ECLI:NL:RBLIM:2020:5343

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1453
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terrasvergunning wegens strijd met bestemmingsplan en onvoldoende onderbouwing van overlast

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een café in Sittard-Geleen, een aanvraag ingediend voor een terrasvergunning. De aanvraag werd op 26 september 2018 door de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen geweigerd, omdat het gebruik van het terras in strijd zou zijn met het bestemmingsplan 'Centrum Sittard'. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank Limburg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid de terrasvergunning kon weigeren op basis van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), omdat het gebruik van het trottoir voor het café als terras niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan. Eiser voerde aan dat hij zich kon beroepen op het overgangsrecht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd dat het gebruik van het terras legaal was op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Daarnaast heeft de rechtbank de vrees van verweerder dat het terras het woon- en leefklimaat zou beïnvloeden, onvoldoende onderbouwd geacht. De rechtbank concludeert dat, hoewel de vergunning op basis van het bestemmingsplan terecht is geweigerd, de argumenten over de overlast niet overtuigend waren. Desondanks werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de weigering op basis van het bestemmingsplan standhield. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Snijders op 22 juli 2020.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1453
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. W.D.W. van Aken),
en
de Burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. T.L. Huwaé).
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor een terrasvergunning geweigerd.
Bij besluit van 12 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser exploiteert in het pand [adres 1] te [woonplaats] een café genaamd [cafénaam] . Eiser heeft op 21 mei 2018 een aanvraag ingediend bij verweerder voor een terrasvergunning bij dit horecabedrijf op grond van artikel 2:28, vijfde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Sittard-Geleen (APV). De aanvraag betreft een gevelterras voor twee tafels en vier stoelen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verzochte terrasvergunning geweigerd, omdat het uitbaten van een terras ter plaatse in strijd is met het geldende bestemmingsplan Centrum Sittard, hetgeen ingevolge artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder c, van de APV een weigeringsgrond kan zijn voor de terrasvergunning. Daarnaast vreest verweerder dat ingebruikname van het terras het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt, zijnde een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder d, van de APV.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bestemmingsplan een weigeringsgrond oplevert. Eiser beroept zich op het overgangsrecht en onderbouwt zijn standpunt met twee overgelegde verklaringen van de buurvrouw en de vorige exploitant van het café. Voorts is eiser van mening dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het verlenen van een terrasvergunning in strijd is met een goed woon- en leefklimaat. Weliswaar is het terras gesitueerd in een overwegend woongebied, maar voor geluidsoverlast als gevolg van stemgeluid zijn beheersmaatregelen mogelijk, aldus eiser. Ter ondersteuning van zijn standpunt legt eiser een rapport over van een door hem ingeschakelde akoestisch adviseur.

4.De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.

5. Ingevolge artikel 2:28, vijfde lid, van de APV, zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit, beslist in afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover zich deze op of aan de weg bevinden, over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan de burgemeester onverminderd het gestelde in artikel 2:28b de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren, dan wel intrekken:
(…)
c. indien het gebruik in strijd is met een geldend bestemmingsplan;
d. indien de vrees gewettigd is dat ingebruikname van het terras het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt;
(…).
6. Uit de formulering van artikel 2:28, zesde lid, van de APV volgt dat aan verweerder beoordelingsruimte toekomt. De rechtbank kan het oordeel van verweerder daarom slechts terughoudend toetsen en moet kijken of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij toetst de rechtbank of het genomen besluit in overeenstemming is met het recht, berust op voldoende kennis over de relevante feiten en belangen en een deugdelijke afweging van de betrokken belangen, deugdelijk is gemotiveerd en geen onevenredige gevolgen heeft voor eiser in verhouding met de tot het besluit te dienen doelen.
7. Over de beroepsgrond dat het bestemmingsplan geen weigeringsgrond oplevert, overweegt de rechtbank het volgende.
8. Het trottoir voor het café van eiser, waarop het terras is voorzien, heeft volgens het bestemmingsplan ‘Centrum Sittard’, vastgesteld op 26 juni 2013, de bestemming “Verkeer-verblijfsgebied”. De grond is op grond van artikel 20.1, van het bestemmingsplan daarmee bestemd voor, voor zover hier van belang: luifels, terrassen, terrasschotten en windschermen ter plaatse van de aanduiding “terras”.
De rechtbank stelt vast dat de gronden waarop eiser het terras beoogt, niet zijn voorzien van de aanduiding “terras”. Dit betekent dat het gebruik van het trottoir voor eisers café als terras in strijd is met artikel 20.1 van de bestemmingsplanregels.
9. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of en in hoeverre het gebruik van de grond voor de horecagelegenheid als terras valt onder het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3782, en 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:579). Om te kunnen vaststellen of het gebruik van het trottoir voor eisers café als terras door het overgangsrecht wordt beschermd, moet eiser dus aannemelijk maken dat dit gebruik reeds bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan (hierna: de peildatum).
11. Uit de door eiser overgelegde verklaring van de vorige exploitanten van het café, [namen exploitanten] , blijkt dat zij vanaf het begin van hun exploitatie in 1992 een terras hebben geëxploiteerd aan de voorgevel van het café [cafénaam] . Volgens de vorige exploitanten hebben zij dit terras voortgezet van hun voorgangers, [naam 2] , die het terras ook al hadden. De vorige exploitanten hebben verder verklaard dat zij nooit door de gemeente erop zijn geattendeerd dat het terras in strijd zou zijn met de regels en er is ook nooit een controle geweest door de gemeente of andere instanties. De andere verklaring, die door eiser is overgelegd, is van de buurvrouw [naam 3] . De buurvrouw heeft verklaard dat er naar haar weten altijd een terras is geweest, zeker de afgelopen 20 jaar.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met het overleggen van voornoemde verklaringen begin van bewijs geleverd dat op de peildatum het gebruik van het trottoir voor het café als terras bestond. Om onder het overgangsrecht te vallen, moet daarnaast sprake zijn van ononderbroken gebruik of gebruik dat slechts gedurende een beperkte periode onderbroken is zonder de kenbare intentie van hervatting van het strijdige gebruik. De rechtbank is gebleken dat het gebruik in 2017 noodgedwongen is onderbroken op last van verweerder. De rechtbank is van oordeel dat deze onderbreking niet aan eiser kan worden tegengeworpen, omdat eiser het gebruik heeft gestaakt omdat hij werd geconfronteerd met een handhavingsactie wegens het ontbreken van een terrasvergunning en hij vervolgens onverwijld de inmiddels geweigerde vergunning heeft aangevraagd.
13. Niet wordt echter voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van legaal gebruik. Het strijdige gebruik dat ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestond, mag op grond van het overgangsrecht alleen worden voortgezet als dat gebruik niet reeds in strijd was met het daarvoor geldende bestemmingsplan (artikel 40.4 en 40.7 van de planregels). Het voorgaande bestemmingsplan is het bestemmingsplan ‘Binnenstad (deelplan II)’ vastgesteld op 12 maart 1981 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 29 juni 1982.
14. Vast staat dat de grond, waarop het terras is gesitueerd, onder het vorige bestemmingsplan de bestemming “Parkeren” had en dat op basis van artikel 12, eerste lid, van de planregels behorende bij dat bestemmingsplan het gebruik van de grond ten behoeve van een terras niet was toegestaan. Eiser heeft verder niet aangetoond dat hij onder het overgangsrecht van het vorige bestemmingsplan viel. Verweerder heeft het vergunningenregister geraadpleegd tot 1992 en heeft verder in zijn archief geen terrasvergunning kunnen achterhalen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser – gelet op het voorgaande – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een legaal terras voor zijn café. Hieruit volgt dat het gebruik als terras niet onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt en dus in strijd is met het bestemmingsplan.
15. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de onderhavige terrasvergunning reeds op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder d, van de APV (strijd met het bestemmingsplan) heeft kunnen weigeren. Vanuit een oogpunt van finale geschilbeslechting ziet de rechtbank echter aanleiding om de andere weigeringsgrond (de vrees dat het woon- en leefklimaat op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed) hierna te bespreken, mede omdat verweerder heeft aangegeven dat de mogelijkheid voor eiser openstaat om een omgevingsvergunning aan te vragen om de strijd met het geldende bestemmingsplan op te heffen en in die vergunningprocedure eveneens het woon- en leefklimaat aan de orde zal komen. De rechtbank merkt in dit verband wel op dat het APV-toetsingskader op dit punt anders is dan het toetsingskader van een goede ruimtelijke ordening.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd dat het aangevraagde terras, gelet op de beperkte omvang daarvan (vier stoelen) zodanige overlast zal veroorzaken dat de vrees bestaat dat het woon- en leefklimaat van de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. Inherent aan het gebruik van een café is immers dat er mensen buiten aanwezig zijn, zoals komende en gaande bezoekers, bezoekers die buiten roken en bezoekers die buiten blijven ‘hangen’. In de huidige situatie zijn er al geregeld mensen buiten het café, zo is ook door eiser ter zitting bevestigd. In dat licht is onvoldoende gemotiveerd waarom vier zitplaatsen voor onevenredige extra overlast zullen zorgen. De rechtbank merkt verder op dat er weliswaar sprake is van een woonomgeving, maar dat de woningen zich bevinden in of direct nabij de binnenstad van Sittard, nabij een kerk en nabij het centrale marktplein, en niet in een stille, rustige woonwijk. Verder stelt de rechtbank vast – ondanks het feit dat een beroep op het overgangsrecht niet slaagt, nu door eiser niet is bewezen dat er planologisch gezien sprake is van een legaal terras – dat in het verleden langdurig sprake is geweest van een terras. Verweerder heeft niet in de motivering betrokken in hoeverre dit in het verleden wel of niet tot overlast heeft geleid. Daarentegen heeft bevindt zich in het dossier een verslag van een bewonersbijeenkomst van het [adres 2] , waarbij circa 20 bewoners aanwezig waren, alsmede een ambtenaar van de gemeente en de wijkagent, waarbij kennelijk is aangegeven dat er geen bezwaren zijn tegen een terrasvergunning op deze plek. Hoewel dit niet zegt dat er geen overlast kan worden ervaren als gevolg van dit terras, ondersteunt dit niet het standpunt dat voor dergelijke overlast moet worden gevreesd.
De enkele verwijzing van verweerder naar de klinkerverharding en de stenen gebouwen in de omgeving, die de gesprekken van de terrasbezoekers harder zouden laten klinken, acht de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende om te concluderen dat sprake zal zijn van onevenredige overlast als gevolg van stemgeluid. Dit is immers in een binnenstad een veel vaker voorkomende situatie. In dit verband is ook nog van belang dat geen sprake is van een binnenterrein met een lager niveau van het omgevingsgeluid. Verweerder heeft zijn standpunt met betrekking tot de vrees dat het woon- en leefklimaat ter plaatse onder druk komt te staan door de aanwezigheid van een (beperkt) terras dan ook onvoldoende onderbouwd.
17. Nu verweerder de terrasvergunning heeft mogen weigeren op grond van artikel 2:28, zesde lid, aanhef en onder d, van de APV (strijd met het bestemmingsplan), leidt hetgeen hiervoor is overwogen over het woon- en leefklimaat niet tot de conclusie dat de vergunning ten onrechte is geweigerd. Het beroep van eiser is daarom ongegrond.

18.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier, op 22 juli 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
rechter
de griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.