ECLI:NL:RBLIM:2020:1697

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
03.265515.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing na winkeloverval met mes

Op 28 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2019 een overval heeft gepleegd op een winkel in Susteren. De verdachte, geboren in 1987 en verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, werd bijgestaan door advocaat mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans. Tijdens de zitting op 14 februari 2020 zijn de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. De verdachte werd beschuldigd van afpersing, waarbij hij een mes gebruikte om de kassamedewerker te dwingen geld af te geven. De officier van justitie stelde dat het ten laste gelegde bewezen kon worden, ondersteund door camerabeelden en de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging betwistte echter dat de verdachte met het mes bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en de camerabeelden dit tegenspraken.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de kassamedewerker heeft gedwongen tot afgifte van geld door een mes te tonen en dreigende woorden te gebruiken. De verdachte werd niet eerder veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het misdrijf, de impact op het slachtoffer en de gevolgen voor de samenleving zwaar wogen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuigingen van de verdachte, maar oordeelde dat deze niet afdoen aan de ernst van het gepleegde feit. De beslissing is gebaseerd op artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.265515.19
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
verblijvende in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 februari 2020. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – kort en feitelijk weergegeven – op neer dat de verdachte een overval heeft gepleegd onder bedreiging van een mes, wat ten laste is gelegd als afpersing.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, gelet op de aangifte, de bekennende verklaring van de verdachte en de camerabeelden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, met uitzondering van het onderdeel ‘met dat mes bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] ’. Naar de mening van de raadsvrouw is enkel sprake van het tonen van een mes.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De verdachte heeft het tenlastegelegde in essentie bekend, en door of namens hem is geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaring van de verdachte bij de politie [2] , herhaald ter terechtzitting; [3]
- de aangifte namens [bedrijf] ; [4]
- de verklaring van [slachtoffer] ; [5]
- een proces-verbaal van bevindingen beveiligingsbeelden [bedrijf] . [6]
De verdediging heeft nog aangevoerd dat enkel sprake is van het tonen van een mes en niet van ‘met dat mes bewegingen maken in de richting van die [slachtoffer] ’. De rechtbank volgt dat niet en verwijst daarvoor in de eerste plaats naar de hierboven genoemde verklaring van [slachtoffer] , waaruit blijkt dat [slachtoffer] (onder meer) het volgende verklaart:
“Ik zag dat hij met het mes bewegingen maakte in de richting van mij.” [7]
Verder verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van bevindingen beveiligingsbeelden [bedrijf] , waarin de verbalisant als volgt verklaart over hetgeen zij op beveiligingsbeelden heeft waargenomen:
“Ik zag dat de persoon in de donkere kleding het mes dichter in de richting van de medewerker van het [bedrijf] bracht. Print 4 betreft een uitsnede uit print 3, waarop duidelijker zichtbaar is hoe de donker geklede persoon het mes in de richting van de medewerker van het [bedrijf] bracht”. [8]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
op 6 november 2019 te Susteren, gemeente Echt-Susteren, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan de [bedrijf] , door:
- een mes te tonen aan die [slachtoffer] en
- die [slachtoffer] een tas te geven en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “geld er in!” en
- met dat mes bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en
- te roepen dat die [slachtoffer] moest opschieten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
afpersing
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van dertig maanden met aftrek van voorarrest. Een overval met een mes heeft grote impact op een slachtoffer en bij een zestienjarig slachtoffer komt dat extra hard binnen. Het handelen van de verdachte heeft ook gevolgen voor het algemene veiligheidsgevoel in de samenleving. De problemen van de verdachte kunnen geen excuus zijn om die op deze wijze op te lossen. Op dit moment kan niet worden ingeschat welke keuzes de verdachte gaat maken en hoe zijn toekomst eruit gaat zien. Daarop vooruit lopen door de door de reclassering voorgestelde voorwaarden op te leggen is niet zinvol. Hulpverlening kan ook plaatsvinden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de eis niet te volgen, maar om een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen waarvan drie maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft gewerkt tot hij werd opgepakt, en nu ligt zijn leven overhoop. Hij had geldproblemen en kon als gevolg daarvan zijn vriendin niet bezoeken. Verdachte is gaan drinken en heeft onder invloed daarvan een verkeerde keuze gemaakt. Hij heeft spijt en heeft per brief zijn excuses aangeboden aan het slachtoffer. Hij kan aan de slag bij het bedrijf waar ook zijn vriendin werkt en de reclassering staat klaar om hem te helpen. Verdachte is er niet bij gebaat nog langer vast te zitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terecht-zitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, namelijk een overval op een filiaal van de [bedrijf] . Hij heeft de zestienjarige kassamedewerker onder bedreiging van een mes gedwongen tot afgifte van geld. Verdachte is daarbij uitgegaan van zijn eigen financieel gewin. Verdachte heeft verklaard dat hij zo dronken was dat hij achteraf niet meer weet hoe hij op het idee is gekomen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zichzelf in deze toestand heeft gebracht en houdt hem volledig verantwoordelijk voor de gevolgen daarvan. De rechtbank rekent het verdachte voorts aan dat hij niet stil heeft gestaan bij de gevolgen die zo’n gewelddadig misdrijf voor de slachtoffers heeft. De ervaring leert namelijk dat zij daarna vaak nog lang last hebben van angstgevoelens en een gevoel van onveiligheid ervaren. Bovendien veroorzaakt en versterkt zo’n feit in meer algemene zin ook gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarbij gaat de rechtbank uit van een “overval winkel met licht geweld/bedreiging geweld”, waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar op staat. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank neemt in haar overwegingen mee dat uit zijn strafblad blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit pakt voor verdachte echter niet strafverzwarend of -verlagend uit, omdat dit ook aan het hierboven genoemde uitgangspunt ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft kennis genomen van de spijtbetuigingen van de verdachte en het feit dat hij per brief excuses aan het slachtoffer heeft gemaakt. Dat doet echter geenszins af aan de ernst van wat hij heeft gedaan. Daarbij wijst de rechtbank in het bijzonder op het feit dat het hier een zestienjarige kassamedewerker betrof, die hij van korte afstand met een mes heeft bedreigd. In dat licht bezien neemt de rechtbank de spijtbetuiging van verdachte in de gehele context niet mee als een strafverlagende omstandigheid ten opzichte van het genoemde uitgangspunt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 6 februari 2020. Daarin schrijft de reclassering – samengevat – dat zijn financiële situatie, psychische gesteldheid, coping-vaardigheden en alcoholgebruik risicofactoren voor de verdachte zijn. Hij dient vaardigheden aan te leren om adequaat met problemen om te gaan, waarbij aandacht moet zijn voor zijn alcoholgebruik. Bij de reclassering bestaat de indruk dat de verdachte wel enig zelfinzicht heeft en gemotiveerd is om aan zichzelf te werken. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden. De toekomstplannen van de verdachte zijn voor de reclassering onbekend, waardoor zij niet kan inschatten of de bijzondere voorwaarden wel uitvoerbaar zijn.
De rechtbank onderschrijft de door de reclassering geschetste risicofactoren en het advies dat reclasseringsbemoeienis (waaronder ook hulpverlening) voor de verdachte geïndiceerd is. De rechtbank acht, mede gelet op de duur van de nog te ondergane straf, de ter zitting geschetste toekomstplannen van de verdachte te onzeker. Met name kan onvoldoende worden ingeschat of hij zich ook daadwerkelijk in Nederland gaat vestigen en zich – bij een voorwaardelijke straf – aan de voorwaarden houdt. Gelet op deze onzekerheid acht de rechtbank een deels voorwaardelijke straf hier niet aan de orde. Zoals de officier van justitie stelt, kan de hulpverlening en reclasseringsbemoeienis ook plaatsvinden in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling als bedoeld in de artikelen 15 en 15a (en verder) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van twee jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Broier, voorzitter,
mr. M.J.H. van den Hombergh,
mr. C.M. Nollen, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2020.
Buiten staat
mr. C.M. Nollen en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 6 november 2019 te Susteren, gemeente Echt-Susteren met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een derde, te weten aan die [slachtoffer] en/of de [bedrijf] toebehoorde, door:
- zich naar de [bedrijf] te begeven, en/of
- ( vervolgens) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen aan die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] een tas te geven en/of
- ( daarbij) tegen die [slachtoffer] te zeggen: “geld er in!” en/of
- ( vervolgens) met dat mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, bewegingen te maken in de richting van die [slachtoffer] en/of
- ( daarbij) te roepen dat die [slachtoffer] moest opschieten;
(Artikel art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, districtsrecherche noord-midden Limburg, proces-verbaalnummer 2019175480, gesloten d.d. 28 november 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 59.
2.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 7 november 2019, pagina’s 42 tot en met 48.
3.Proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2020;
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 18 oktober 2019, pagina’s 12 tot en met 14.
5.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 6 november 2019, pagina’s 15 en 16.
6.Proces-verbaal van bevindingen beveiligingsbeelden [bedrijf] d.d. 11 november 2019, pagina’s 25 tot en met 28.
7.Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] d.d. 6 november 2019, pagina 15.
8.Proces-verbaal van bevindingen beveiligingsbeelden [bedrijf] d.d. 11 november 2019, pagina 27.