ECLI:NL:RBLIM:2020:3265

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
8283480 AZ VERZ 20-5
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werknemer door zijn werkgever, Acist Europe B.V. De werknemer, aangeduid als [verzoeker], werd op 24 december 2019 op staande voet ontslagen vanwege het indienen van een declaratie voor kinderschoenen en het verstrekken van een frauduleuze bon voor veiligheidsschoenen. De werkgever stelde daarnaast dat de werknemer privéritten met de bedrijfswagen had geprobeerd te verhullen door valse zakelijke reisdoelen in de kilometeradministratie te vermelden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet voldoende bewijs had geleverd voor de dringende redenen die een ontslag op staande voet rechtvaardigen. De kantonrechter concludeerde dat het enkel bieden van aanwijzingen niet voldoende was om te bewijzen dat er daadwerkelijk fraude was gepleegd. Bovendien was de werkgever niet onverwijld in kennis gesteld van de redenen voor het ontslag, wat ook een vereiste is voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet.

De werkgever had daarnaast een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ingediend, voor het geval de arbeidsovereenkomst nog zou bestaan, op grond van verwijtbaar handelen of een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de werknemer niet onberispelijk had gehandeld, er geen sprake was van zodanig verwijtbaar handelen dat de arbeidsovereenkomst niet kon voortduren. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst uiteindelijk ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, waarbij beide partijen bijgedragen hebben aan de verstoring. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het loon van de werknemer vanaf de datum van ontslag tot de ontbindingsdatum, evenals een transitievergoeding.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8283480 AZ VERZ 20-5
Beschikking van 24 april 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. S.G.J. [verzoeker] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACIST EUROPE B.V.,
gevestigd te Heerlen,
verwerende partij,
gemachtigde drs. P.J.A.A. Wassen.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Acist genoemd.

1.De (verdere) procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 13 maart 2020;
- hetgeen vermeld is onder 8 en 9 van de akte van Acist en de daarbij behorende bijlagen ‘t’ en ‘u’;
- de e-mail van [verzoeker] met bijlagen 1 en 2, ontvangen op 27 maart 2020;
- de e-mail van [verzoeker] ontvangen op 30 maart 2020.
1.2
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De (verdere) beoordeling

De beoordeling van de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet

2.1.
Acist heeft [verzoeker] op 24 december 2019 op staande voet ontslagen. Dat is het uitgangspunt in deze zaak. Aan een dergelijke abrupte wijze van beëindiging van een arbeidsovereenkomst worden specifieke eisen gesteld. Deze eisen staan in artikel 7:677 lid 1 BW. Er moet allereerst sprake zijn van een correct en terecht aangevoerde dringende reden. Daarnaast moet de arbeidsovereenkomst, als daarvan sprake is, onverwijld worden opgezegd onder onverwijlde mededeling van die dringende reden. Met andere woorden: een partij die de arbeidsovereenkomst onmiddellijk wil opzeggen vanwege een dringende reden moet niet te lang wachten met het ontslag en moet daarbij ook onmiddellijk die reden mededelen. Het geven van ontslag op staande voet door een werkgever is een middel dat eerst dan mag worden ingeroepen, alle omstandigheden van het geval afwegende, als met een andere op te leggen sanctie niet kan worden volstaan en niet van de werkgever kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met de werknemer nog langer te laten voortduren. De werkgever die een werknemer heeft ontslagen, dient in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden. Dat is al vaker in de rechtspraak door de Hoge Raad bevestigd (vgl. HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9664; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0387; HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126, NJ 2014/498).
2.2.
De kantonrechter stelt vast dat het op 24 december 2019 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet kennelijk is gebaseerd op de volgende door Acist gestelde feiten:
I. fraude door het indienen van een bon voor kinderschoenen;
II. het verhullen van deze fraude door het verstrekken van een frauduleuze bon voor veiligheidsschoenen;
III. het privé rijden met de bedrijfswagen zonder het betalen van de fiscale bijtelling;
IV. het verhullen van privéritten door vermelding van valse zakelijke reisdoelen in de kilometeradministratie;
V. het schenden van het vertrouwen van Acist doordat [verzoeker] zijn voorbeeldfunctie op onjuiste wijze heeft ingevuld.
2.3.
De kantonrechter komt tot de volgende beoordeling van de vraag of het door Acist gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Hij zal hierbij eerst beoordelen of de gegeven reden een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW behelst. Daarna, als de kantonrechter tot die conclusie komt, zal hij beoordelen of Acist heeft voldaan aan de eisen die zien op de onverwijldheid. De kantonrechter zal in zijn beoordeling de hierboven onder I tot en met V gegeven volgorde aanhouden.
2.4.
De kantonrechter neemt omtrent de aankopen van de kinderschoenen en veiligheidsschoenen de hierna beschreven gang van zaken voor vaststaand aan.
Op 18 oktober 2019 heeft [verzoeker] bij Decathlon kinderschoenen gekocht voor
€ 36,99. [verzoeker] heeft deze bon ter declaratie ingediend bij Acist. Deze bon is bij een eerste steekproefsgewijze controle niet ontdekt door de manager van [verzoeker] in de Verenigde Staten, omdat het een bedrag lager dan € 50,- betrof. Op 12 december 2019 heeft de HR-afdeling van Acist te Heerlen deze bon wel gezien en geconstateerd dat het geen zakelijke aankoop betrof. Op 19 december 2019 is [verzoeker] geconfronteerd met de declaratie van de bon voor kinderschoenen. Diezelfde dag heeft [verzoeker] een foto van een factuur van Albert America ter zake de aankoop van veiligheidsschoenen verstrekt aan Acist. Daarna is [verzoeker] op 24 december 2019 op staande voet ontslagen. De kantonrechter verwijst ook naar de overwegingen 2.4 tot en met 2.9 van de beschikking van 13 maart 2020.
2.5.
[verzoeker] heeft, samengevat, de volgende verklaring gegeven voor het ter declaratie indienen van een bon voor kinderschoenen. Volgens [verzoeker] berust dit op een vergissing. [verzoeker] stelt dat hij op 18 oktober 2019 zowel de kinderschoenen (€ 36,99) heeft gekocht als veiligheidsschoenen (€ 37,-) voor ongeveer hetzelfde bedrag. [verzoeker] stelt dat hij bij de aankoop van de veiligheidsschoenen flinke korting kreeg omdat hij die contant betaalde. Toen [verzoeker] de kosten voor de veiligheidsschoenen wilde declareren heeft hij een bon uit zijn portemonnee gevist en hij stelt deze te hebben ingevoerd in het systeem, zonder goed te kijken welke bon het betrof. [verzoeker] stelt daarom niet te hebben gezien dat hij de verkeerde bon ter declaratie had ingediend. Dat het om een vergissing gaat wordt volgens [verzoeker] bevestigd door het feit dat hij voor de veiligheidsschoenen zelf geen declaratie heeft ingediend. [verzoeker] stelt dat hij de bon van de werkschoenen niet meer kon vinden toen hij na het gesprek op 19 december 2019 naar huis was gegaan. Hij is die dag naar Albert America, een oude kennis van [verzoeker] , gegaan en daar heeft hij gevraagd naar een kopiebon voor de op 18 oktober 2019 gekochte werkschoenen. Deze was niet meer beschikbaar, maar hij kreeg wel een nieuwe factuur, gedateerd op 18 oktober 2019, en deze heeft [verzoeker] aldus aan Acist verstrekt.
2.6.
Acist heeft, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Acist gelooft de verklaring van [verzoeker] niet. Zo heeft [verzoeker] volgens Acist op 19 december 2019 uitdrukkelijk verklaard dat hij de veiligheidsschoenen (S2/S3) had gekocht bij
Decathlon. De naam Albert America is tijdens het gesprek op 19 december 2019 niet gevallen. Decathlon verkoopt geen veiligheidsschoenen en [verzoeker] had bovendien helemaal geen veiligheidsschoenen nodig. In het magazijn zijn speciale paden waarop men zonder veiligheidsschoenen mag lopen. Daarbij, zo stelt Acist, worden veiligheidsschoenen bij Acist centraal ingekocht via [naam 1] . Deze worden dan ingekocht bij Smezo, niet bij Albert America. Acist vindt het opmerkelijk dat [verzoeker] op 19 december 2019 heeft verklaard dat hij de veiligheidsschoenen thuis had en niet op het werk. [verzoeker] had de veiligheidsschoenen toch gekocht omdat hij ze nodig had voor zijn werk? Verder vindt Acist het opmerkelijk dat [verzoeker] de veiligheidsschoenen contant heeft betaald en de kinderschoenen met de creditcard van Acist. Acist stelt verder dat de nummering van de factuur van Albert America van 18 oktober 2019 in combinatie met de facturen van controle aankopen bij Albert America door Acist op 20 december 2019 aantoont dat [verzoeker] de veiligheidsschoenen op 19 december 2019 heeft gekocht, na het gesprek. Het is Acist bovendien gebleken dat Albert America bereid is facturen de antedateren. Acist stelt dat de prijs van de door [verzoeker] gekochte veiligheidsschoenen € 60,45, inclusief BTW, is, hetgeen zou betekenen dat [verzoeker] een korting van 38,8% zou hebben gekregen. Dit is ongeloofwaardig, aldus Acist.
2.7.
Acist stelt daarom dat [verzoeker] willens en wetens (I) een paar kinderschoenen heeft gedeclareerd als ware het veiligheidsschoenen en willens en wetens (II) Acist getracht heeft te misleiden met een valse bon van Albert America (verweerschrift 62).
2.8.
De kantonrechter overweegt dat Acist haar standpunt onder andere onderbouwt met een verslag van het gesprek op 19 december 2019 (bijlage I bij het verweerschrift). In dit verslag staat dat [verzoeker] heeft verklaard dat hij de veiligheidsschoenen bij Decathlon heeft gekocht. [verzoeker] betwist dat hij dit heeft verklaard. [verzoeker] werd overvallen door het gesprek, zo stelt hij. Het is, gelet op de betwisting van [verzoeker] , aan Acist om te bewijzen dat het toch zo is gegaan als in het verslag staat. Acist is daar niet voldoende in geslaagd. De kantonrechter stelt ten eerste vast dat het gespreksverslag niet is ondertekend, niet door [verzoeker] , niet door de anderen die zijdens Acist aanwezig waren bij het gesprek. Verder strookt het in het verslag geschetste verloop van het gesprek niet voldoende met hetgeen in het verweerschrift staat. Zo staat onder nummer 27 van het verweerschrift dat aan [verzoeker] de bon is getoond en dat hij deze meteen herkende en spontaan begon te vertellen dat hij de veiligheidsschoenen had gekocht om in het warehouse te lopen. In het verslag staat echter het volgende:
“V: Heb je recent veiligheidsschoenen gekocht?
A: Ja, ik heb S2 veiligheidsschoenen gekocht, deze kan ik dragen wanneer ik in het warehouse moet zijn.”
V: S2 veiligheidsschoenen?
A: JA, ( [verzoeker] geeft uitleg over verschillende levels van veiligheidsschoenen)
V: Waar heb je deze schoenen gekocht?
A: Bij Decathlon
v: Was dat op 18 oktober 2019?
A: Ja, dat kan zijn.
[naam 2] laat [verzoeker] de onkosten nota zien die hij heeft gedeclareerd, en het Decathlon bonnetje dat het in Concur systeem is ingeladen.
V: Is dit de bon en de declaratve van de gekochte veiligheidsschoenen.
A: Ja
[naam 2] verteld [verzoeker] dat hij het bonnetje van Decathlon heeft gecontroleerd, en dat het vermelde artikelnummer laat zien dat het om wandelschoenen gaat voor kinderen in maat 38.
V: Wil je uitleggen wat er gebeurd is?
A: Het bonnetje is niet correct. Ja, ik heb wandelschoenen gekocht voor mijn zoon, er is iets mis gegaan met de onkostennota.”
Onder nummer 29 van het verweerschrift staat vervolgens dat in dat gesprek met [verzoeker] is gesproken over de wijze van gebruik van de tankpas en creditcard. [verzoeker] is gevraagd naar de kilometeradministratie, aldus Acist in het verweerschrift.
“Bij doorvragen gaf [verzoeker] , als liefhebber van het merk Audi aan, dat hij ook wel eens privé ritten met de auto had gereden. Volgens hem niet meer dan 500 km, althans dat dacht hij.”[verzoeker] erkent ook (verwezen wordt naar 5.8 van het verzoekschrift) dat er toen is gesproken over de kilometeradministratie, maar dit komt helemaal niet terug in het gesprekverslag.
2.9.
Met het verslag heeft Acist kennelijk beoogd (nagenoeg) letterlijk weer te geven wat op 19 december 2019 met [verzoeker] is besproken. Het verslag strookt echter dus niet met hetgeen in het verweerschrift staat, is kennelijk onvolledig en bovendien niet ondertekend, met andere woorden niet voldoende zorgvuldig opgesteld, om nu te kunnen dienen als voldoende bewijs voor het standpunt van Acist.
2.10.
[verzoeker] stelt dat hij in het magazijn buiten de daartoe bestemde paden moest lopen in verband met een accountantscontrole en dat hij er niet van op de hoogte was dat veiligheidsschoenen centraal werden ingekocht. Over het nummer op de door hem overgelegde factuur heeft [verzoeker] gesteld dat dit geen verbazing hoeft te wekken; het gaat immers om een (geantedateerde) nieuwe bon, uitgegeven op 19 december 2019.
2.11.
De kantonrechter overweegt dat de bewijslast - en daarmee het bewijsrisico - van de dringende reden rust op Acist. Acist is er
nietin geslaagd dit bewijs
voldoendete leveren. Een ontslag op staande is een zware sanctie met ernstige gevolgen en dan is het, om stand te houden bij de kantonrechter, onvoldoende indien een werkgever enkel kan wijzen op een aantal opmerkelijke aspecten in de verklaring van de werknemer. Het enkel bieden van een aantal aanwijzingen die er op
kunnenduiden dat er
misschienfraude is gepleegd, is niet genoeg. Daarmee is niet
bewezendát er fraude is gepleegd. [verzoeker] heeft de door Acist geschetste gang van zaken bovendien gemotiveerd weersproken. Aan de verklaring van [verzoeker] kleven weliswaar een aantal opmerkelijke aspecten, maar dat doet aan het uitgangspunt dat op Acist de bewijslast rust om met name aan te tonen dat [verzoeker] willens en wetens tweevoudig fraude heeft gepleegd, niet af. Verder is niet uit te sluiten dat [verzoeker] zich gewoon heeft vergist bij het indienen van de bon op 18 oktober 2019, misschien omdat hij er vanwege zijn problematische gezinssituatie niet helemaal met zijn hoofd bij was. Dit alles brengt de kantonrechter tot het oordeel dat Acist er niet voldoende in is geslaagd te bewijzen dat [verzoeker] willens en wetens (I) een paar kinderschoenen heeft gedeclareerd als ware het veiligheidsschoenen en willens en wetens (II) Acist heeft getracht te misleiden met een valse bon van Albert America. Nu Acist niet voldoende is geslaagd in dit bewijs, ontvalt daarmee in zoverre de grondslag voor het ontslag op staande voet.
2.12.
De kantonrechter zal vervolgens ingaan op de redenen III - het privé rijden met de bedrijfswagen zonder het betalen van de fiscale bijtelling - en IV - het verhullen van privéritten door vermelding van valse zakelijke reisdoelen in de kilometeradministratie.
2.13.
Over de door Acist als dringende reden beschouwde reden III overweegt de kantonrechter dat deze reden niet zonder meer beschouwd kan worden als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. Ingevolge artikel 13bis lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt een bedrijfswagen in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. In dat laatste geval wordt de werknemer geacht een voordeel te hebben genoten welk voordeel wordt gesteld op een bepaald percentage van de waarde van de bedrijfswagen. Hoewel het voor een financieel directeur niet passend is om zijn kilometeradministratie niet op orde te hebben, is dit naar het oordeel van de kantonrechter, voor zover die onzorgvuldige administratie fiscale consequenties kan hebben, met name allereerst een kwestie tussen de werknemer en de belastingdienst en, mocht vast komen te staan dat [verzoeker] de kilometeradministratie niet op orde had, dan vindt de kantonrechter dat gegeven dus te licht van aard om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW in het leven te roepen.
2.14.
Het verhúllen van privéritten door vermelding van valse zakelijke reisdoelen in de kilometeradministratie, kan wél als dringende reden worden aangemerkt, als dit komt vast te staan. Deze reden kan echter volgens de kantonrechter ook niet dienen als grond voor het ontslag op staande voet. In geval van opzegging van een arbeidsovereenkomst om een dringende reden dient die reden onverwijld aan de wederpartij te worden meegedeeld (art. 7:677 lid 1 BW). De strekking hiervan is dat voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk behoort te zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoopt tot het beëindigen van de dienstbetrekking. De wederpartij moet zich immers na de mededeling kunnen beraden of zij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. In de rechtspraak is dit door de Hoge Raad bevestigd (vgl. HR 23 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0939, NJ 1993/504; HR 26 april 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2052, NJ 1996/609; HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126, NJ 2014/498).
2.15.
Acist heeft, als het gaat om het verwijt van verhulling van privéritten, niet aan het vereiste van onverwijld mededelen voldaan. Aan [verzoeker] is in de ontslagbrief het volgende over de (gestelde) onregelmatigheden in de kilometeradministratie medegedeeld:
“Bij controle van uw kilometeradministratie bleek dat deze onjuist is. U hebt kennelijk privé gereden met een door werkgever ter beschikking gesteld voertuig, zonder fiscale bijtelling te betalen. U hebt niet enkel gefraudeerd met verschillende administraties, (…)”. Hoewel er dus kennelijk is gesproken over de kilometeradministratie in het gesprek op 19 december 2019, lopen de lezingen over wat exact is gezegd uiteen. Het enkele verwijt dat de kilometeradministratie onjuist is, zonder daarbij precies te vermelden op welke data welke ritten onjuist zijn geregistreerd, is te vaag. Acist heeft pas na de ontslagbrief concreet gemaakt op welke aspecten - onder meer “Nyenrode” en “Abab” - de kilometeradministratie van [verzoeker] onjuist zou zijn. Dit was echter te laat om nog te kunnen dienen als onderbouwing van het reeds gegeven ontslag op staande voet.
2.16.
Hetgeen hiervoor over de reden IV is overwogen is ook van toepassing ten aanzien
van reden V - het schenden van het vertrouwen van Acist doordat [verzoeker] zijn
voorbeeldfunctie op onjuiste wijze heeft ingevuld. Ook dit is bij het ontslaan op staande
voet onvoldoende concreet gemaakt, zodat ook deze reden niet kan dienen als
onderbouwing daarvan.
Het voorwaardelijk ontbindingsverzoek
2.17.
Acist heeft verzocht om ontbinding, voor het geval de arbeidsovereenkomst nog bestaat, op grond van 7:669 lid 3 aanhef en onder e, verwijtbaar handelen of nalaten door de werknemer, dan wel subsidiair g, een verstoorde arbeidsverhouding. Die gronden worden hierna ook wel de e-grond en g-grond genoemd.
2.18.
De kantonrechter kan ingevolge artikel 7:671 lid 1 onder a BW op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst slechts dan ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdelen c tot en met i, indien aan de voorwaarden voor opzegging als bedoeld in artikel 7:669 BW is voldaan en er geen opzegverboden gelden.
2.19.
Het is de kantonrechter niet gebleken dat er opzegverboden gelden.
2.20.
Bij haar beroep op ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege de e-grond
(in de wet staat:
“een verwijtbaar handelen zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”) verwijst Acist voor de onderbouwing van die e-grond naar de hiervoor genoemde redenen I tot en met IV. De kantonrechter heeft echter al vastgesteld dat Acist de redenen I en II niet voldoende heeft bewezen. [verzoeker] kan wel worden voorgeworpen dat hij - en niet Acist - de oorzaak is van de onduidelijkheden rondom de declaratie op 18 oktober 2019 en de nasleep daarvan, maar nu niet voldoende is gebleken dat [verzoeker] willens en wetens privékosten ter declaratie heeft ingediend en dit gegeven willens en weten heeft trachten te verhullen, kan deze gestelde, maar niet bewezen, “fraude” dus niet dienen als grondslag voor het ontslag op staande voet en ook niet voor dit voorwaardelijk ontbindingsverzoek op de e-grond.
2.21.
Reden III heeft de kantonrechter dus eerder niet gekwalificeerd als dringende reden en reden IV heeft Acist niet onverwijld medegedeeld, maar dat laat onverlet dat van een financieel directeur mag worden verwacht dat hij zijn kilometeradministratie op orde heeft en dat had [verzoeker] duidelijk niet. De gezinssituatie kan daar slechts ten dele een rechtvaardiging voor zijn, omdat ook voor het ontstaan van de problematische gezinssituatie, al gebreken voorkwamen in deze administratie.
2.22.
De kantonrechter heeft partijen bij beschikking van 13 maart 2020 ingevolge 22 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder afgekort als: Rv) in de gelegenheid gesteld nader feitelijk te onderbouwen dat [verzoeker] wel/niet aanwezig was bij Nyenrode op 14 en 21 mei 2019 en bij ABAB te Tilburg op 23 augustus 2019.
2.23.
[naam 3] (Acist) heeft bij e-mail van 11 maart 2020 aan [naam Head of Alumni Nyenrode] (hierna: [naam Head of Alumni Nyenrode] ), Head of Alumni & External Relations van Nyenrode, gevraagd of er op 14 en 21 mei 2019 een tweetal alumni evenementen hebben plaatsgevonden met het thema ‘Business Intelligence’ - op 14 mei 2019 ‘BI voor multinationals’ en op 21 mei 2019 ‘BI Designing the Future’- georganiseerd door de universiteit dan wel door de Alumni Vereniging. [naam Head of Alumni Nyenrode] heeft in haar e-mail van diezelfde dag het volgende aan [naam 3] bericht:
“Geachte heer [naam 3] ,
Zoals beloofd ben ik gaan zoeken en ik heb helaas geen antwoord voor u.
In het zaalreserveringssysteem staat geen reservering met de titels die u hieronder noemt, maar ook geen alumnibijeenkomsten door de universiteit of de alumnivereniging.
Ik heb bij mijn collega’s die collegereeksen (want daar lijkt het op) aanbieden gevraagd en ook daar geen colleges met die titels.
Dus het lijkt er op dat er op 14 en 21 mei vorig jaar geen bijeenkomsten hebben plaatsgevonden zoals u hier onder omschrijft, maar ik kan dat nog altijd niet met zekerheid bevestigen of ontkennen omdat de informatie dermate summier is. Als ik een naam van een spreker of deelnemers zou hebben kwam ik wellicht iets verder.
Het lastige hierbij is wel dat als het om een deelnemer gaat ik (en u waarschijnlijk ook) in het kader van de AVG geen gegevens mag verstrekken zonder schriftelijke toestemming van deze deelnemers.
Het spijt me oprecht dat ik u niet beter kan informeren, maar hoop toch dat u met bovenstaande op zijn minst iets kunt.
Mocht u nog aan de naam van de spreker(s) kunnen komen, dan ga ik opnieuw op zoek voor u.
(…)”
[naam 3] heeft vervolgens de naam van [verzoeker] aan [naam Head of Alumni Nyenrode] verstrekt, waarop [naam Head of Alumni Nyenrode] bij e-mail van 13 maart 2020 de volgende reactie geeft:
“Geachte heer [naam 3] ,
Helaas geen aanvullende informatie kunnen vinden. Dat spijt me zeer, maar op dit moment kunt u zich voorstellen dat het nogal hectisch is bij ons…
Mocht u nog iets meer informatie over de evenementen kunnen krijgen dan kan ik nog eens kijken, maar met wat ik nu heb kan ik u niet verder helpen.
(…)”
2.24.
[naam 3] heeft verder aan [naam medewerker Abab] , werkzaam bij Abab te Roosendaal, gevraagd of op 23 augustus 2019 op het hoofdkantoor van Abab in Tilburg een bijeenkomst heeft plaatsgevonden betreffende ‘European VAT update sessie’. Vollering heeft daarop bij e-mail van 25 maart 2020 geantwoord dat een dergelijke bijeenkomst met een dergelijk onderwerp op die datum en locatie niet bekend is.
2.25.
[verzoeker] heeft hand-outs overgelegd die tijdens de bijeenkomsten in Nyenrode zouden zijn uitgereikt. [verzoeker] stelt dat hij er niet in is geslaagd in contact te komen met Nyenrode omdat dit instituut vanwege de coronacrisis is gesloten. Verder stelt [verzoeker] dat de bijeenkomst bij Abab dermate kleinschalig was, dat deze niet als officiële bijeenkomst is geregistreerd en meer dient te worden beschouwd als een vaktechnisch overleg dan een congres of symposium.
2.26.
De kantonrechter kan aan de hand van de nader ingebrachte informatie door partijen niet voldoende vaststellen wie van partijen zo duidelijk de waarheidsplicht niet heeft nageleefd, dat hij op grond van artikel 21 Rv zou kunnen concluderen dat ook aan de overige stellingen/verweren van die partij niet veel waarde meer behoeft te worden gehecht. De kantonrechter overweegt dat met de door Acist overgelegde stukken niet voldoende is bewezen dat de door [verzoeker] bedoelde bijeenkomsten op Nyenrode echt niet op 14 en 21 mei 2019 kunnen hebben plaatsgevonden. De door [verzoeker] overgelegde hand-outs tonen anderzijds ook niet aan dat deze zien op bijeenkomsten van of bij Nyenrode die zeker op die data hebben plaatsgevonden. Voor de door [verzoeker] gestelde bijeenkomst bij Abab geldt ongeveer hetzelfde. De door Acist overgelegde e-mail bewijst onvoldoende dat die bijeenkomst echt niet heeft plaatsgevonden. [verzoeker] heeft het omgekeerde ook niet kunnen aantonen. Wel heeft [verzoeker] erkend dat dat hij sommige administratieve zaken, ook de kilometeradministratie, niet op orde had. Hij rechtvaardigt dit door te wijzen op zijn privésituatie, maar dat is in dit geval te makkelijk en dus geen excuus, omdat [verzoeker] ook al vóór het ontstaan van die situatie, nonchalant omging met de rittenadministratie. Van die onzorgvuldige administratie valt hem dus wel degelijk wat te verwijten.
2.27.
Acist verwijt [verzoeker] voorts dat hij vaak korte of langere tijd niet op zijn werk was, zonder dat hij had doorgegeven waar hij was. Verder was het gebrek aan betrokkenheid een punt van aandacht, aldus Acist.
2.28.
Het is de kantonrechter niet gebleken dat [verzoeker] op deze aspecten ooit serieus, indringend is aangesproken, met “verbeterafspraken”, al dan niet schriftelijk vastgelegd. Ook in het verslag van het gesprek op 19 december 2019, opgesteld door Acist, zijn deze aspecten niet aan de orde gekomen. [naam 3] heeft ter zitting verklaard dat de aspecten aanwezigheid en gebrek aan betrokkenheid zaken waren die zich ook al vóór de problemen in het gezin van [verzoeker] voordeden, maar anderzijds heeft [naam 3] verklaard dat [verzoeker] er zonder “de schoenen-en-valse-bon-kwestie” nog had gezeten. [naam 3] heeft ook verklaard dat het functioneren van [verzoeker] vakinhoudelijk niet echt als onvoldoende te beoordelen was. Dit komt overeen met hetgeen [naam HR business partner] , HR business partner, heeft verklaard, namelijk dat zij geen extreme dingen in het functioneren van [verzoeker] heeft meegemaakt. Dit impliceert dat er op zichzelf geen majeure problemen waren in het functioneren van [verzoeker] . De verweten afwezigheid en het gebrek aan betrokkenheid, voor zover al aan de orde, zijn dan ook te licht van gewicht om te komen tot de conclusie dat voldaan is aan het wettelijk criterium van de e-grond.
2.29.
Datzelfde geldt naar het oordeel van de kantonrechter ook voor de verwijten met betrekking tot het gebruik van de creditcard van het werk voor privé-aankopen. Acist verwijt [verzoeker] dat hij veelvuldig gebruik maakte van deze creditcard. Dit is volgens Acist niet toegestaan. Anderzijds stelt Acist dat incidenteel gebruik wel was toegestaan en dat bij het eind van de maand wordt beoordeeld of het gaat om zakelijke of privé aankopen (verweerschrift onder 16). Dit komt overeen met hetgeen [verzoeker] ter zitting heeft gesteld, namelijk dat het hem was toegestaan privé-aankopen met de creditcard te doen en dat deze aan het eind van de maand werden verrekend. Het is niet gebleken dat [verzoeker] over het privégebruik van de creditcard indringend is aangesproken, met “verbeterafspraken”, al dan niet vastgelegd.
2.30.
Met het voorgaande is duidelijk dat [verzoeker] niet onberispelijk heeft gehandeld en hier en daar ook zeker dingen heeft laten liggen. Dat mag hij zich aantrekken. Van [verzoeker] mocht als financieel directeur immers worden verwacht dat hij een correcte en heldere administratie voerde met betrekking tot de indiening van zijn declaraties en met betrekking tot de kilometeradministratie. [verzoeker] is daarin bepaald nonchalant geweest. Er is als verklaring mogelijk een link met de voor [verzoeker] vanaf oktober 2019 natuurlijk belastende gezinssituatie, maar voor iemand met de functie van- en op het niveau van [verzoeker] is dat geen rechtvaardiging. De kantonrechter moet wel concluderen dat wát [verzoeker] “heeft laten liggen”, zoals hiervoor weergegeven en voor zover aannemelijk geworden, niet voldoende is voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de toch redelijk zware e-grond. Wil die grond aan de orde zijn, dan moet sprake zijn van verwijtbaar handelen,
zodanigdat het van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verzoeker] vervulde enerzijds natuurlijk best wel een functie waarbij het voeren van een correcte en heldere administratie mocht worden verwacht, maar anderzijds gaat het om slordigheid, het willens en wetens voeren van een onjuiste administratie is immers niet komen vast te staan. Ook is [verzoeker] er dus niet eerder indringend, waarschuwend, grenzen stellend, op aangesproken. De e-mail van een collega met betrekking tot de boete van 9 september 2019 kan niet als zodanig worden beschouwd. Ook weegt de kantonrechter mee dat er dus als zodanig op het vakinhoudelijk functioneren van [verzoeker] kennelijk geen aanmerkingen waren. Dit alles maakt dat geen sprake is van een voldragen e-grond.
2.31.
Wat dan overblijft, is het beroep van Acist op de zogenaamde g-grond. Ontbinding, zoals in de wet staat,
“vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren”. Die grond is wel vervuld. Het is duidelijk dat de verhouding tussen [verzoeker] en Acist dusdanig is verstoord dat van Acist niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing van [verzoeker] zal in dat verband geen soelaas bieden, gelet op de hoge functie die [verzoeker] bij Acist bekleedde en de ernst van de verstoring van de verhoudingen. Partijen moeten uit elkaar. Beide partijen hebben uiteindelijk bijgedragen aan het ontstaan van de verstoring: [verzoeker] door administratieve onzorgvuldigheid en nonchalance, Acist door onterecht te grijpen naar een te zwaar middel, namelijk een ontslag op staande voet.
conclusie
2.32.
Hetgeen hiervoor is overwogen heeft dus tot gevolg dat de opzegging door Acist op 24 december 2019 - het ontslag op staande voet - niet voldoet aan de daaraan ingevolge artikel 7:677 lid 1 BW te stellen eisen. Dit betekent dat Acist de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 lid 1 BW. Nu [verzoeker] daarom heeft verzocht zal de kantonrechter deze opzegging ingevolge artikel 7:681 lid 1 onder a BW vernietigen. Het verzoek IV van [verzoeker] zal worden toegewezen.
2.33.
[verzoeker] verzoekt om toegelaten te worden tot de arbeid. Bij dit verzoek heeft [verzoeker] geen belang meer, nu de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden.
2.34.
Acist zal worden veroordeeld tot betaling van het loon van € 10.500,- bruto per maand vanaf 24 december 2019, te vermeerderen met de vakantietoeslag en de tot 15% gematigde wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW, tot het einde van de arbeidsovereenkomst.
2.35.
De door Acist ingevolge artikel 7:677 lid 2 en lid 3 onder a BW verzochte gefixeerde schadevergoeding van € 11.375,- bruto zal worden afgewezen.
2.36.
Het zelfstandig verzoek van Acist om [verzoeker] te veroordelen in de kosten van de bijtelling van € 6.961,41 zal worden afgewezen, alleen al omdat dit verzoek onvoldoende met schriftelijk bewijs is onderbouwd.
2.37.
De arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en Acist zal per 1 juni 2020 worden ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, de g-grond. Niet is aannemelijk geworden dat sprake was van dusdanig (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoeker] , dat er reden is om geen rekening te houden met de opzegtermijn.
2.38.
[verzoeker] heeft op grond van de wet natuurlijk in dit geval wel recht op een transitievergoeding, van € 4.095,- bruto.
2.39.
Hoewel Acist te weinig bewijs heeft geleverd om het gegeven ontslag op staande voet in tact te laten, vindt de kantonrechter, gelet op alle omstandigheden, dat [verzoeker] de kantonrechter er ook niet van heeft overtuigd dat het moét zijn gegaan om een misverstand en dat er helemaal niéts viel aan te merken op zijn functioneren. [verzoeker] heeft bepaald op sommige punten de schijn tegen maar het is, als gezegd, onvoldoende - en Acist droeg nu eenmaal bewijslast en bewijsrisico - om te concluderen dat het ontslag op staande voet terecht was of dat moet worden ontbonden op de (zware) e-grond. Uiteindelijk wordt ontbonden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond) en de kantonrechter merkt nadrukkelijk op dat die verstoring ook zeker mede is te wijten aan het handelen en de nalatigheid van [verzoeker] . Daarom vindt de kantonrechter ook niet dat [verzoeker] in dit geval ook nog recht heeft op toekenning van een billijke vergoeding.
2.40.
De wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen zal worden toegewezen, op de wijze als hierna bepaald.
2.41.
Hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, brengt mee dat [verzoeker] geen belang meer heeft bij het treffen van de verzochte voorlopige voorziening.
2.42.
Acist zal als overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] . Deze worden begroot € 83,- aan griffierecht en
€ 721,- aan salaris gemachtigde.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst door Acist op 24 december 2019;
3.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen Acist en [verzoeker] met ingang van 1 juni 2020 op grond van een verstoorde arbeidsverhouding;
3.3.
veroordeelt Acist tot betaling van het loon van [verzoeker] van € 10.500,- bruto per maand, vanaf 24 december 2019 tot 1 juni 2020, te vermeerderen met de vakantietoeslag en met de tot 15% gematigde wettelijke verhoging ingevolge artikel 7:625 BW en wettelijke rente over het loon en de wettelijke verhoging vanaf de verzuimdata tot de dag der algehele voldoening;
3.4.
veroordeelt Acist tot betaling aan [verzoeker] van een transitievergoeding van
€ 4.095,- bruto vermeerderd met de wettelijke rente daarover, vanaf 1 juli 2020 tot de dag der algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt Acist tot betaling van de proceskosten tot op heden begroot op € 803,-;
3.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Hoekstra en is in het openbaar uitgesproken.
BM