In deze zaak heeft de Cliëntenraad van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg een kort geding aangespannen tegen de Stichting, nadat de Stichting had besloten de Cliëntenraad te ontbinden. De ontbinding vond plaats op 22 mei 2020, onder de tot 1 juli 2020 geldende wetgeving van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). De Cliëntenraad vorderde in kort geding om weer toegelaten te worden tot zijn werkzaamheden en om de Stichting te verbieden alternatieve vormen van cliëntenmedezeggenschap op te richten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting niet bevoegd was om de Cliëntenraad te ontbinden, omdat de wet en het reglement geen ontbindingsmogelijkheid voorzagen. De Cliëntenraad had bovendien niet blijk gegeven van een gebrek aan representativiteit, en er waren geen klachten van cliënten die de ontbinding rechtvaardigden. De vorderingen van de Cliëntenraad werden toegewezen, en de Stichting werd veroordeeld om binnen 48 uur de Cliëntenraad weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, met een dwangsom van € 150 per dag voor iedere dag dat zij in gebreke bleef, tot een maximum van € 15.000. Daarnaast werd de Stichting veroordeeld in de proceskosten van de Cliëntenraad, die op € 1.636 werden begroot.