In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over de aanzegverplichting bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De werknemer, aangeduid als [verzoekster], had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 maart 2019 tot 30 september 2019. De werkgever, aangeduid als [verweerster], heeft nagelaten om tijdig schriftelijk aan de werknemer aan te geven dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De aanzegbrief is op 28 augustus 2019 aangeboden aan PostNL, maar de werknemer ontving deze pas op 31 oktober 2019, wat te laat was volgens de wettelijke vereisten.
De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet heeft voldaan aan de informatieplicht die voortvloeit uit artikel 7:668 lid 1 BW. De werkgever had de werknemer uiterlijk op 31 augustus 2019 moeten informeren over de niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer recht had op een aanzegvergoeding van één maandloon, omdat de werkgever in gebreke was gebleven. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 756,- bruto aan de werknemer, evenals de wettelijke rente en andere kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van de aanzegverplichting voor werkgevers en de noodzaak om werknemers tijdig en schriftelijk te informeren over de voortzetting van hun arbeidsovereenkomst. Dit voorkomt misverstanden en stelt werknemers in staat om tijdig naar ander werk te zoeken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.