ECLI:NL:RBLIM:2020:1846

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/03/273855 / HA RK 20-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in de Rechtbank Limburg wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

Op 5 maart 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een besloten vennootschap. Dit verzoek was gericht tegen de rechters van de wrakingskamer zelf, te weten mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.M.M. Kleijkers en mr. M.B.T.G. Steeghs. De verzoekster had eerder op 28 januari 2020 de griffie geïnformeerd over haar intentie om de wrakingskamer te wraken, die op 29 januari 2020 haar wrakingsverzoek tegen mr. W.E. Elzinga zou behandelen. De verzoekster voerde verschillende gronden aan voor haar wrakingsverzoek, waaronder het niet vermelden van de samenstelling van de wrakingskamer in een eerdere brief en het niet voldoen aan verzoeken om getuigen op te roepen en om aantekeningen aan het dossier toe te voegen.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling moest worden gesteld. De kamer verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd gesteld dat bij een opstapeling van wrakingsverzoeken, de wrakingskamer het verzoek kan afwijzen om ongerechtvaardigd oponthoud te voorkomen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de onpartijdigheid van de rechters in het geding was. Het verzoek werd daarom niet in behandeling genomen en de beslissing werd openbaar uitgesproken.

De beslissing van de wrakingskamer is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De zaak benadrukt de strikte eisen die aan wrakingsverzoeken worden gesteld en de noodzaak voor verzoekers om valide gronden aan te voeren.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/273855 / HA RK 20-13
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door E. Sweers,
hierna verzoekster,
dat strekt tot wraking van mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, mr. R.M.M. Kleijkers en mr. M.B.T.G. Steeghs, rechters in deze rechtbank, leden van de wrakingskamer.

1.De procedure

Op 28 januari 2020 heeft verzoekster de griffie bericht dat zij de wrakingskamer, die op 29 januari 2020 het door haar ingediende wrakingsverzoek tegen mr. W.E. Elzinga zou gaan behandelen, wraakt.

2.De gronden van het verzoek

Verzoekster heeft de volgende gronden aangevoerd. Allereerst is door de griffier van de wrakingskamer in haar brief van 17 december 2019 nagelaten te vermelden welke rechters het verzoek tot wraking zouden behandelen. Voorts is er door de wrakingskamer niet voldaan aan het verzoek uit de brief van 30 december 2019 om de originele handgeschreven aantekeningen van de griffier van de zitting van 3 december 2019 aan het dossier van de wrakingskamer toe te voegen en te verstrekken, terwijl er wel bij brief van 16 januari 2020 door de griffier van de wrakingskamer op voornoemde brief is gereageerd.
Verder stelt verzoekster dat in de brief van 16 januari 2020 niet is gereageerd op haar verzoek om getuigen op te roepen. Bovendien weet zij dat zij van die afwijzende beslissing voor de zitting van 29 januari 2020 geen bericht zal ontvangen.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat het onderhavige verzoek wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling moet worden gesteld en acht om die reden geen mondelinge behandeling noodzakelijk. De wrakingskamer verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1770) waarin het volgende is overwogen:
“Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat ingeval van een opstapeling van wrakingsverzoeken doordat eerst de zittingsrechter en vervolgens de wrakingskamer wordt gewraakt, de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht, het verzoek tot wraking van een of meer van haar leden buiten behandeling kan laten zonder dat de zaak in handen van een andere wrakingskamer wordt gesteld.”
3.2.
Verzoekster heeft het verzoek tot wraking tegen de wrakingskamer daags voor de behandeling van haar eerste wrakingsverzoek op 29 januari 2020 ingediend terwijl zij op 16 januari 2020 een antwoord op haar vragen heeft gekregen. Anders dan in het thans voorliggende wrakingsverzoek is vermeld, is in de brief van 16 januari 2020 expliciet vermeld dat de wrakingskamer nog geen aanleiding ziet om de door verzoekster genoemde getuigen op te roepen. Voorts is in de brief tot uitdrukking gebracht dat naar het oordeel van de wrakingskamer kan worden volstaan met het proces-verbaal van de zitting van 3 december 2019.
3.3.
Het (aanvankelijk) niet vermelden van de samenstelling van de wrakingskamer (wat in de brief van 16 januari 2020 alsnog is gebeurd) en de procesbeslissingen om de zittingsaantekeningen niet aan het dossier toe te voegen en vooralsnog geen getuigen op te roepen voor de zitting, betreffen als zodanig geen gronden waaruit kan worden afgeleid dat de rechterlijke onpartijdigheid van de leden van de wrakingskamer schade zou kunnen lijden. Het verzoek kan dan ook in redelijkheid niet anders kan worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, waarbij de wrakingskamer ook het late tijdstip van de indiening van het wrakingsverzoek in aanmerking neemt. Van een wrakingsverzoek als bedoeld in artikel 36 Rv is daarom geen sprake. Om die reden zal de wrakingskamer het verzoek buiten behandeling laten en niet in handen stellen van een andere wrakingskamer.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
stelt het verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer buiten behandeling.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.B.T.G. Steeghs, leden, in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.