ECLI:NL:RBLIM:2020:3996

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
ROE 20/1010
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een woonwagen en schuur op grond van de Opiumwet na aantreffen van hasj

Op 5 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van de gemeente Kerkrade een woonwagen en een daarbij behorende schuur heeft gesloten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting is opgelegd voor de duur van twintig weken, nadat in de schuur een aanzienlijke hoeveelheid hasj (3.860 gram) was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze maatregel te nemen en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoekster, die bezwaar had gemaakt tegen de sluiting, stelde dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de schuur. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoekster redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de situatie, gezien de hoeveelheid aangetroffen hasj en de omstandigheden rondom de schuur. De voorzieningenrechter benadrukte dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving. De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, en er werd geen rechtsmiddel tegen de uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1010
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

(gemachtigde: mr. D.M. Penn),
en

de burgemeester van de gemeente Kerkrade, de burgemeester

(gemachtigde: S. Vullers).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2020 (hierna: het bestreden besluit) heeft de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd die ertoe strekt dat zij het pand (
de voorzieningenrechter begrijpt: de woonwagen) en de daarbij behorende schuur aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: het perceel) dient te sluiten en voor de duur van twintig weken gesloten dient te houden.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de brief van 1 mei 2020 heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat hij de zaak met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) behandelt en een aantal vragen aan verzoekster gesteld.
In de brieven van 8 en 11 mei 2020 heeft verzoekster de door de voorzieningenrechter gestelde vragen beantwoord.
De voorzieningenrechter heeft de burgemeester vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen in de brieven van 8 en 11 mei 2020 is gesteld. De burgemeester heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en in de brief van 25 mei 2020 haar standpunt kenbaar gemaakt.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Inleiding
2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woonwagen van verzoekster en de daarbij behorende schuur die gestald staan op het perceel op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester wil deze woonwagen en schuur sluiten, omdat in de schuur hasj voor - zo stelt de burgemeester - de drugshandel aanwezig was. Deze uitspraak gaat over de vraag of al dan niet gewacht moet worden met het sluiten van de woonwagen en de daarbij behorende schuur tot op het door verzoekster tegen deze sluiting gemaakte bezwaar is beslist, zoals verzoekster graag ziet.
Feiten
3. Op 25 november 2019 werd binnengetreden in de woonwagen van verzoekster. In deze woonwagen werd een boksbeugel aangetroffen. In de bij de woonwagen behorende schuur werd in totaal 3.860 gram hasj aangetroffen. Op de foto’s die als bijlage bij de brief van 25 mei 2020 van de burgemeester zijn gevoegd, is te zien dat de hasj in een doorzichtige plastic zak was verpakt, die in een blauwe boodschappentas achter de deur van de schuur stond (foto’s 13, 14 en 15). De boksbeugel is aangetroffen in een blauwe stoffen tas die onder de zonnebank in de woonwagen lag (foto 51).
4. Op 16 december 2019 heeft de burgemeester het voornemen uitgebracht om de woonwagen en de daarbij behorende schuur te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Aan dit voornemen heeft de burgemeester het aantreffen van de 3.860 gram hasj in de bij de woonwagen behorende schuur én de boksbeugel in de woonwagen ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft daarover op 6 januari 2020 een zienswijze gegeven.
5. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester beslist de woonwagen en de daarbij behorende schuur op grond van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van twintig weken te sluiten met ingang van 22 april 2020.
6. Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend ter zake het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
9. Hetgeen onder 8. is overwogen, brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. In dit kader moet de voorzieningenrechter toetsen of de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan én of zij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Het wettelijk kader
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Dit artikel bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in woningen en/of lokalen een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Hasj is een middel vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester het Damoclesbeleid gemeente Kerkrade 2020 (hierna: het Damoclesbeleid) vastgesteld.
Artikel 1, eerste lid aanhef en onder a, van het Damoclesbeleid bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven of bouwwerken een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet wordt vervaardigd of geteeld, verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, de burgemeester gebruik maakt van de haar ingevolge artikel 13b van de Opiumwet toekomende bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Indien een voornoemd middel wordt aangetroffen op een erf of in een bouwwerk behorende bij een woning of lokaal, dan vindt de toepassing van bestuursdwang tevens plaats ten aanzien van de woning of het lokaal waartoe het erf of bouwwerk naar het oordeel van de burgemeester redelijkerwijs behoort.
Artikel 4, tweede lid, van het Damoclesbeleid bepaalt dat indien, in geval van een eerste overtreding, het aantreffen van een middel als bedoeld in lijst II van de Opiumwet in een woning naar het oordeel van de burgemeester leidt tot een situatie waarin redelijkerwijs verondersteld mag worden dat de openbare orde en veiligheid en/of het geordend woon- en leefmilieu in de omgeving van de woning in kwestie, ernstig in geding is, geen schriftelijke waarschuwing volgt, maar een sluiting voor de duur van twintig weken.
De bevoegdheid tot sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur
12. Het staat tussen partijen niet ter discussie dat in de schuur behorende bij de woonwagen 3.860 gram hasj is aangetroffen. Dit is een aanzienlijk grotere hoeveelheid hasj dan de gebruikershoeveelheid van 5 gram hasj. De bevoegdheid van de burgemeester om verzoekster op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, een last onder bestuursdwang te mogen opleggen, staat daarmee vast.
Het gebruikmaken van de bevoegdheid tot sluiting
13. In de schuur behorende bij de woonwagen is 3.860 gram hasj aangetroffen. Dit maakt dat sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de beleidsregel. In dat artikel is namelijk bepaald dat voor wat betreft de betekenis van de term “handelshoeveelheid” aansluitend wordt gezocht bij de heersende lijn in de jurisprudentie over dat onderwerp. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan als uitgangspunt worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram aan softdrugs de drugs in beginsel bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:22019:1776). In artikel 4, tweede lid, van het Damoclesbeleid in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Damoclesbeleid is bepaald dat indien in bij woningen behorende bouwwerken een handelshoeveelheid softdrugs aanwezig is, de woning en het daarbij behorende bouwwerk zonder schriftelijke waarschuwing wordt gesloten voor de duur van twintig weken. De sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur voor de duur van twintig weken is in overeenstemming met het Damoclesbeleid.
14. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).
15. Over de ernst en de omvang van de overtreding overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aangetroffen 3.860 gram hasj vormt een grote handelshoeveelheid. De burgemeester beschouwt het aantreffen van deze hoeveelheid niet ten onrechte als een ernstig geval. Daarbij komt dat de burgemeester zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aantreffen van de boksbeugel in de woonwagen in beginsel duidt op van aan de drugshandel gerelateerde overlast of feitelijke drugshandel vanuit de woonwagen en de daarbij behorende schuur. Ook kan de voorzieningenrechter de burgemeester volgen in haar stelling dat de sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur noodzakelijk is, omdat het zichtbaar sluiten van de woonwagen en de daarbij behorende schuur door de burgemeester voor de bij deze woonwagen en schuur betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen. In dit verband heeft de burgemeester kunnen wijzen op de omstandigheid dat de gemeente Kerkrade in zijn algemeenheid kampt met een omvangrijke verdovende middelen problematiek. Daarnaast zijn de verdovende middelen aangetroffen naar aanleiding van een grootschalig onderzoek gericht op de kweek en/of handel van verdovende middelen in de gemeente Kerkrade. Tot slot mag - gelet op de aangetroffen hoeveelheid - worden aangenomen dat de woonwagen en de daarbij behorende schuur een rol heeft vervuld binnen de keten van drugshandel.
15.1.
Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat om die reden de sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur gerechtvaardigd is. In dit verband overweegt hij dat slechts hasj - dus softdrugs - zijn aangetroffen in de schuur die bij de woonwagen hoort en dat daarom de noodzaak om tot sluiting over te gaan minder groot is dan in het geval harddrugs waren aangetroffen in de woonwagen zelf of de daarbij behorende schuur. Ook onderkent de voorzieningenrechter dat de noodzaak tot sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur over te gaan, minder groot is dan wanneer sprake is van recidive. Nu daarvan in deze zaak niet is gebleken, is dat een omstandigheid die maakt dat het sluiten van de woonwagen en de daarbij behorende schuur in dit geval minder noodzakelijk is dan in gevallen waarin wel sprake is van recidive. Bij het voorgaande komt dat in de woonwagen, noch in de daarbij behorende schuur andere attributen - zoals weegschalen en/of gripzakjes - zijn aangetroffen die duiden op handel in of vanuit de woonwagen en de daarbij behorende schuur.
15.2.
Tegen de achtergrond dat in de schuur bij de woonwagen 3.680 gram hasj is aangetroffen en de omstandigheid dat het zichtbaar sluiten van de woonwagen en de daarbij behorende schuur door de burgemeester voor de bij die woonwagen en schuur betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in woningen, acht de voorzieningenrechter de sluiting van de woning in beginsel noodzakelijk.
16. De volgende vraag die de voorzieningenrechter moet beantwoorden, is of de sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur evenredig is. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling blijkt dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b van de Opiumwet. De vraag of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting (zie in dit verband de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241). Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan verzoekster bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs.
17.1.
Verzoekster betoogt dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de aangetroffen hasj in de schuur die hoort bij de door haar bewoonde woonwagen. Zij stelt in dit verband dat zij “niet of nauwelijks” in de schuur kwam en dat de drugs bovendien “uit het zicht werden gehouden”. De schuur is namelijk opgedeeld in twee delen en verzoekster kwam enkel in de zomermaanden in het deel van de schuur waarin de boodschappentas met daarin de hasj werd aangetroffen. In dat deel van de schuur staat namelijk tuingereedschap en (toebehoren van) een opblaasbaar zwembad. Verzoekster heeft haar stelling onderbouwd met een schriftelijke verklaring van haar zoon waarin deze verklaart dat hij de spullen daar heeft neergelegd zonder weten van verzoekster. De burgemeester heeft daar tegenover gesteld dat de schuur toebehoort aan verzoekster en op hetzelfde perceel ligt als haar woonwagen en dat niet is gebleken dat iemand anders dan verzoekster de schuur gebruikt. Voorts wijst de burgemeester erop dat verzoekster in de brief van 11 mei 2020, waarin zij op verzoek van de voorzieningenrechter vragen heeft beantwoord, heeft aangegeven wel in de schuur te komen, maar niet in het deel waarin (de toebehoren van) het opblaasbare zwembad is opgeslagen. De burgemeester acht deze stelling onaannemelijk, nu op de onder 3. genoemde foto’s is te zien dat er meer dan enkel (toebehoren van) het opblaasbare zwembad in dat deel van de schuur zijn opgeslagen.
17.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van de situatie dat verzoekster niet - op zijn minst - redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen verdovende middelen in de schuur. Verzoekster bewoont de woonwagen die op hetzelfde perceel is gelegen als de daarbij behorende schuur en in deze schuur is een grote hoeveelheid hasj aangetroffen. Daarbij komt dat deze hasj in een doorzichtige zak werd aangetroffen die in een boodschappentas zat die vlak achter de deur van de schuur stond. Anders dan verzoekster betoogt, werden de drugs dus niet uit het zicht gehouden. De stelling van verzoekster dat zij enkel in de zomermaanden in het deel van de schuur kwam, waarin de hasj werd aangetroffen, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk en overigens niet van belang. Uit de foto’s die van de zijde van de burgemeester zijn overgelegd blijkt immers dat in dit deel van de schuur niet enkel spullen stonden die in de zomermaanden worden gebruikt, zoals (de toebehoren van) een opblaasbaar zwembad.
18. Over de gevolgen van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De aanwezigheid van een minderjarig kind in een woning op zichzelf een bijzondere omstandigheid op grond waarvan de burgemeester van een sluiting moet afzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1174). Wel kan de aanwezigheid van minderjarige kinderen tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van haar bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en het Verdrag inzake de rechten van het kind wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning een minderjarig kind woont. In beginsel zijn de ouders van minderjarige kinderen zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4046). Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van
30 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3167 en van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2562). Verzoekster heeft aangegeven dat zij samen met haar minderjarige kind bij haar moeder kan verblijven. De burgemeester heeft hieruit kunnen afleiden dat verzoekster en haar kind bij sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur niet op straat komen te staan. Daarbij heeft de burgemeester erop gewezen dat verzoekster een beroep kan doen op maatschappelijk werk van de gemeente Kerkrade voor het vinden van vervangende woonruimte. Bovendien is volgens de burgemeester in Kerkrade en in de nabije omgeving sprake van voldoende woningaanbod.
18.1.
Dat verzoekster door sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur financieel nadeel zal lijden en tijdelijk niet meer vrijelijk over haar woonwagen en de schuur kan beschikken, is zuur voor verzoekster, maar is inherent aan het besluit tot het sluiten van de woning. Deze omstandigheden maken dan ook niet dat het sluiten van de woning onevenredig is en dat daarvan om die reden moet worden afgezien.
18.2.
Voor zover verzoekster betoogt dat zij een bijzondere binding met de woonwagen heeft, is daarvan niet gebleken. In de omstandigheid dat Nederland thans gebukt gaat onder de coronacrisis en mensen geacht worden zoveel mogelijk binnen te blijven en contacten met anderen te beperken, heeft de burgemeester geen aanleiding hoeven zien om van sluiting van de woning af te zien. Daarbij is - zoals overwogen - van belang dat verzoekster en haar minderjarige kind voorlopig bij haar moeder terecht kan en ook dat haar moeder haar niet zomaar op straat zal zetten. Het betoog van verzoekster in dit verband: dat haar woonwagen en de daarbij behorende schuur niet gesloten mogen worden, omdat haar 80-jarige moeder ernstiger ziek kan worden van het coronavirus en om die reden tot de risicogroep behoort, faalt. De burgemeester heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat bij het sluiten van een woning - in dit geval de woonwagen en de daarbij behorende schuur van verzoekster - enkel acht wordt geslagen op de bewoners van deze woning. Indien deze tot de risicogroep behoren, wordt hiermee rekening gehouden. Niet gesteld, noch gebleken is dat verzoekster zelf tot de risicogroep behoort.
18.3.
In de omstandigheid dat de sluiting van de woonwagen en de daarbij behorende schuur een “onevenredig harde klap” zou zijn, heeft de burgemeester evenmin aanleiding hoeven zien om van de sluiting daarvan af te zien. De burgemeester heeft kunnen stellen dat dit geen omstandigheid is die maakt dat verzoekster een bijzondere binding met de woonwagen heeft en dat om die reden van de sluiting daarvan moet worden afgezien.
18.4.
Het tijdsverloop tussen de constatering van de overtreding en het bestreden besluit geeft geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. De voorzieningenrechter wijst in dit verband naar vaste rechtspraak van de Afdeling waaruit volgt dat het enkele tijdsverloop geen omstandigheid is op grond waarvan de burgemeester van handhavend optreden had behoren af te zien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412). In dit geval heeft de burgemeester het besluit tot sluiting iets meer dan vier maanden na de constatering van de overtreding genomen. Dit tijdsverloop is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk lang.
Conclusie
19. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten en dat zij ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het overeenkomstig de beleidsregel sluiten van de woning voor de duur van
twintig weken acht de voorzieningenrechter noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Eveneens acht hij het sluiten van de woning voor de duur van twintig weken evenredig.
20. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook voorlopig van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal de sluiting van de woning dus niet opschorten tot de burgemeester op het door verzoekster gemaakte bezwaar heeft beslist. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.P.J. van de Pasch, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, op 5 juni 2020
De voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 juni 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.