6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Hij heeft blijk gegeven
geen respect te hebben voor andermans goederen. Uit het strafblad van de verdachte blijkt
dat hij in het verleden vaker voor soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Deze veroordelingen hebben de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden zich opnieuw
schuldig te maken aan dergelijke feiten.
De rechtbank kan tot oplegging van de ISD-maatregel overgaan indien is voldaan aan de
vereisten die in artikel 38m, leden 1 en 4, Wetboek van Strafrecht zijn gesteld.
Ten aanzien van het gestelde in artikel 38m, lid 1, Wetboek van Strafrecht overweegt de
rechtbank het volgende:
- de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. Dit zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
- uit het strafblad van de verdachte van 11 maart 2020 blijkt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan de onderhavige diefstallen meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf tot een gevangenisstraf en/of een taakstraf.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de volgende veroordelingen:
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 2 augustus 2019 (03.165142.19);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 6 september 2019 (03.208396.19);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 7 mei 2018 (03.004322.18);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 3 mei 2017 (03.020706.17);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 28 augustus 2017 (03.089866.17)
- uit het strafblad blijkt voorts dat de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de
tenuitvoerlegging van die straffen die bij de bovengenoemde vonnissen zijn opgelegd.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38m, leden 1 en 4, Wetboek van Strafrecht verwijst de rechtbank naar het met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende reclasseringsadvies van 6 maart 2020, waarin onder meer wordt gerapporteerd dat:
- de verdachte delicten blijft plegen en overlast veroorzaakt;
- tweederde van de reclasseringstoezichten voortijdig negatief beëindigd zijn, omdat de verdachte standvastig is gebleken in zijn weigering om hulp te accepteren en ook omdat hulpverleningstrajecten geen verandering hebben kunnen brengen;
- het leven van de verdachte draait om het gebruik van middelen;
- het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog;
- er geen mogelijkheden worden gezien in een traject vanuit een ambulant en minder dwingend kader;
- de reclassering en de betrokken ketenpartners een onvoorwaardelijke ISD- maatregel als enige mogelijkheid zien om te komen tot bescherming van de maatschappij.
Gezien de vele veroordelingen en de inhoud van het reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
Het voorgaande brengt met zich mee dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het opleggen van de ISD-maatregel passend en geboden is. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De reclassering heeft in haar advies gerapporteerd dat de combinatie van het vermoeden van een stoornis binnen het autisme spectrum stoornis, beperkt probleembesef en middelengebruik ervoor lijkt te zorgen dat de verdachte diefstallen blijft plegen. Er zijn daarnaast problemen op alle leefgebieden; het ontbreekt aan voldoende inkomen en huisvesting, aan een zinvolle dagbesteding en aan een ondersteunend sociaal netwerk.
De verdachte is niet gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen en ook niet in staat zich te houden aan de voorwaarden die hem worden gesteld. Hij vindt dat hij zijn leven goed op orde heeft en geen hulp nodig heeft, laat zich niet sturen en heeft sterke eigen grenzen. De reclassering krijgt hierdoor geen grip op de verdachte, waardoor het recidiverisico onverminderd hoog blijft. De verwachting is dat het middelengebruik in detentie zal afnemen en hij dan mogelijk gemotiveerd kan worden om behandeling te accepteren voor zijn verslaving. Daarna zou wellicht gezocht kunnen worden naar een passende woonvoorziening voor mensen met een autisme spectrum stoornis.
De verdachte staat in het kader van een eerdere voorwaardelijke veroordeling sinds oktober 2017 onder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het voortgangsverslag hiervan van september 2019. De reclassering concludeert dat er geen evenwicht is bereikt bij betrokkene. De afgelopen maanden gaat het zelfs steeds slechter met
hem. Hij laat niets en niemand toe en wijst hulp af. Hij verkeert volledig in zijn eigen wereld van (vermoedelijk) autisme. Het is daarom van belang dat de vicieuze cirkel wordt doorbroken zodat de verdachte de juiste behandeling krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk is, omdat eerdere hulpverlening inclusief een rechterlijke machtiging onvoldoende hebben opgeleverd. Gelet op de persoon van de verdachte en zijn beperkingen zal een voorwaardelijke ISD-maatregel niet succesvol zijn. De veiligheid van goederen eist de oplegging van de ISD-maatregel, omdat de verdachte telkens opnieuw strafbare feiten pleegt en vrijheidsstraffen de verdachte daarvan niet weerhouden. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt geadviseerd. De maatregel is uitdrukkelijk ook bedoeld om een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavings- en (mogelijke) psychische problematiek.
De rechtbank benadrukt nogmaals dat het tijdens de ISD-maatregel van het grootste belang is dat de problematiek van de verdachte wordt behandeld en dat nadere diagnostiek plaatsvindt zodat van daaruit passende behandeling kan plaatsvinden. Om recidive te voorkomen en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek een kans te geven, moet er voldoende tijd zijn. De maatschappij wordt op deze manier ook maximaal beschermd. De rechtbank legt de maatregel daarom voor de maximale duur van twee jaar op. Het verzoek van de raadsman om de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de maatregel, wordt mede om die reden afgewezen. Gelet op de verslavings- en psychische problematiek is niet te verwachten dat de gewenste resocialisatie van de verdachte in de maatschappij binnen een kortere periode dan twee jaar wordt bereikt.
De rechtbank ziet wel aanleiding om een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. De ISD-maatregel is niet alleen bedoeld om de maatschappij te beschermen tegen onveiligheid, maar ook om tot een mogelijke behandeling van de verdachte te komen. Bij deze toets dient dan ook het verloop van de behandeling van de verslavings- en de alsdan gediagnostiseerde psychische problematiek van de verdachte aan de orde te komen, evenals de vooruitzichten met betrekking tot een geschikte woonruimte en dagbesteding.