ECLI:NL:RBLIM:2020:3466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 525
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslissing op bezwaar inzake decentrale heffingen en proceskostenvergoeding

Op 8 mei 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen een eerdere beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. De rechtbank had eerder op 10 oktober 2019 het beroep van opposante gegrond verklaard, maar in het verzet werd enkel de proceskostenvergoeding betwist. Opposante stelde dat de rechtbank ten onrechte geen 0,5 punt had toegekend voor een ingediende conclusie van repliek en dat er aanleiding was voor een hogere wegingsfactor vanwege onzorgvuldig handelen van de verweerder. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraak correct was en dat de proceskostenvergoeding juist was vastgesteld. De rechtbank volgde daarbij de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat een reactie op een verweerschrift niet als repliek kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zou later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19 / 525 / V

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2020 op het verzet van

[naam] , opposante

(gemachtigde: mr. T.G. van Laarhoven),

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen van 14 februari 2019 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 10 oktober 2019 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat beroep gegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb verzet gedaan.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. In deze uitspraak heeft de rechtbank - kort gezegd overwogen dat de heffingsambtenaar terecht geen dwangsom heeft toegekend maar dat hij ten onrechte heeft afgezien van het horen van opposante. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, de heffingsambtenaar opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en de heffingsambtenaar veroordeeld aan opposante het betaalde griffierecht van € 47,- en de gemaakte proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 256,00 (één punt met een waarde van € 512,00 voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 0,5).
2. Opposante voert in verzet aan dat de rechtbank bij het vaststellen van de onkostenvergoeding ten onrechte geen 0,5 punt heeft toegekend voor de namens opposante ingediende conclusie van repliek. Verder is opposante van mening dat er in dit geval aanleiding bestaat om een hogere wegingsfactor (wegingsfactor 1) toe te passen omdat verweerder bewust onzorgvuldig heeft gehandeld. Bovendien is wat betreft de dwangsom sprake van een inhoudelijk verschil van inzicht, hetgeen een meer bewerkelijke casus impliceert en ging het niet alleen om een dwangsomgeschil maar ook over het niet-horen.
3. De rechtbank stelt vast dat het verzetschrift zich niet richt tegen de kennelijke gegrondverklaring van het beroep. Het verzet ziet uitsluitend op de toegekende proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat in afdeling 8.2.4 van de Awb een regeling ontbreekt voor het geval dat het verzet niet ziet op hetgeen in de hoofdzaak is beslist, maar op het niet op juiste wijze toepassing geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb, artikel 4:19 van de Awb, het toekennen van een te laag bedrag aan griffierecht en het niet toekennen van schadevergoeding. Uit het ontbreken van afwijkende, daarop toegespitste bepalingen vloeit voort dat de doeltreffendheid van een slechts op (het ontbreken van) dergelijke nevendicta gericht verzet in volle omvang moet worden beoordeeld. Indien een zodanig verzet doel treft, is evenwel het als vervallen aanmerken van de gehele uitspraak, dus ook voor zover daarbij op de hoofdzaak is beslist, naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen, reeds omdat de rechter dan buiten de grenzen van het aan hem voorgelegde verzet zou treden. In dat geval kan de rechter volstaan met in de uitspraak op dat verzet een specifiek onderdeel van de bestreden uitspraak vervallen te verklaren, en vervolgens die beslissing te nemen die uit een correcte toepassing van het bepaalde in dat artikel voortvloeit.
4. De rechtbank is van oordeel dat in de uitspraak van 10 oktober 2019 de proceskosten juist zijn vastgesteld en overweegt daartoe het volgende.
4.1.
De gemachtigde van opposante heeft ongevraagd een reactie ingediend op het verweerschrift. Onder verwijzing naar een uitspraak van 15 november 2018 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2018:4638) dient deze reactie volgens gemachtigde te worden aangemerkt als repliek.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat het gerechtshof in voormelde uitspraak algemene richtsnoeren voor proceskostenvergoedingen heeft gegeven en heeft geoordeeld dat een reactie op het verweerschrift als conclusie van repliek voor vergoeding in aanmerking komt. Het gerechtshof overweegt verder dat rechtbanken autonoom zijn in de inrichting van hun werkproces en ervoor kunnen kiezen in het vooronderzoek geen gelegenheid te bieden tot het indienen van een conclusie van repliek maar stelt daarbij de voorwaarde dat een reactie die volgt op een verweerschrift, vanuit proceseconomisch oogpunt, als (voortijdig) ingediend nader stuk kan worden geaccepteerd, niet zijnde een conclusie van repliek, mits belanghebbende daarover wordt geïnformeerd.
4.3.
De rechtbank volgt het gerechtshof op dit punt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op decentrale heffingen en de Wet waardering onroerende zaken ten aanzien van formele kwesties aangaande de Awb af te wijken van de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep in (andere) bestuursrechtelijke zaken, waarbij een reactie op het verweerschrift, ongeacht of een belanghebbende zo’n stuk zelf wel als repliek ziet, niet wordt beschouwd als een repliek in de zin van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb. Dit wordt gelet op de rechtseenheid die er thans is tussen de hoogste bestuursrechters niet wenselijk geacht. De rechtbank is van oordeel dat de mogelijkheid om de indiener van een beroepschrift in de gelegenheid te stellen schriftelijk te repliceren moet worden voorbehouden voor zaken waarbij de rechtbank dit voor een efficiënt procesverloop noodzakelijk acht. Verder acht de rechtbank - evenals de Rechtbank Gelderland (zie haar uitspraak van 6 december 2018 ECLI:NL:RBGEL:2018:5196) - het niet ondenkbaar dat de voorgestelde lijn van het gerechtshof ertoe leidt dat professionele gemachtigden veelvuldig ongevraagd reacties gaan indienen op het verweerschrift uitsluitend om in aanmerking te komen voor een hogere proceskostenvergoeding en dat is evenmin wenselijk.
4.4.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een hogere wegingsfactor toe te passen. Voor wat betreft de wegingsfactor heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de in de uitspraak 15 november 2018 van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch gegeven richtlijn (zie meer specifiek r.o. 4.6.4.3) en het geschil gaat over formele kwesties zoals het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden.
5. Concluderend ziet de rechtbank in wat opposante heeft aangevoerd dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 10 oktober 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op: 8 mei 2020.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.