel 7 WVW 1994, zoals dit luidde op 18 juni 2018, aan degene die betrokken is bij een verkeersongeval verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien (eerste lid, aanhef en onder a) hij weet of moet vermoeden dat daarbij een ander is gedood dan wel letsel of schade is toegebracht, tenzij (tweede lid) hij ter plaatse gelegenheid heeft geboden zijn identiteit en de identiteit van zijn voertuig vast te stellen.
Ingevolge artikel 184 WVW 1994 is strafvervolging tegen de in deze bepaling bedoelde overtreder uitgesloten, indien deze binnen twaalf uren na het verkeersongeval en voordat hij als verdachte is aangehouden of verhoord, vrijwillig van het ongeval kennis geeft aan een opsporingsambtenaar en daarbij zijn identiteit en die van zijn motorrijtuig bekend maakt.
Deze zogenaamde zelfmeldersregeling geldt
nietwanneer (eerste lid, aanhef en onder b) de dader weet of moet vermoeden dat een ander in hulpeloze toestand achterblijft.
Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie met betrekking tot feit 2
Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje, de plaats van het ongeval verlaten terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander was gedood dan wel letsel was toegebracht, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte zich binnen de voorwaarden zoals opgesomd in artikel 184 WVW 1994 heeft gemeld.
Uit het dossier volgt dat verdachte zichzelf ongeveer vijf uren na het ongeval vrijwillig telefonisch heeft gemeld bij de politie en zijn identiteit en betrokkenheid bij het ongeval nabij het Pinkpopterrein kenbaar heeft gemaakt. Ook heeft hij aangegeven waar hij zijn motorrijtuig achtergelaten had. Hij heeft daarmee voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 184 WVW 1994, met als gevolg dat het openbaar ministerie niet tot vervolging had mogen overgaan.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn betoog dat er geen sprake was van een vrijwillige melding omdat er al een grootschalig opsporingsonderzoek gaande was. Weliswaar was er een zoektocht gaande naar de bestuurder van het bij het ongeval betrokken voertuig, maar op dat moment hadden de opsporingsdiensten noch het betrokken voertuig noch verdachte in beeld.
De rechtbank verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van het eerste gedachtestreepje van feit 2 dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging.
De bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat een aanrijding heeft plaatsgevonden waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto betrokken is geweest, dat de verdachte na het ongeval direct is doorgereden en dat een aantal slachtoffers in hulpeloze toestand achterbleef. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden, zijn [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaargewond geraakt.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte wist dat hij betrokken was bij een aanrijding waarbij mensen waren geraakt. Hij verklaart immers dat hij merkte dat hij over iets heen reed en dat hij geschreeuw hoorde. Gezien de door hem gereden snelheid en de impact van de klap, had verdachte kunnen en moeten begrijpen dat er mensen zodanig gewond waren dat zij dringend hulp behoefden. Nu verdachte desondanks de plaats van het ongeval heeft verlaten, heeft hij deze slachtoffers in hulpeloze toestand achtergelaten. Verdachte heeft daarmee de op hem rustende plicht verzaakt om zo nodig en waar mogelijk zelf hulp te bieden en/of de hulpdiensten te alarmeren.
Ten aanzien van de eveneens in de tenlastelegging genoemde [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] staat weliswaar vast dat zij enig letsel hebben opgelopen, maar niet dat zij in hulpeloze toestand zijn achtergebleven, zodat de rechtbank ten aanzien van deze personen niet tot een bewezenverklaring komt.
De raadsman heeft ter verdediging aangevoerd dat, gelet op de nabije omstanders en hulpdiensten die zich over de slachtoffers konden ontfermen, niet kan worden gesproken van een hulpeloze toestand. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WVW 1994 zoals dit artikel luidde op 18 juni 2018, strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken, een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Ook als het verkeersongeluk op een drukke straat plaatsvindt kan de verdachte er niet op vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, zonder dat hem is gebleken dat op dat moment daadwerkelijk hulp aan de gewonde persoon wordt geboden (vgl. Hoge Raad 10-03-2020, ECLI:NL:HR:2020:394). Door zich niet om de slachtoffers te bekommeren, heeft verdachte hen in hulpeloze toestand achtergelaten. De omstandigheid dat de verdachte in shock was en in paniek zou zijn geweest, doet hieraan niet af. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de slachtoffers [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] in hulpeloze toestand heeft achtergelaten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
t.a.v. feit 1 subsidiair:
op 18 juni 2018, in de gemeente Landgraaf, als bestuurder van een motorrijtuig (een bestelauto/bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Mensheggerweg , onoplettend heeft gereden door komende uit de richting van de Einsteinstraat en gaande in de richting van de nieuwe aansluiting met de buitenring Parkstad, over de Mensheggerweg heeft gereden en (vervolgens) via een rotonde deze Mensheggerweg , in tegengestelde richting is teruggereden en daarbij onvoldoende heeft gelet op de weg voor hem en/of mogelijke weggebruikers op de weg voor hem, en/of daarbij de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet (tijdig) en/of onvoldoende heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding met een groep personen, welke groep op genoemde weg zat, te voorkomen, waardoor een aan- of overrijding is ontstaan tussen zijn, verdachtes, voertuig en die groep personen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
t.a.v. feit 2:
als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Landgraaf op de Mensheggerweg , op 18 juni 2018, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, anderen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werden achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Hierdoor is de verdachte niet in zijn belangen geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994,
t.a.v. feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte direct na de aanrijding in shock en in blinde paniek verkeerde en geruime tijd niet in staat was om bewuste beslissingen te nemen. Dat hij de plek van het ongeval heeft verlaten, valt hem daarom niet toe te rekenen. Volgens de raadsman dient de verdachte dan ook met betrekking tot het tweede gedachtestreepje van feit 2 (het in hulpeloze toestand achterlaten) ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De rechtbank begrijpt dit verweer als een beroep op psychische overmacht. Hiervoor geldt dat dit slechts kan slagen indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte het onmiddellijk gevolg is geweest van een van buiten komende dwang, drang of kracht, waartegen de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.
De rechtbank acht in de onderhavige zaak het enkele feit dat de verdachte naar eigen zeggen in paniek was, onvoldoende om psychische overmacht aan te nemen. Weliswaar is aannemelijk dat verdachte door het ongeval hevig geschrokken is waardoor hij in de stress schoot en minder goed rationele beslissingen kon nemen; vast staat echter dat verdachte ondanks deze stressreactie wel andere rationele beslissingen heeft genomen. Zo is hij na het ongeval naar huis gereden, heeft hij telefonisch contact opgenomen met zijn baas en heeft verdachte in dat kader ook nog de adresgegevens van de collega’s die opgehaald moesten worden naar zijn baas geappt. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het door de raadsman namens de verdachte gedane beroep op psychische overmacht faalt. Het beroep op ontslag van alle rechtsvervolging wordt verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

7.De straffen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 60 maanden met aftrek van de tijd dat verdachtes rijbewijs reeds is ingehouden geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – geheel subsidiair – naar voren gebracht dat de rechtbank bij een eventuele strafoplegging rekening dient te houden met het blanco strafblad van de verdachte, de overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), een slotovereenkomst in het kader van mediation en de grote gevolgen die de gebeurtenis heeft gehad voor het persoonlijk leven van de verdachte en zijn naasten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op 18 juni 2018 schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. Hij heeft – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto onoplettend gereden, waardoor gevaar op de weg is ontstaan en een aanrijding is veroorzaakt. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het verlaten van de plaats van het ongeval, waarbij anderen in hulpeloze toestand werden achtergelaten. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich niet om deze slachtoffers heeft bekommerd, maar is weggereden. Ten gevolge van het ongeval is [slachtoffer 1] overleden en hebben [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Zij hebben sinds het ongeluk meerdere operaties ondergaan en ondervinden ook heden, zo’n twee jaar na het ongeval, nog dagelijks pijn en hinder van hun letsel. Duidelijk is dat het opgelopen letsel hun leven voorgoed veranderd heeft en dat zij niet meer kunnen functioneren als voorheen. [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben ter terechtzitting de gevolgen verwoord die het ongeluk voor hun leven heeft gehad. [slachtoffer 4] heeft de zitting zittend in een rolstoel bijgewoond.
Dit vreselijke ongeval kent louter verliezers. Ook verdachte heeft het verkeersongeval niet gewild. Het ongeval en de ernstige gevolgen hiervan voor de slachtoffers, alsmede alle media-aandacht, hebben een grote impact op verdachte gehad. Hij heeft dat ter terechtzitting uiteengezet en heeft verklaard het heel zwaar te hebben met het besef dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] zonder hem verder moeten leven en dat de drie zwaargewonden mogelijk nooit meer geheel zullen herstellen. De rechtbank waardeert de houding van verdachte en de woorden die hij ter terechtzitting tegenover de slachtoffers en nabestaanden heeft geuit. Ook eerder al heeft verdachte de slachtoffers aangeboden in gesprek te gaan, van welk aanbod [slachtoffer 3] en zijn vriendin gebruik hebben gemaakt.
Uit de stukken blijkt – anders dan door de raadsman is aangevoerd – geen slotovereenkomst in het kader van mediation die de rechtbank in haar strafoplegging zou dienen te verdisconteren.
De rechtbank stelt vast de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 21 mei 2019 en de aanvulling hierop van 8 juli 2020 en het rapport van GZ-psycholoog [naam 8] van 26 mei 2020.
De rechtbank heeft ten slotte gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 primair ten laste gelegde, is een lagere straf op zijn plaats dan is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf recht doet aan de ernst van verdachtes handelen. De ernst van de gevaarzetting bewezen onder feit 1 subsidiair rechtvaardigt daarnaast als bijkomende straf een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De rechtbank zal mede gelet op de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en hij daarnaast reeds eerder een baan verloren heeft als gevolg van deze zaak, bepalen dat de rijontzegging wordt opgelegd voor de duur dat zijn rijbewijs reeds ingehouden is geweest.
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegende zal de rechtbank voor de feiten 1 subsidiair en 2 een taakstraf van in totaal 120 uren opleggen. Aangezien feit 1 subsidiair een overtreding betreft en feit 2 een misdrijf, wordt de taakstraf over de twee feiten verdeeld. Voor feit 1 subsidiair zal de rechtbank daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid van zes maanden opleggen.
Overschrijding van de redelijke termijn?
De rechtbank overweegt omtrent het beroep van de raadsman op artikel 6 van het EVRM dat het vonnis in deze zaak weliswaar pas iets meer dan twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen gewezen wordt, maar dat dit komt door de uitvoering van de door de verdediging ingebrachte onderzoekswensen. Op de eerste regiezitting heeft de verdediging verzuimd aan de rechtbank mede te delen dat de door haar verzochte getuige-deskundige [naam 9] zich in de media al had uitgelaten over deze zaak. Had de verdediging dit wel gemeld, dan had de rechtbank dit verzoek reeds hierom niet toegewezen, zou een tweede regiezitting niet nodig zijn geweest en was de zaak binnen twee jaren afgedaan. De rechtbank acht aldus geen overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM aan de orde.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging met betrekking tot het eerste gedachtestreepje van feit 2;

Vrijspraak

- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
  • ontzegtaan de verdachte voor feit 1 subsidiair de
    bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
    6 maanden;
  • beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de bijkomende straf ingaat, ingevorderd of ingehouden is geweest, bij de uitvoering van deze rijontzegging in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. M.M. Beije en mr. K.G. Witteman, rechters, in tegenwoordigheid van K.J.A. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2020.
Buiten staat
De voorzitter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Na wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 juni 2018 in de gemeente Landgraaf als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto/bedrijfsauto), daarmede rijdende over de weg, de Mensheggerweg , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] , werd gedood en/of een of meer anderen, te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
welke bovenbedoelde gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
komende uit de richting van de Einsteinstraat heeft gereden over de Mensheggerweg , gaande in de richting van de nieuwe aansluiting met de buitenring Parkstad en/of (vervolgens) via een rotonde deze weg, de Mensheggerweg , in tegengestelde richting is teruggereden en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg voor hem en/of mogelijke weggebruikers op de weg voor hem, en/of daarbij de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet (tijdig en/of onvoldoende) heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met een groep personen (waaronder bovengenoemde personen), welke groep op de genoemde weg zat, te voorkomen, althans niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien,
waardoor, althans mede waardoor, een aan- of overrijding is ontstaan tussen/met zijn, verdachtes, voertuig en die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2018, in de gemeente Landgraaf, als bestuurder van een motorrijtuig (een bestelauto/bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de Mensheggerweg ,
zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige wijze heeft gereden dat hij, verdachte,
komende uit de richting van de Einsteinstraat en gaande in de richting van de nieuwe aansluiting met de buitenring Parkstad over de Mensheggerweg heeft gereden en/of (vervolgens) via een rotonde deze Mensheggerweg , in tegengestelde richting is teruggereden en daarbij niet, althans onvoldoende, heeft gelet op de weg voor hem en/of mogelijke weggebruikers op de weg voor hem, en/of daarbij de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde voertuig niet (tijdig en/of onvoldoende) heeft verminderd en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding en/of botsing met een groep personen, welke groep op genoemde weg zat, te voorkomen, althans niet in staat is geweest zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien,
waardoor, althans mede waardoor, een aan- of overrijding is ontstaan tussen/met zijn, verdachtes, voertuig en die groep personen,
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Landgraaf op/aan de Mensheggerweg , op of omstreeks 18 juni 2018, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten,
terwijl
- bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander, te weten [slachtoffer 1] is gedood en/of aan (een) ander(en), te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [naam 5] , [naam 6] en/of [naam 7] letsel en/of schade was toegebracht en/of
- daardoor, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, (een) ander(en), te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [naam 5] , [naam 6] en/of [naam 7] , aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer [nummer] , documentcode [nummer] , gesloten d.d. 14 november 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 700.
2.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2018, pagina 123.
3.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 juli 2018, pagina 144.
4.Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina 347.
5.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2018, pagina 130, en een NFI-rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood d.d. 20 augustus 2018, pagina 583.
6.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2018, pagina’s 123 en 124, en schriftelijke bescheiden, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 27 juli 2018, pagina 153 ( [slachtoffer 4] ), een geneeskundige verklaring d.d. 22 juli 2018, pagina 156 ( [slachtoffer 2] ), en een geneeskundige verklaring d.d. 13 juli 2018, pagina 159 ( [slachtoffer 3] ).
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 10] d.d. 18 juni 2018, pagina 206.
8.Een proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 juni 2018, pagina 57.
9.Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina’s 344 tot en met 370.
10.Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina’s 347 en 349.
11.Bijlage GPS-data behorende bij het proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina 496.
12.Bijlage GPS-data behorende bij het proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina 497.
13.Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina 367.
14.Een proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 30 oktober 2018, pagina’s 365 en 366.
15.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2018, pagina’s 130 en 131.
16.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 juni 2018, pagina’s 123 tot en met 126.
17.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] d.d. 18 juni 2018, pagina’s 309 en 310, en een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] d.d. 24 juni 2018 pagina’s 316 tot en met321.
18.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 18 juni 2018, pagina’s 72 tot en met 75.
19.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 19 juni 2018, pagina’s 81 tot en met 85.