Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[eiser sub 1] ,
2.[eiseres sub 2] ,
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , gedaagde zal Postco Group genoemd worden.
1.Het verloop van de procedure
- de dagvaarding van 13 mei 2020 met producties 1 t/m 14;
- de bij e-mail van 27 mei 2020 door Postco Group overgelegde producties 1 t/m 6;
- de bij brief van 29 mei 2020 door [eisers] overgelegde producties 15 t/m 17;
- de bij e-mail van 3 juni 2020 door Postco Group overgelegde producties 7 en 8;
- de mondelinge behandeling;
- de pleitnota van [eisers] ;
- de pleitnota van Postco Group.
2.De feiten
[eiser sub 1] was tot 14 augustus 2017 enig aandeelhouder en bestuurder in [naam holding 2] Holding B.V. De holdings op hun beurt waren aandeelhouders van Postco Group.
voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Maastricht, tot het leggen van conservatoir beslag op de respectieve aandelen van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in de woning aan het adres [adres 1] te [woonplaats] . Postco Group heeft aan dat rekest het volgende ten grondslag gelegd.
[naam holding 2] Holding B.V. hield in Postco Group overgenomen. Op dat moment had
Holding B.V. een schuld in rekening-courant aan Postco Group van € 75.719,02.
Holding B.V. volgens Postco Group € 86.316,--. In de boeken van Postco Group is een voorziening voor datzelfde bedrag opgenomen en is de vordering op [naam holding 2] Holding B.V. als oninbaar uit de boeken gehaald.
courantvordering te incasseren door middel van het treffen van betalingsregelingen. Na
enkele betalingen stokte de uitvoering van de betalingsregeling volgens Postco Group weer.
16 augustus 2017 [naam holding 2] Holding B.V. uitgeschreven uit het handelsregister.
Holding B.V. op [eiser sub 1] .
turboliquidatie pleegt [eiser sub 1] volgens Postco Group niet alleen onbehoorlijk
bestuur, maar handelt hij ook onrechtmatig jegens Postco Group. De schade uit dat handelen begroot Postco Group op € 99.673,92.
[eiseres sub 2] ieder voor de helft gerechtigd zijn. Zij verzoekt ter verzekering van verhaal verlof om beslag te mogen leggen op het aandeel van [eiser sub 1] en op het aandeel van [eiseres sub 2] in de woning.
3.Het geschil
heeft zich ten opzichte van Postco Group tot niets verplicht en heeft ook niet onrechtmatig jegens deze gehandeld. [eiseres sub 2] is nooit betrokken geweest bij de afspraken die [eiser sub 1] met zijn zus heeft gemaakt en is ook nooit betrokken geweest bij de bedrijfsvoering of de ontbinding van [naam holding 2] Holding B.V.
[eiser sub 1] niet onrechtmatig, omdat deze holding op dat moment geen baten meer had: de vaste activa die er in 2013 nog waren, zijn in 2017 afgeschreven en de resterende vordering op [eiser sub 1] , als directeur-grootaandeelhouder, was afgeboekt wegens oninbaarheid. Het besluit om [naam holding 2] Holding B.V. te ontbinden, is gerechtvaardigd en is niet
onrechtmatig. Het bepaalde in artikel 2:23a lid 4 BW is volgens [eiser sub 1] niet van toepassing.
volgens de aanslagen inkomstenbelasting in 2014 en 2015 genoot,
administratief, fiscaal en juridisch geoorloofd en verantwoord, omdat daaruit bleek dat
zijn schuld aan de holding niet kon terugbetalen. De aangiften vennootschapsbelasting van [naam holding 2] Holding B.V. over de jaren 2014 t/m 2017 waren ook nihil.
omdat de holding aan [eiser sub 1] decharge heeft verleend. De holding kan
daarom niet aanspreken wegens onbehoorlijke taakvervulling of andere nalatigheden.
[eiser sub 1] ook verwerkt, omdat zij haar vordering op [naam holding 2] Holding B.V., als
oninbaar, heeft afgeboekt. Door het afboeken geeft Postco Group aan dat de vordering voor haar geen waarde meer vertegenwoordigt, zodat Postco Group door het verlies van de
vordering geen schade kan hebben geleden.
terwijl de gronden waarop het rekest tot beslaglegging is gebaseerd niet vaststaan en zelfs onaannemelijk zijn. Door het beslag te handhaven, handelt Postco Group volgens [eisers] onrechtmatig en onredelijk.
[eisers] hun woning willen verkopen, legt zij beslag. Het werkelijke motief van de beslaglegging is niet het verzekeren van verhaalsmogelijkheden, want dan zou Postco Group al eerder hebben gehandeld, maar het frustreren van de wens van [eisers] om te verhuizen.
raadsman van [eisers] daaronder begrepen.
4.De beoordeling
Spoedeisend belang
[eiseres sub 2] onrechtmatig handelt jegens Postco Group door te bevorderen dat haar echtgenoot niet zijn schuld aan [naam holding 2] Holding B.V., die in de huwelijksgemeenschap valt, voldoet. Hierdoor heeft [eiseres sub 2] geprofiteerd van de onrechtmatige daad van
[eiser sub 1] jegens Postco Group.
artikel 1:96 BW verhaalsaansprakelijk is voor de schulden van haar man, nu de omstreden rekening-courantschuld in de huwelijksgemeenschap valt waarin [eisers] zijn gehuwd.
(artikel 1:96 lid 1 BW). Dat [eiseres sub 2] zelf geen schuldenaar is met betrekking tot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd, staat niet er aan in de weg dat beslag wordt gelegd te haren laste op de van de huwelijksgemeenschap deel uitmakende echtelijke woning (zie ook de zaak die geleid heeft tot het arrest van Hof Arnhem 22 februari 2008, ECLI:NL:GHARN:2008:BC5100 waarin in hoger beroep alsnog verlof verleend werd om conservatoir beslag te leggen op het onverdeeld aandeel van een echtgenoot-niet-schuldenaar in de tot de huwelijksgemeenschap behorende woning).
toch oninbaar zou zijn. [eiser sub 1] heeft onvoldoende gegevens verstrekt over zijn vermogenspositie ten tijde van de afboeking. Concrete gegevens over het toenmalige inkomen en zijn vermogenspositie (bankrekeningen, overwaarde van de woning, waarde inboedel etc.) ontbreken immers. De post “vorderingen en overlopende activa” die op de balans per 31 december 2013 van [naam holding 2] Holding B.V. staat en volgens die balans € 110.854,-- bedraagt, betreft volgens [eiser sub 1] de vordering die [naam holding 2] Holding B.V. op hem had. Die vordering zou (hebben) volstaan om daarmee de vordering van Postco Group op [naam holding 2] Holding te voldoen.
[naam holding 2] Holding B.V. en de schade van Postco Group, omdat de vordering van
Holding B.V. op [eiser sub 1] toch oninbaar zou zijn, zoals [eisers] stellen, staat derhalve niet vast.
jegens Postco Group. De overige gronden die door Postco Group zijn aangevoerd voor aansprakelijkheid van [eiser sub 1] behoeven daarom geen bespreking meer.
jegens Postco Group, waaraan de decharge door [naam holding 2] Holding B.V. niet afdoet.
[eiser sub 1] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door [naam holding 2] Holding B.V. te ontbinden via een zogenaamde turboliquidatie, moet het in dat kader gedane beroep door [eiser sub 1] op verjaring worden afgewezen. Vast staat dat de omstreden turboliquidatie heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Op dat moment is de toepasselijke verjaringstermijn van vijf jaren volgens artikel 3:310 BW aangevangen. Nu sedertdien minder dan vijf jaren zijn verstreken, is de op deze grondslag gebaseerde vordering nog niet verjaard.
gerechtigdis, en dus
niet verplichtis, (het restant van) de lening ineens in zijn geheel vervroegd op te eisen, noch dat
[naam holding 2] Holding B.V.
van rechtswegegehouden is vanaf dat moment (het restant van) de lening ineens in haar geheel terug te betalen. Op grond van het bepaalde in artikel 3:308 BW verjaren de afzonderlijke aflossingstermijnen vijf jaar nadat deze opeisbaar zijn geworden, in dit geval voor het einde van iedere maand. Voordat het restant van de vordering uit de
lening geheel kan worden geïnd, moet deze, nadat Postco Group gerechtigd is geworden om over te gaan opzegging en opeising van de lening, vervolgens ook daadwerkelijk worden opgezegd en opgeëist. Pas bij schrijven van 20 september 2018 heeft Postco Group gesommeerd het restant van de geldlening in haar geheel terug te betalen. Het standpunt van
[eisers] vindt derhalve geen steun in het recht.
[naam holding 2] Holding B.V. bij brief gewezen op het feit dat zij haar aflossingsverplichtingen uit de leningsovereenkomst niet nakomt en dat op dat moment de betalingsachterstand € 1.000,-- bedraagt. Voorts is [naam holding 2] Holding in die brief gesommeerd en in gebreke gesteld om het bedrag van € 1.000,-- te betalen uiterlijk op 21 september 2015. De inhoud van dit schrijven is door [eisers] niet betwist. De bedoelde vordering zag, omdat daarvan uitdrukkelijk melding wordt gemaakt, op de betaling van maandtermijnen die toen (nog) achterstallig waren, te weten die van de maanden juli en augustus 2015. De maandtermijnen die sedertdien nog zouden moeten vervallen, zijn nog niet verjaard, nu sedertdien geen vijf jaren zijn verstreken. Niet juist is dan ook het verweer van [eisers] dat de sommatiebrief van 20 september 2018 pas is verstuurd nadat de verjaring al was voltooid. Dat [naam holding 2]
Holding B.V. toen al een jaar niet meer bestond, betekent, anders dan [eisers] betogen, evenmin dat Postco Group dus geen vordering meer heeft.
[eisers] , dat de e-mails uit 2015 en 2016, die door Postco Group als producties 1 en 2 zijn overgelegd, geen stuitende werking hebben, omdat deze zijn gericht aan de verkeerde adressaat, namelijk aan [eiser sub 1] , in plaats van aan [naam holding 2] Holding B.V., moet worden verworpen. De hiervoor genoemde brief van 11 september 2015 is gericht aan zowel
[eiser sub 1] als aan [naam holding 2] Holding B.V. Ook de sommatiebrief van