ECLI:NL:RBLIM:2020:3023

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
03.011822.20 en 03.700350.17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstallen door recidivist met onvoorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 23 april 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die meerdere winkeldiefstallen heeft gepleegd. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de zitting gedetineerd. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 9 april 2020, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde de feiten als wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging geen verweer voerde tegen de bewezenverklaring.

De tenlastelegging omvatte drie winkeldiefstallen, gepleegd op 3 januari 2020, 27 november 2019 en 30 november 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen kon worden herkend als de dader van deze diefstallen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan alle drie de feiten, waarbij de verdachte op 3 januari twee verpakkingen parfum, op 27 november vier parfums en op 30 november twee doosjes eau de toilette had weggenomen.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een uitgebreid strafblad had en dat eerdere hulpverlening niet had geleid tot gedragsverandering. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, gezien het hoge recidiverisico en de weigering van de verdachte om hulp te accepteren. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en de verdachte de kans te geven op behandeling van zijn problematiek. De rechtbank legde de maatregel voor de maximale duur van twee jaar op, met een toetsing na één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03.011822.20 en 03.700350.17 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 april 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 april 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
winkeldiefstallen heeft gepleegd op 3 januari 2020 (feit 1), 27 november 2019 (feit 2) en 30 november 2019 (feit 3)
.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij verwijst naar de aangiftes namens [Naam winkel] en de camerabeelden. De verdachte is op de camerabeelden herkend. De verdachte bekent de diefstal ten laste gelegd onder feit 1 en verklaart dat hij niet meer weet of hij de feiten ten laste gelegd onder 2 en 3 heeft gepleegd, maar kan het ook niet uitsluiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft niets aangevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • de aangifte namens [Naam winkel] , [Adres 1] te Maastricht
Feiten 2 en 3
Op 27 november 2019 deed [Naam 1] aangifte [3] namens [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] ) en heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 27 november 2019 was ik werkzaam in het [Naam winkel] , gelegen aan het [Adres 2] in Maastricht. Ik werd geroepen door een medewerker dat er zojuist een winkeldiefstal was gepleegd. Ze hadden dit waargenomen op de camerabeelden. Op de camerabeelden zag ik een man in het gangpad van de parfumafdeling. Ik zag hoe deze man goederen in zijn broekzak stopte. Later bleek het te gaan om vier parfums van het merk Bruno Bennani. De man verliet de winkel zonder te betalen. De man was tussen de 30 en 35 jaar, had een ringbaardje en droeg zwarte kleding, een jas met witte en grijze strepen en een capuchon over een baseball-petje. De man kwam mij zeer bekend voor. Wij hebben met overige filialen een groepsapp waar meldingen worden gemaakt van o.a. winkeldieven die regelmatig in de winkels komen. Ik herkende deze persoon van een foto van een van de eerdere berichten die geplaatst waren op deze app. Volgens de app zou het gaan om [verdachte] . Op de app stond een foto van deze persoon waar hij nog dezelfde kleding aan heeft als vandaag.
Verbalisant [Naam 2] [4] heeft op 7 januari 2020 onder meer gerelateerd:
Op 27 november 2019 bekeek ik camerabeelden behorend bij de winkeldiefstal op diezelfde datum gepleegd bij [Naam winkel] aan het [Adres 2] in Maastricht. Ik zag dat een man het [Naam winkel] binnen liep. Hij was tussen de 30 en 35 jaar, had een ringbaardje en was gekleed in een opvallende jas met verticale strepen, een zwarte broek en had een capuchon van een trui op zijn hoofd. Hij pakte goederen uit het rek en stopte deze onder zijn broek. De man verliet de winkel zonder de goederen af te rekenen.
In de aangifte van 27 november 2019 gaf aangever [Naam 1] aan dat de verdachte [verdachte] zou heten. Hij wist dit van eerdere diefstallen bij andere filialen van het [Naam winkel] .
Op zaterdag 30 november 2019 werd door deze verdachte weer een winkeldiefstal gepleegd. Hij droeg dezelfde kleding.
Van deze verdachte (volledige personalia: [verdachte] , geboren [geboortedatum] – de rechtbank begrijpt: [geboortedatum] in [geboorteplaats] ) bleek in de politiesystemen een foto beschikbaar. Ik herkende [verdachte] op de foto uit de politiesystemen als dezelfde man die ik op de beelden van de winkeldiefstal op 27 november 2019 had waargenomen.
Feit 3
Op 30 november 2019 deed [Naam 3] aangifte [5] namens [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] Maastricht) en heeft onder meer het volgende verklaard:
Op 30 november 2019 kwam een van onze filiaalmanagers de winkel binnen. Zij vertelde dat ze zojuist een persoon de winkel uit zag lopen die zij herkende als diefstalpleger. Ik ben de camerabeelden gaan bekijken en herkende de persoon. Hij is bij ons bekend als [verdachte] . Op de beelden is te zien dat hij naar het rek liep waar de parfums in liggen. Ik zag dat hij twee keer achter elkaar een doosje parfum pakte en deze in zijn broek stopte. Ik zag dat hij direct daarna het winkelpand weer verliet, zonder dat hij de producten afrekende.
De goederen die zijn weggenomen zijn twee doosjes eau de toilette van het merk Noami Campbell.
Verbalisant [Naam 4] [6] heeft op 16 januari 2020 onder meer gerelateerd:
Op de camerabeelden van de winkeldiefstal op 30 november 2019 bij het [Naam winkel] zag ik dat een man de winkel binnen liep, gekleed in een zwart vest met zwarte capuchon. Het vest had een print met strepen van boven naar beneden. De man droeg een zwarte sportbroek met twee strepen aan de zijkant van de broekspijpen. De man pakte een voorwerp uit het schap en stopte dit onder zijn broek. Vervolgens pakte de man nog een voorwerp uit het schap en stopte dit ook onder zijn kleding. Hij verliet met flinke snelheid de winkel.
Bewijsoverweging ter zake feit 2 en 3
Op grond van beide aangiftes en de beschrijvingen van de camerabeelden, waaronder het overeenkomende signalement, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 27 en 30 november 2019 een winkeldiefstal heeft gepleegd. De beschrijving van de kleding die de verdachte droeg komt op beide data overeen en ook de politie beschrijft in het op 7 januari 2020 opgemaakte proces-verbaal van de camerabeelden van 27 november 2019 dat verdachte op 30 november 2019 dezelfde kleding droeg.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 3 januari 2020 in de gemeente Maastricht twee verpakkingen parfum (merk Bruno Banani en Katy Perry), toebehorende aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 2
op 27 november 2019 in de gemeente Maastricht vier parfums (merk Bruno Banani), toebehorende aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 3
op 30 november 2019 in de gemeente Maastricht twee doosjes eau de toilette (merk Naomi Campbell), toebehorende aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1, 2 en 3:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd aan de verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar. Hiertoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de verdachte een uitgebreid strafblad heeft en uit het reclasseringsadvies blijkt dat de verdachte standvastig is in het weigeren van hulp, het recidiverisico hoog is en de ISD-maatregel de enige manier is om te komen tot bescherming van de maatschappij. Gezien de inhoud van het reclasseringsadvies ziet de officier van justitie geen reden voor het vorderen van een voorwaardelijke ISD-maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. De onvoorwaardelijke ISD-maatregel is een ultimum remedium en buitenproportioneel. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel is bedoeld als laatste redmiddel om gedragsverandering bij een stelselmatige dader te bewerkstelligen, maar zover zijn we nog niet. Niet is gebleken dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel het enige middel is om het gedrag van de verdachte te sturen dus is het niet passend en geboden. Het openbaar ministerie had een voorwaardelijke ISD-maatregel kunnen voorstellen. De voorwaardelijke ISD-maatregel sluit aan bij de dubbele doelstelling van artikel 38m lid 2 Wetboek van Strafrecht. De algemene voorwaarde - geen nieuw strafbaar feit plegen - richt zich op de beveiliging van de maatschappij, terwijl de bijzondere voorwaarde - het ondergaan van een behandeling - bijdraagt aan de beëindiging van de recidive. De raadsman heeft subsidiair verzocht, indien de ISD- maatregel desondanks onvoorwaardelijk wordt opgelegd, deze op te leggen voor de duur van één jaar en geeft in overweging de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de maatregel of op de duur van een eventueel op te leggen gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen. Hij heeft blijk gegeven
geen respect te hebben voor andermans goederen. Uit het strafblad van de verdachte blijkt
dat hij in het verleden vaker voor soortgelijke strafbare feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Deze veroordelingen hebben de verdachte er blijkbaar niet van weerhouden zich opnieuw
schuldig te maken aan dergelijke feiten.
De rechtbank kan tot oplegging van de ISD-maatregel overgaan indien is voldaan aan de
vereisten die in artikel 38m, leden 1 en 4, Wetboek van Strafrecht zijn gesteld.
Ten aanzien van het gestelde in artikel 38m, lid 1, Wetboek van Strafrecht overweegt de
rechtbank het volgende:
  • de verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen. Dit zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
  • uit het strafblad van de verdachte van 11 maart 2020 blijkt dat hij in de vijf jaar voorafgaand aan de onderhavige diefstallen meermalen onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf tot een gevangenisstraf en/of een taakstraf.
Hiervoor verwijst de rechtbank naar de volgende veroordelingen:
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 2 augustus 2019 (03.165142.19);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 6 september 2019 (03.208396.19);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 7 mei 2018 (03.004322.18);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 3 mei 2017 (03.020706.17);
- politierechter rechtbank Limburg d.d. 28 augustus 2017 (03.089866.17)
- uit het strafblad blijkt voorts dat de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na de
tenuitvoerlegging van die straffen die bij de bovengenoemde vonnissen zijn opgelegd.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38m, leden 1 en 4, Wetboek van Strafrecht verwijst de rechtbank naar het met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende reclasseringsadvies van 6 maart 2020, waarin onder meer wordt gerapporteerd dat:
  • de verdachte delicten blijft plegen en overlast veroorzaakt;
  • tweederde van de reclasseringstoezichten voortijdig negatief beëindigd zijn, omdat de verdachte standvastig is gebleken in zijn weigering om hulp te accepteren en ook omdat hulpverleningstrajecten geen verandering hebben kunnen brengen;
  • het leven van de verdachte draait om het gebruik van middelen;
  • het recidiverisico en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog;
  • er geen mogelijkheden worden gezien in een traject vanuit een ambulant en minder dwingend kader;
  • de reclassering en de betrokken ketenpartners een onvoorwaardelijke ISD- maatregel als enige mogelijkheid zien om te komen tot bescherming van de maatschappij.
Gezien de vele veroordelingen en de inhoud van het reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven.
Het voorgaande brengt met zich mee dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het opleggen van de ISD-maatregel passend en geboden is. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De reclassering heeft in haar advies gerapporteerd dat de combinatie van het vermoeden van een stoornis binnen het autisme spectrum stoornis, beperkt probleembesef en middelengebruik ervoor lijkt te zorgen dat de verdachte diefstallen blijft plegen. Er zijn daarnaast problemen op alle leefgebieden; het ontbreekt aan voldoende inkomen en huisvesting, aan een zinvolle dagbesteding en aan een ondersteunend sociaal netwerk.
De verdachte is niet gemotiveerd om zijn gedrag te veranderen en ook niet in staat zich te houden aan de voorwaarden die hem worden gesteld. Hij vindt dat hij zijn leven goed op orde heeft en geen hulp nodig heeft, laat zich niet sturen en heeft sterke eigen grenzen. De reclassering krijgt hierdoor geen grip op de verdachte, waardoor het recidiverisico onverminderd hoog blijft. De verwachting is dat het middelengebruik in detentie zal afnemen en hij dan mogelijk gemotiveerd kan worden om behandeling te accepteren voor zijn verslaving. Daarna zou wellicht gezocht kunnen worden naar een passende woonvoorziening voor mensen met een autisme spectrum stoornis.
De verdachte staat in het kader van een eerdere voorwaardelijke veroordeling sinds oktober 2017 onder reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het voortgangsverslag hiervan van september 2019. De reclassering concludeert dat er geen evenwicht is bereikt bij betrokkene. De afgelopen maanden gaat het zelfs steeds slechter met
hem. Hij laat niets en niemand toe en wijst hulp af. Hij verkeert volledig in zijn eigen wereld van (vermoedelijk) autisme. Het is daarom van belang dat de vicieuze cirkel wordt doorbroken zodat de verdachte de juiste behandeling krijgt.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel noodzakelijk is, omdat eerdere hulpverlening inclusief een rechterlijke machtiging onvoldoende hebben opgeleverd. Gelet op de persoon van de verdachte en zijn beperkingen zal een voorwaardelijke ISD-maatregel niet succesvol zijn. De veiligheid van goederen eist de oplegging van de ISD-maatregel, omdat de verdachte telkens opnieuw strafbare feiten pleegt en vrijheidsstraffen de verdachte daarvan niet weerhouden. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat en dat het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt geadviseerd. De maatregel is uitdrukkelijk ook bedoeld om een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavings- en (mogelijke) psychische problematiek.
De rechtbank benadrukt nogmaals dat het tijdens de ISD-maatregel van het grootste belang is dat de problematiek van de verdachte wordt behandeld en dat nadere diagnostiek plaatsvindt zodat van daaruit passende behandeling kan plaatsvinden. Om recidive te voorkomen en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek een kans te geven, moet er voldoende tijd zijn. De maatschappij wordt op deze manier ook maximaal beschermd. De rechtbank legt de maatregel daarom voor de maximale duur van twee jaar op. Het verzoek van de raadsman om de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging in verzekering en in voorarrest heeft doorgebracht in mindering te brengen op de duur van de maatregel, wordt mede om die reden afgewezen. Gelet op de verslavings- en psychische problematiek is niet te verwachten dat de gewenste resocialisatie van de verdachte in de maatschappij binnen een kortere periode dan twee jaar wordt bereikt.
De rechtbank ziet wel aanleiding om een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. De ISD-maatregel is niet alleen bedoeld om de maatschappij te beschermen tegen onveiligheid, maar ook om tot een mogelijke behandeling van de verdachte te komen. Bij deze toets dient dan ook het verloop van de behandeling van de verslavings- en de alsdan gediagnostiseerde psychische problematiek van de verdachte aan de orde te komen, evenals de vooruitzichten met betrekking tot een geschikte woonruimte en dagbesteding.

7.De vordering na voorwaardelijke veroordeling

Omdat de rechtbank de verdachte in de hoofdzaak zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, zal zij de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de rechtbank Limburg op 6 oktober 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging hiervan, in het licht van de op te leggen onvoorwaardelijke ISD-maatregel, niet passend is.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Maatregel
  • legt ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
  • bepaalt dat het verloop van deze maatregel na één jaar dient te worden beoordeeld;
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer 03.700350.17.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Broier, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.L. Hermans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 april 2020.
Buiten staat:
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 3 januari 2020 in de gemeente Maastricht twee verpakkingen parfum/eau de toilette (merk Bruno Banani en Katy Perry), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 27 november 2019 in de gemeente Maastricht vier parfums (merk Bruno Banani), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen;
3
hij op of omstreeks 30 november 2019 in de gemeente Maastricht twee doosjes parfum/eau de toilette (merk Naomi Campbell), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [Naam winkel] (vestiging [Adres 2] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, proces-verbaalnummer [nummer] z, gesloten d.d. 14 januari 2020 en digitaal doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 40.
2.Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal [Naam winkel] d.d. 3 januari 2020 op pagina 7 tot en met 9.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 27 november 2019, pagina 15 en 16.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2020, pagina 18 en 19.
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2019, pagina 20 en 21.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2020, pagina 23 en 24.