ECLI:NL:RBLIM:2020:4166

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
03.103294.19, 03.014676.18 (tul) en 20.003048.16 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling in vereniging; veroordeling voor mishandeling in vereniging met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling in vereniging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer op 25 april 2019. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het slachtoffer letsel had opgelopen, dit niet juridisch kon worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan mishandeling in vereniging. De rechtbank achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met een ander het slachtoffer heeft mishandeld door deze met gebalde vuist te stompen. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank weegt mee dat de verdachte in het verleden meerdere keren schuldig is bevonden aan geweldsmisdrijven, maar ook dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven en gemotiveerd is om dit vol te houden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €750 aan het slachtoffer, die eerder een hogere schadevergoeding had gevorderd. De rechtbank verklaarde de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03.103294.19, 03.014676.18 (tul) en 20.003048.16 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
(primair) op 25 april 2019 samen met een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of te stompen tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen de hand dan wel (subsidiair) samen met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen tegen diens gezicht/hoofd en/of tegen de hand.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor het primair ten laste gelegde, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Alhoewel de aangever behoorlijk letsel heeft opgelopen, is dit juridisch niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Zij acht wel de subsidiair ten laste gelegde mishandeling deels bewezen. Zij verwijst hiertoe naar de aangifte, de 112-melding en de getuigenverklaringen. Gezien de aard van het letsel en het feit dat er op verschillende plaatsen letsel is vastgesteld, gaat de officier van justitie ervan uit dat de aangever meerdere klappen heeft gehad. Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat het letsel is ontstaan door het gebruik van een boksbeugel.
Het standpunt van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer acht de officier van justitie niet aannemelijk geworden. Zelfs al zou sprake zijn van een dreigende situatie, dan is de mate van reactie buitenproportioneel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Hij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. Aangever had een stuk ijzer in zijn hand en dreigde hier mee. De verdachte dacht dat hij niet anders kon reageren. Hij heeft aangever een klap gegeven waardoor letsel is ontstaan. Zijn reactie was proportioneel. Hij had niet de keuze zich te onttrekken aan dit dreigende gevaar. Daarnaast merkt de raadsman op dat er geen bewijs in het dossier aanwezig is dat met een boksbeugel is geslagen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat geen sprake is van noodweer, dan stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verdachte voor het subsidiaire feit dient te worden veroordeeld en niet voor het primaire. Van zwaar lichamelijk letsel is ook naar de mening van de raadsman geen sprake.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer] . Gelet op de medische informatie in het dossier over het letsel van [slachtoffer] is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld. De rechtbank acht hiervoor de volgende bewijsmiddelen redengevend.
Aangever [slachtoffer] [2] heeft onder meer verklaard:
Op 25 april 2019 was ik werkzaam bij garagebedrijf [naam garagebedrijf] in Venlo. Er was een auto ter reparatie aangeboden die niet meer te repareren bleek. Dit was doorgegeven aan de eigenaresse. Haar vader en broer kwamen mijn kantoor binnen en liepen direct om het bureau heen. Ze kwamen op een intimiderende wijze dicht bij. Voordat ik iets kon zeggen, sloeg de zoon uit het niets op mij in. Ik voelde en zag dat hij mij met zijn gebalde vuist, voorzien van een boksbeugel, keihard in mijn gezicht raakte. Ik voelde dat hij mij op mijn voorhoofd en in mijn gezicht raakte. Ik zag dat de vader mij ook begon te slaan en mij raakte in mijn gezicht. Tijdens het slaan zag en voelde ik dat de vader mijn rechter arm vast pakte en deze op het bureau drukte. Hierdoor kon ik mij niet verweren en kon zijn zoon makkelijker slaan. Ik zag en voelde dat de vader een aantal keer op mijn rechterhand sloeg met de boksbeugel, terwijl mijn hand op het bureau lag. Het slaan in mijn gezicht gebeurde voornamelijk door de zoon. De vader heeft op mijn hoofd geslagen, maar sloeg voornamelijk op mijn arm.
Getuige [getuige 1] [3] heeft onder meer verklaard:
Ik liep het kantoor van [slachtoffer] binnen. Ik zag dat er twee mannen in het kantoor stonden. [slachtoffer] zat op de stoel achter het bureau. Ik zag dat het [medeverdachte] was. Zijn zoon was er ook bij. De zoon stond voor [slachtoffer] en hield zijn shirt vast. Het gezicht van [slachtoffer] zat al helemaal onder het bloed. Ik heb gezien dat [medeverdachte] de arm van [slachtoffer] op het bureau drukte en dat de zoon vol op zijn hand sloeg [4] .
Getuige [getuige 2] [5] heeft onder meer verklaard:
Ik zag een jonge man in de deuropening van het kantoor staan. Ik liep deze jonge man voorbij en zag een oudere man over de automonteur heen hangen. De automonteur zat in een stoel. Ik zag dat de automonteur niets deed en een bebloed gezicht had. De oudere man was aan het schreeuwen. De jonge man schreeuwde dat hij het had verdiend. Op het moment dat het gebeurde, had de automonteur niets in zijn handen [6] .
Medeverdachte [medeverdachte] [7] heeft onder meer verklaard:
Ik ben vanmiddag met mijn zoon [verdachte] naar de garage gegaan. Mijn zoon heeft de meneer een linkse directe gegeven tegen zijn mond.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] één keer met een gebalde vuist op zijn mond/lippen heeft geslagen.
Uit de medische informatie [8] over de aangever blijkt dat sprake is van verwondingen op meerdere plaatsen: een kleine weefselverscheuring van de linker wenkbrauw, een weefselverscheuring aan de rechterzijde van de bovenlip, een zwelling op de handrug en een fractuur van het neusbeen. De geschatte duur van genezing is 1 tot 6 weken.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank in dat verband het volgende af. De verdachte en de medeverdachte zijn samen naar de garage gegaan, zijn samen het kantoor van aangever binnen gelopen, zijn daar samen om de zittende aangever gaan en blijven staan en hebben beiden een aandeel gehad in de mishandeling. Hun gezamenlijke aanwezigheid in dat kantoor droeg bij aan de dreigende sfeer voor [slachtoffer] en beperkte hem ook in de mogelijkheid zich te onttrekken daaraan. De medeverdachte heeft zich bovendien niet van de mishandeling gedistantieerd, maar juist een actieve rol aangenomen door in ieder geval ook de arm van [slachtoffer] vast te houden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling bewezen.
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen aanwezig die de aangifte ondersteunen dat de verdachte met een boksbeugel heeft geslagen. De verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met kracht meermalen met gebalde vuist te stompen tegen diens gezicht en op diens hand.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Namens de verdachte is een beroep op noodweer gedaan. Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De gestelde aanranding moet dan echter een zekere objectieve toetsing kunnen doorstaan: de enkele vrees is onvoldoende. Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden.
Aangever heeft verklaard dat hij op een bureaustoel in zijn kantoor zat, de verdachte en de mededader naar binnen kwamen lopen en hem plots uit het niets sloegen. [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat aangever op zijn stoel zat, zijn gezicht helemaal onder het bloed zat en de verdachte een gebalde vuist boven zijn hoofd had. [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] op het moment van de mishandeling niets in zijn handen had en pas later een auto-onderdeel had gepakt. Uit de bewijsmiddelen volgt daarom niet dat sprake was van een ogenblikkelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan, zoals de verdachte stelt. Daaruit volgt juist dat de verdachte en zijn mededader zijn begonnen met slaan en dreigend in het kantoor van aangever stonden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich bevond in een noodweersituatie waartegen verdediging geboden was. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 3 maanden met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast pleit de raadsman voor het opleggen van een taakstraf met een eventueel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Hij voert hiertoe aan dat de verdachte zelfstandig een punt heeft bereikt waarop hij zijn leven een positieve draai heeft gegeven en gemotiveerd is dit vol te houden. Hij heeft met zijn verleden gebroken. Dit was geen gemakkelijke stap.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Aangever is meerdere malen in zijn gezicht geslagen waarbij hij behoorlijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken neusbeen. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gevoelens van onveiligheid en angst nog lang kunnen worden ondervonden. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf ook mee dat er een zakelijk conflict aan de mishandeling ten grondslag ligt. Een auto die ter reparatie is aangeboden bij een garage blijkt niet meer hersteld te kunnen worden. Met dergelijk geweld je ongenoegen hierover kenbaar maken en verhaal halen, is niet de manier om daarmee om te gaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hier toch toe over is gegaan, samen en in vereniging met een ander.
Uit het strafblad van de verdachte van 14 mei 2020 blijkt dat hij zich in het verleden meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan geweldsmisdrijven. De verdachte liep bovendien nog in twee proeftijden wegens twee veroordelingen voor geweldsdelicten. Ondanks dat hij wist dat hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf boven zijn hoofd hing, heeft hem dit er niet van weerhouden wederom geweld te gebruiken en iemand te mishandelen.
Uit het reclasseringsadvies van 25 mei 2020 blijkt dat het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. De verdachte heeft inmiddels werk en inkomen. Omdat hij veel te verliezen heeft (zijn werk) en een voorbeeld wil zijn voor zijn zoontje, is hij van mening dat hij op een betere manier met zaken om kan gaan. Het opmaken van een plan van aanpak zou passend zijn, maar de verdachte heeft geen hulpvraag en er zijn twijfels over de haalbaarheid van een dergelijk plan vanwege de recent geretourneerde werkstraffen. Ook heeft de reclassering het idee dat de verdachte hier niet op zit te wachten. De reclassering onthoudt zich van advies over bijzondere voorwaarden. De verdachte neemt deels verantwoordelijkheid voor het feit waarvan hij wordt verdacht. Hij wil een ‘delictvrij’ leven opbouwen en streeft naar eigen zeggen maatschappelijk geaccepteerde doelen na.
De rechtbank constateert dat het er op lijkt dat de verdachte zijn leven meer op orde heeft dan ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Hij heeft gebroken met zijn verleden en wil hier een streep onder zetten. Hij is naar eigen zeggen bij een keerpunt in zijn leven beland. Hij heeft werk als gastheer bij een beveiligingsbedrijf. In de toekomst hoopt hij met zijn partner samen te gaan wonen. Er zijn plannen om een deeltijdopleiding te gaan volgen.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de verdachte moet beseffen dat de op te leggen straf ook anders voor hem had kunnen uitpakken. De rechtbank geeft de verdachte een kans om zich te bewijzen en te laten zien dat hij ook daadwerkelijk deze nieuwe weg wil inslaan. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doorkruist dit.
Vanwege de geweldsgeschiedenis van de verdachte en het voor ‘eenvoudige’ mishandeling relatief zware letsel acht de rechtbank naast een taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstaf op zijn plaats. De rechtbank zal een taakstraf voor de duur van 120 uur opleggen. Daarnaast legt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. Daarmee wil de rechtbank tot uitdrukking brengen dat zijn recidiverende geweldsgedrag onaanvaardbaar is en dat het nu aan verdachte zelf is om te laten zien dat zijn voornemen en instelling hem ernst zijn.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.925,00, waarvan
€ 5.625,00 voor materiële schade en € 1.300,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Zij vordert de materiële kosten niet-ontvankelijk te verklaren.
De vordering betreffende de immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden gematigd tot een bedrag van € 750,00 en hoofdelijk te worden opgelegd. Het overige deel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie vordert daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de toewijzing van de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair dient de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk te worden verklaard en de immateriële schade te worden gematigd tot € 750,00.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Gelet op de informatie in het dossier over het letsel vindt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog. De rechtbank acht een bedrag van € 750,00 een passende en billijke vergoeding. De vordering dient daarom tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019, hoofdelijk te worden toegewezen. Voor het meergevorderde aan immateriële schade wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat het onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan deze vorderingen nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de genoemde benadeelde partij.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

10.1
De vorderingen tot tenuitvoerlegging
Ten aanzien van 03.014676.18
Bij vonnis van 10 april 2018 heeft de rechtbank de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bij schriftelijke vordering van 17 april 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de verdachte de algemene voorwaarde zou hebben overtreden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 03.103294.19.
Ten aanzien van 20.003048.19
Bij arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2018 is de verdachte onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Bij schriftelijke vordering van 17 april 2020 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, omdat de verdachte de algemene voorwaarde zou hebben overtreden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 03.103294.19.
10.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat beide vorderingen zullen worden toegewezen.
10.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit beide vorderingen niet ten uit voer te leggen, maar de proeftijd te verlengen.
10.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich tijdens de twee lopende proeftijden schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Daarmee heeft de verdachte in beide zaken de algemene voorwaarde overtreden en kunnen de vorderingen tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank acht het in dit geval echter niet opportuun de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen ten uitvoer te leggen. Daarvoor verwijst zij naar hetgeen hierboven is overwogen in het kader van de strafmaat. Wel verlengt de rechtbank de proeftijd van beide zaken met één jaar, daarmee brengt de rechtbank nogmaals tot uitdrukking dat het nu aan verdachte zelf is om te laten zien dat zijn voornemen en instelling hem ernst zijn.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019, voor zover dit bedrag niet door de mededader is voldaan;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag
te betalen van€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte (of zijn mededader) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte (of zijn mededader) aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting aan de Staat van dat bedrag komt te vervallen;
Tenuitvoerlegging
  • verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg van 10 april 2018 met parketnummer 03.014676.18 met een termijn van 1 (één) jaar;
  • verlengt de proeftijd als vermeld in het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 3 juli 2018 met parketnummer 20.003048.19 met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. J.B.J. Driessen en mr. P.H. Broier, rechters, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
Buiten staat:
Mr. P.H. Broier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
weefselverscheuring aan de (linker)wenkbrauw en/of een weefselverscheuring aan de (rechterzijde van de boven)lip en/of een zwelling aan de handrug en/of een neusbeen fractuur en/of een of meerdere afgebroken/verloren tand(en) en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen op/tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen diens hand, althans tegen diens lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] (met kracht)
meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen op/tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen diens hand, althans tegen diens lichaam.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, registratienummer 2019063528, gesloten d.d. 24 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 146.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2019 en 2 mei 2019, pagina’s 62 tot en met 64 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 mei 2019, pagina’s 70 tot en met 73.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 25 april 2019, pagina’s 88 en 89.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 27 april 2019, pagina 92.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 april 2019, pagina’s 82 en 83.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 27 april 2019, pagina 85.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 25 april 2019, pagina’s 34 tot en met 36.
8.Medische informatie GGD Limburg Noord opgemaakt door L.T.J. Levels, forensisch geneeskundige d.d. 2 mei 2019, pagina 78.