ECLI:NL:RBLIM:2020:1917

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
03/703282-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in megazaak Landlord wegens gebrek aan bewijs voor witwassen en valsheid in notariële akte

In de strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de megazaak Landlord, heeft de rechtbank Limburg op 9 maart 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van witwassen en het valselijk opnemen van een verkeerde koopprijs in een notariële akte. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld na een lange procedure die begon met een niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in 2013, gevolgd door een hoger beroep en een terugverwijzing naar de rechtbank. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.M. Kurvers, en de zittingen vonden plaats in Roermond.

De tenlastelegging omvatte twee feiten: het witwassen van een pand in Kerkrade en het valselijk opnemen van een lagere koopprijs in de notariële akte. De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de werkelijke koopprijs of dat hij betrokken was bij het witwassen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat de koopprijs in de akte onjuist was en dat hij niet betrokken was bij het verhullen van de rechthebbende op het pand.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, waarbij zij de lange duur van de procedure en de overschrijding van de redelijke termijn in overweging nam. De rechtbank benadrukte dat de overschrijding van de redelijke termijn niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, maar dat dit wel een factor is die meegewogen moet worden in de beoordeling van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/703282-09
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [Woonadres]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.M. Kurvers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 11 oktober 2013 het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, waarna de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 12 november 2015 dit vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank teneinde deze op de bestaande tenlastelegging te berechten en af te doen.
De rechtbank heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1, 6, 15 en 22 november 2019. Op de zitting van 4 maart 2020 is het onderzoek gesloten. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn op 1 en 6 november 2019 verschenen. Op 15 en 22 november 2019 is verdachte niet verschenen, maar wel zijn gemachtigde raadsvrouw en op 4 maart 2020 zijn beiden niet verschenen. De officieren van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging tenlastelegging - kort en feitelijk - weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met anderen:
feit 1:
het pand aan de [adres] te Kerkrade heeft witgewassen door
I:te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende op dit pand was;
en/of
II:dit pand te verwerven, voorhanden, overgedragen en/of omgezet te hebben.
feit 2:in een notariële akte een valse opgave heeft doen opnemen aangaande de koopprijs van het betreffende pand.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Niet ontvankelijkheid in verband met overschrijding van de redelijke termijn
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – zoals opgenomen in de overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in de strafvervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw – onder verwijzing naar uitspraken van de rechtbank Limburg d.d. 24 oktober 2017 (ECLI:NL:RBLIM:2019:10403) – betoogd dat er sprake is van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn die in overwegende mate te wijten is aan het openbaar ministerie en waardoor tevens het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding zijn geschonden. Voorts ziet de verdediging na dit ruime tijdsverloop nog nauwelijks ruimte voor een eventuele strafoplegging die nog enig strafdoel kan dienen.
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich – onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – op het standpunt gesteld dat een ernstige overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar wordt verdisconteerd in de eventueel op te leggen straf. In dit kader hebben zij ook gewezen op de beschikking van de raadkamer van deze rechtbank d.d. 28 mei 2019 in de zaak van [medeverdachte] , waarin het verzoek tot beëindiging van de strafzaak op grond van inactiviteit van het openbaar ministerie ongegrond is verklaard. De rechtbank merkt daarin op dat er nooit toezeggingen of gedragingen zijn geweest zijdens het openbaar ministerie, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat het openbaar ministerie de vervolging niet zou voortzetten en dat verdachte ook zelf niet heeft verzocht om een spoedige behandeling van de zaak. Dit geldt ook voor verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn. Als beginpunt voor de redelijke termijn neemt de rechtbank de datum waarop de eerste doorzoeking bij verdachte heeft plaatsgevonden, te weten 16 juni 2009. Er zijn in de tussentijd ruim tien jaar verstreken, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van (ruim) acht jaar.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn
-ook wanneer deze zeer aanzienlijk is- niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578). Recenter heeft de Hoge Raad aangegeven dat voor herijking van de vuistregels zoals vastgelegd in genoemd arrest geen noodzaak bestaat
(HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:558). Vermindering van de op te leggen straf is volgens de Hoge Raad de aangewezen sanctie.
In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 17 juni 2008 duidelijk omschreven regel.
De verdediging heeft gewezen op de ongunstige invloed van tijdsverloop op de beoordeling van de feiten, zoals verbleking van de herinnering van mogelijke getuigen en van verdachte zelf en op andere gevolgen die kunnen leiden tot hindering van de verdedigingsmogelijkheden. Het voorschrift van artikel 6 van het EVRM over de redelijke termijn beoogt dit tegen te gaan. Dit heeft de Hoge Raad echter reeds betrokken bij zijn afweging om te komen tot de in genoemde arresten gemaakte vuistregels over de consequenties die verbonden dienen te worden aan een schending van de redelijke termijn.
Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
In 2009 is het strafrechtelijke onderzoek Landlord gestart naar onder meer vermoedelijk gepleegde fiscale strafbare feiten in de vastgoedhandel van de familie [Medeverdachte 2] en in het bijzonder naar de rol van [Medeverdachte 2] . In dit onderzoek zijn een groot aantal panden en vastgoedtransacties van [Medeverdachte 2] in beeld gekomen, waarna onder andere verdenkingen ontstonden van frauduleus handelen, witwassen en Opiumwet-gerelateerde feiten. Dit heeft geleid tot de aanhouding van [Medeverdachte 2] , zijn echtgenote [medeverdachte] en zijn kinderen, onder wie verdachte, in juni 2011.
Het opsporingsonderzoek heeft geresulteerd in een zeer omvangrijk dossier, dat bestaat uit onder meer vijf afzonderlijke zaakdossiers. Aan verdachte is betrokkenheid bij frauduleus handelen en witwassen met betrekking tot één pand ten laste gelegd.
4.2
De standpunten van de officieren van justitie en de verdediging
De officieren van justitie hebben – zoals opgenomen in het overgelegde schriftelijke requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 onder I en II alsmede van feit 2.
De raadsvrouw heeft zich – zoals opgenomen in de overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er geen sprake was van een schijnconstructie om zo de werkelijke eigenaar van het pand te verhullen (feit 1 sub I), er geen bewijs is dat verdachte wist of moest vermoeden dat het pand afkomstig was uit enig misdrijf (feit 1sub I en II) of dat hij wist dat de in de notariële leveringsakte genoemde koopprijs onjuist was (feit 2).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Valselijk opmaken van een notariële akte (feit 2)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 2 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [betrokkene 1] het pand aan de [adres] te Kerkrade op 23 september 2008 aan verdachte heeft verkocht. [Medeverdachte 2] trad daarbij op als gevolmachtigde van zijn zoon. Het appartement werd vervolgens op 7 oktober 2008 geleverd aan verdachte. In de leveringsakte staat als koopprijs genoemd een bedrag van 32.000 euro. [betrokkene 1] heeft echter verklaard dat [Medeverdachte 2] hem daar bovenop een bedrag van 23.000 euro contant onder de tafel/ ‘zwart’ zou betalen, dus buiten de notaris om. Het bedrag van 32.000 euro dat in de leveringsakte is opgenomen, betreft dan ook niet de daadwerkelijk overeengekomen koopprijs, waardoor de leveringsakte valselijk is opgemaakt.
Hoewel op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte in de leveringsakte als koper is vermeld en hij de eigendom van het pand heeft verkregen, blijkt tevens dat de aankoop is geregeld en uitgevoerd door zijn vader [Medeverdachte 2] . Verdachte is enkel aanwezig geweest bij de eerste bezichtiging van het appartement. Verdachte heeft verklaard dat toen ook de onderhandelingen met [betrokkene 1] zijn gestart en dat zijn vader een bod heeft gedaan van 30.000 of 32.000 euro. Uit het dossier blijkt dat pas bij het tweede bezoek van vader aan [betrokkene 1] is afgesproken dat tevens een bedrag van 23.000 euro ‘zwart’ zou worden betaald. Verdachte was echter bij dat tweede gesprek niet aanwezig. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de daadwerkelijk overeengekomen koopprijs van 55.000 euro, laat staan dat hij wist dat de in de leveringsakte opgenomen koopprijs van 32.000 euro niet klopte en de akte dus valselijk was opgemaakt.
De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde.
4.3.2
Witwassen (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Onderdeel van het verwijt aan verdachte onder feit 1 (sub I en II) is dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het pand aan de [adres] te Kerkrade van misdrijf afkomstig was.
Blijkens het requisitoir doelt de officier van justitie daarmee enerzijds op het opnemen van een te lage koopprijs in de akte van levering en anderzijds op de oplichting waardoor [betrokkene 1] is bewogen tot de verkoop (betaling van het overeengekomen ‘zwarte’ bedrag van 23.000 euro heeft niet plaatsgevonden).
Zoals de rechtbank hiervoor reeds onder 4.3.1. heeft overwogen kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de daadwerkelijk overeengekomen koopprijs 55.000 euro betrof en derhalve de leveringsakte valselijk was opgemaakt. Dit brengt tevens met zich mee dat er geen bewijs is dat verdachte ten tijde van de verkrijging van het pand van de oplichting van [betrokkene 1] op de hoogte was.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte gaandeweg in de gaten had moeten krijgen dat er rond de aankoop van het pand van [betrokkene 1] strafbare feiten gepleegd zijn. Uit het dossier is af te leiden dat [betrokkene 1] een civiele procedure is gestart tegen verdachte en zijn vader. De stukken van deze procedure bevinden zich echter niet bij het dossier, zodat de rechtbank niet kan vaststellen wat de inhoud van de eis van [betrokkene 1] was en de onderbouwing daarvan. Of door een en ander bij verdachte redelijkerwijs het vermoeden had moeten ontstaan dat er iets niet pluis was rond de verkrijging van het pand, is dan ook niet te beoordelen. De omstandigheid dat verdachte heeft meegeholpen aan het hardhandig uit de woning zetten van [betrokkene 1] is in dit geval onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het pand van misdrijf afkomstig is.
Reeds hierom dient verdachte te worden vrijgesproken van de diverse varianten van witwassen.
Met betrekking tot het verwijt van verhullen/verbergen wie de rechthebbende op het pand was, overweegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat [Medeverdachte 2] het pand aan de [adres] te Kerkrade heeft aangekocht voor verdachte aan wie het pand blijkens de notariële akte is geleverd en op wiens naam het pand is bijgeschreven in de openbare registers. Voorts blijkt uit het dossier dat [Medeverdachte 2] met verdachte een beheersovereenkomst heeft gesloten ter zake van activiteiten die [Medeverdachte 2] onder andere verricht voor panden waarvan verdachte de juridische eigenaar is. Dit betreft onder meer de werkzaamheden rondom de verhuur van de panden en de administratie. Tevens blijkt dat de opbrengsten van de betreffende panden worden gestort op bankrekeningen op naam van verdachte. Hoewel deze bankrekening geheel door [Medeverdachte 2] wordt beheerd, bevat het dossier geen aanwijzingen dat de opbrengsten of een deel daarvan, in werkelijkheid ten goede zijn gekomen aan [Medeverdachte 2] . Het enkele feit dat de feitelijke handelingen met betrekking tot de aan- en verkoop en de exploitatie door [Medeverdachte 2] worden verricht, acht de rechtbank onvoldoende voor de conclusie dat [Medeverdachte 2] – anders dan de juridische eigendom – de werkelijk rechthebbende was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gesproken over een door [Medeverdachte 2] en verdachte gecreëerde schijnconstructie, om te verhullen/verbergen dat [Medeverdachte 2] de feitelijke eigenaar van het betreffende pand is.
Verdacht zal daarom integraal worden vrijgesproken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.K. Kleine en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2020.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2008 tot en met 16 juni 2009 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, althans in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
I.
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was op en/of wie voorhanden had het pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade, door voor te wenden dat hij, verdachte, de rechthebbende op voornoemd pand was, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat pand geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
en/of
II.
een pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, terwijl hij wist dat, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(Zie Zaakdossier 2, subzaakdossier [adres] )
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2008 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen, in elk geval in het arrondissement Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in (een) notariële akte(n), te weten (een) leveringsakte(n) van het pand gelegen aan de [adres] te Kerkrade opgemaakt door een notaris, te weten [Naam] , valselijk heeft doen opnemen dat de koopprijs van voornoemd pand euro 32.000 bedroeg, van de waarheid van welk(e) feit(en) die akte moest doen blijken, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat de werkelijke en/of de te betalen koopprijs hoger was, zulks (telkens) met het oogmerk om die akte(n) of (een) afschrift(en) daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave(n) in overeenstemming met de waarheid;