ECLI:NL:RBLIM:2020:4165

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juni 2020
Publicatiedatum
11 juni 2020
Zaaknummer
03.100479.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging zware mishandeling in vereniging, maar veroordeling voor mishandeling en wapenbezit

Op 11 juni 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970, die werd beschuldigd van zware mishandeling in vereniging en wapenbezit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 28 mei 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar achtte de mishandeling wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte zich wel schuldig had gemaakt aan mishandeling in vereniging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling bewezen. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte een kogelgeweer voorhanden had, wat ook bewezen werd verklaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een schadevergoeding van 750 euro aan het slachtoffer. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, en dat het voorhanden hebben van een vuurwapen maatschappelijk onaanvaardbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.100479.19
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juni 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 mei 2020. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:
(primair) op 25 april 2019 samen met een ander zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] door met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of te stompen tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen de hand dan wel (subsidiair) samen met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen tegen diens gezicht/hoofd en/of tegen de hand;
feit 2:
op 25 april 2019 een kogelgeweer voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 1 primair, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Alhoewel de aangever behoorlijk letsel heeft opgelopen, is dit juridisch niet te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel. Zij acht wel de als feit 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling deels bewezen. Zij verwijst hiertoe naar de aangifte, de 112-melding en de getuigenverklaringen. Gezien de aard van het letsel en het feit dat er op verschillende plaatsen letsel is vastgesteld, gaat de officier van justitie ervan uit dat de aangever meerdere klappen heeft gehad. Er is onvoldoende bewijs in het dossier dat het letsel is ontstaan door het gebruik van een boksbeugel.
Feit 2, het voorhanden hebben van een kogelgeweer, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij verwijst hiervoor naar het proces-verbaal van bevindingen van aantreffen van het vuurwapen en het proces-verbaal van het team forensische opsporing, expertise wapens, munitie en explosieven. De verdachte heeft bekend dat het aangetroffen wapen van hem is.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Ten aanzien van feit 1 subsidiair voert de raadsman aan dat er geen opzet is geweest op de mishandeling en het toebrengen van letsel. Er kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verdachte een handeling heeft verricht waardoor hij als medepleger kan worden aangemerkt. De raadsman betwist dat het letsel niet kan zijn opgelopen door één klap. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er met een boksbeugel is geslagen. De raadsman vindt de verklaringen van aangever wisselend en onbetrouwbaar. De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 voert de raadsman aan dat de verdachte oprecht dacht dat dit niet strafbaar was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Betrouwbaarheid verklaring aangever
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij ziet geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van aangever over het geweld. De verklaringen zijn in de kern concreet en worden ondersteund door getuigenverklaringen en door het letsel. Dat de aangever ook feiten heeft verklaard die niet worden ondersteund door getuigen, maakt niet dat zijn hele verklaring daardoor onbetrouwbaar is.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling in vereniging van [slachtoffer] . Gelet op de medische informatie in het dossier over het letsel van [slachtoffer] is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen feit 1 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tezamen met een ander
[slachtoffer] heeft mishandeld. De rechtbank acht hiervoor de volgende bewijsmiddelen redengevend.
Aangever [slachtoffer] [2] heeft onder meer verklaard:
Op 25 april 2019 was ik werkzaam bij garagebedrijf [naam garagebedrijf] in Venlo. Er was een auto ter reparatie aangeboden die niet meer te repareren bleek. Dit was doorgegeven aan de eigenaresse. Haar vader en broer kwamen mijn kantoor binnen en liepen direct om het bureau heen. Ze kwamen op een intimiderende wijze dicht bij. Voordat ik iets kon zeggen, sloeg de zoon uit het niets op mij in. Ik voelde en zag dat hij mij met zijn gebalde vuist, voorzien van een boksbeugel, keihard in mijn gezicht raakte. Ik voelde dat hij mij op mijn voorhoofd en in mijn gezicht raakte. Ik zag dat de vader mij ook begon te slaan en mij raakte in mijn gezicht. Tijdens het slaan zag en voelde ik dat de vader mijn rechter arm vast pakte en deze op het bureau drukte. Hierdoor kon ik mij niet verweren en kon zijn zoon makkelijker slaan. Ik zag en voelde dat de vader een aantal keer op mijn rechterhand sloeg met de boksbeugel, terwijl mijn hand op het bureau lag. Het slaan in mijn gezicht gebeurde voornamelijk door de zoon. De vader heeft op mijn hoofd geslagen, maar sloeg voornamelijk op mijn arm.
Getuige [getuige 1] [3] heeft onder meer verklaard:
Ik liep het kantoor van [slachtoffer] binnen. Ik zag dat er twee mannen in het kantoor stonden. [slachtoffer] zat op de stoel achter het bureau. Ik zag dat het [verdachte] was. Zijn zoon was er ook bij. De zoon stond voor [slachtoffer] en hield zijn shirt vast. Het gezicht van [slachtoffer] zat al helemaal onder het bloed. Ik heb gezien dat [verdachte] de arm van [slachtoffer] op het bureau drukte en dat de zoon vol op zijn hand sloeg [4] .
Getuige [getuige 2] [5] heeft onder meer verklaard:
Ik zag een jonge man in de deuropening van het kantoor staan. Ik liep deze jonge man voorbij en zag een oudere man over de automonteur heen hangen. De automonteur zat in een stoel. Ik zag dat de automonteur niets deed en een bebloed gezicht had. De oudere man was aan het schreeuwen. De jonge man schreeuwde dat hij het had verdiend. Op het moment dat het gebeurde, had de automonteur niets in zijn handen. [6]
Verdachte [verdachte] [7] heeft onder meer verklaard:
Ik ben vanmiddag met mijn zoon [medeverdachte] naar de garage gegaan. Mijn zoon heeft de meneer een linkse directe gegeven tegen zijn mond.
Uit de medische informatie [8] over de aangever blijkt dat sprake is van verwondingen op meerdere plaatsen: een kleine weefselverscheuring van de linker wenkbrauw, een weefselverscheuring aan de rechterzijde van de bovenlip, een zwelling op de handrug en een fractuur van het neusbeen. De geschatte duur van genezing is 1 tot 6 weken.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank in dat verband het volgende af. De verdachte en de medeverdachte zijn samen naar de garage gegaan, zijn samen het kantoor van aangever binnen gelopen, zijn daar samen om de zittende aangever gaan en blijven staan en hebben beiden een aandeel gehad in de mishandeling. Hun gezamenlijke aanwezigheid in dat kantoor droeg bij aan de dreigende sfeer voor [slachtoffer] en beperkte hem ook in de mogelijkheid zich te onttrekken daaraan. De verdachte heeft zich bovendien niet van de mishandeling gedistantieerd, maar juist een actieve rol aangenomen door in ieder geval ook de arm van [slachtoffer] vast te houden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling bewezen.
In het dossier zijn geen bewijsmiddelen aanwezig die de aangifte ondersteunen dat de verdachte met een boksbeugel heeft geslagen. De verdachte zal daarom van dit onderdeel worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een kogelgeweer voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht hiervoor de volgende bewijsmiddelen redengevend.
Op 25 april 2019 wordt de woning van de verdachte gelegen aan de [adresgegevens verdachte] betreden [9] . In een kast op de slaapkamer wordt een enkelloops kogelgeweer aangetroffen.
Het aangetroffen kogelgeweer betreft een enkelschots grendelgeweer van het merk Anschultz, type 1386, in het kaliber .22 Long Rifle. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie [10] .
De verdachte heeft verklaard dat het wapen van hem is [11] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 subsidiair
op 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met kracht meermalen met gebalde vuist te stompen tegen diens gezicht en op diens hand;
feit 2
op 25 april 2019 te Venlo een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een kogelgeweer (type grendel), van het merk Anschultz, type 1386,
kaliber .22 Long Rifle, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van mishandeling;
feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Weliswaar heeft de verdachte een kleiner aandeel in de mishandeling dan de medeverdachte, maar de verdachte heeft ook een vuurwapen voorhanden gehad.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt - een taakstraf op te leggen voor de mishandeling. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman verzocht in de strafmaat mee te laten wegen dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en hij oprecht heeft gemeend dat dit niet strafbaar was. Bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de verdachte zijn woning en zijn uitkering kwijtraken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling. Aangever is meerdere malen in zijn gezicht geslagen waarbij hij behoorlijk letsel heeft opgelopen, waaronder een gebroken neusbeen. De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gevoelens van onveiligheid en angst nog lang kunnen worden ondervonden. De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf ook mee dat er een zakelijk conflict aan de mishandeling ten grondslag ligt. Een auto die ter reparatie is aangeboden bij een garage blijkt niet meer hersteld te kunnen worden. Met dergelijk geweld je ongenoegen hierover kenbaar maken en verhaal halen, is niet de manier om daar mee om te gaan. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij hier toch toe over is gegaan, samen en in vereniging met een ander. De rechtbank houdt er rekening mee dat de verdachte een kleiner aandeel in de mishandeling heeft gehad dan de medeverdachte.
Verder heeft de verdachte een vuurwapen (kogelgeweer) voorhanden gehad. In het wapen was geen slagpin meer aanwezig en hierdoor niet direct bruikbaar. In de woning zijn daarnaast nog kogelpatronen, traangas en een ploertendoder aangetroffen. Alhoewel het voorhanden hebben van deze andere aangetroffen goederen niet aan de verdachte wordt verweten, baart het de rechtbank zorgen dat de verdachte deze goederen in combinatie met het vuurwapen in zijn woning heeft. De politie heeft immers vastgesteld dat de aangetroffen munitie met het aangetroffen wapen verschoten kan worden. Het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen is maatschappelijk onaanvaardbaar vanwege de grote dreiging die daar van uit gaat voor anderen. Dergelijke wapens kunnen gebruikt worden voor allerlei (levens)bedreigende activiteiten. Het voorhanden hebben daarvan vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Er moet streng tegen worden opgetreden en er staan hoge straffen op.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 14 mei 2020 waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten. Nu deze veroordelingen dateren van ruim voor de bewezen feiten, zal de rechtbank dit niet als strafverzwarend meewegen.
Met betrekking tot de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de LOVS-oriëntatiepunten. Voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. Daarnaast heeft de verdachte een mishandeling in vereniging gepleegd. Weliswaar was zijn aandeel daarin beperkter dan dat van de medeverdachte, maar het slachtoffer heeft daarbij wel aanzienlijk letsel opgelopen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 6.925,00, waarvan
€ 5.625,00 voor materiële schade en € 1.300,00 voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële kosten onvoldoende zijn onderbouwd. Zij vordert de materiële kosten niet-ontvankelijk te verklaren.
De vordering betreffende de immateriële schade dient volgens de officier van justitie te worden gematigd tot een bedrag van € 750,00 en hoofdelijk te worden opgelegd. Het overige deelt dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie vordert daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de toewijzing van de wettelijke rente.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de materiële schade niet- ontvankelijk dient te worden verklaard en de immateriële schade dient te worden gematigd tot € 750,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Gelet op de informatie in het dossier over het letsel vindt de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade te hoog. De rechtbank acht een bedrag van € 750,00 een passende en billijke vergoeding. De vordering dient daarom tot een bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019, hoofdelijk te worden toegewezen. Voor het meergevorderde aan immateriële schade wordt [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat het onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan deze vorderingen nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededader is of wordt voldaan.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van de genoemde benadeelde partij.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 750,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019, voor zover dit bedrag niet door de mededader is voldaan;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 15 dagen kan worden toegepast (een en ander voor zover dit bedrag niet door de mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte (of zijn mededader) heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte (of zijn mededader) aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting aan de Staat van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Nollen, voorzitter, mr. J.B.J. Driessen en mr. P.H. Broier, rechters, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 juni 2020.
Buiten staat:
Mr. P.H. Broier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
weefselverscheuring aan de (linker)wenkbrauw en/of een weefselverscheuring aan de (rechterzijde van de boven)lip en/of een zwelling aan de handrug en/of een neusbeen fractuur en/of een of meerdere afgebroken/verloren tand(en) en/of een hersenschudding, heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] (met kracht) meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen op/tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen diens hand, althans tegen diens lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] (met kracht)
meermalen, althans eenmaal met gebalde vuist (met boksbeugel) te slaan en/of stompen op/tegen diens gezicht/hoofd en/of op/tegen diens hand, althans tegen diens lichaam;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Venlo een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een kogelgeweer (type grendel), van het merk Anschutz, type 1386, kaliber .22 Long Rifle zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden Limburg, registratienummer 2019063528, gesloten d.d. 24 mei 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 146.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 25 april 2019 en 2 mei 2019, pagina’s 62 tot en met 64 en proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 mei 2019, pagina’s 70 tot en met 73.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 25 april 2019, pagina’s 88 en 89.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 27 april 2019, pagina 92.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 april 2019, pagina’s 82 en 83.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 27 april 2019, pagina 85.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 25 april 2019, pagina’s 34 tot en met 36.
8.Medische informatie GGD Limburg Noord opgemaakt door L.T.J. Levels, forensisch geneeskundige d.d. 2 mei 2019, pagina 78.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2019, pagina’s 99 en 100.
10.Proces-verbaal team forensische opsporing, expertise wapens, munitie en explosieven d.d. 30 april 2019, pagina’s 121 tot en met 123.
11.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 25 april 2019, pagina 37.