3.3Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kaderDe eerste vraag die de rechtbank bij feit 1 primair en subsidiair dient te beantwoorden, is of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Van “vol opzet” is in dit geval sprake indien de verdachte met het spookrijden onder invloed het doel had de betrokken verbalisanten van het leven te beroven of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Indien van vol opzet geen sprake is, ligt bij feit 1 primair en subsidiair vervolgens de vraag naar “voorwaardelijke opzet” voor: heeft de verdachte zich, door onder invloed te gaan spookrijden, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de verbalisanten die hij passeerde zouden komen te overlijden? Dat er op zichzelf een aanmerkelijke kans is op de dood of zwaar lichamelijk letsel bij een frontale aanrijding door spookrijden op een snelweg in een tunnel met hoge snelheden, staat buiten kijf. De vraag is echter of de verdachte die kans ook bewust, dus met een zekere mate van opzet, heeft aanvaard. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552). Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.Over zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer heeft de Hoge Raad overwogen dat deze onder omstandigheden een poging doodslag kunnen opleveren, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat de verdachte in een dergelijk geval het ook op de koop toe moet nemen dat niet alleen een ander, maar ook hij zelf het leven zal verliezen door zijn gedraging(en).Anders gezegd: hoewel spookrijden heel erg gevaarlijk is, is dit gegeven alleen onvoldoende om te zeggen dat iemand die spookrijdt bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door zijn gedraging een ander doodt. Of dit het geval is, zal moeten worden beoordeeld aan de hand van de dossierstukken, waaronder de verkeersongevallenanalyse, camerabeelden, de verklaringen van slachtoffers, getuigen en de verklaringen van de verdachte zelf. Op die manier zal als het ware moeten worden achterhaald hij door zijn handelen willens en wetens de kans aanvaardde dat hij een ander zou doden.
Bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte is op 27 november 2018 in zijn auto gestapt. Vanuit Linne rijdt hij richting zijn woonplaats Echt. Rond 4:00 uur ziet verbalisant [verbalisant 1] dat de verdachte met een behoorlijke snelheid de kruising Vonderen/N276 oprijdt.De verdachte heeft grote moeite zijn auto onder controle te houden en vliegt bijna uit de bocht. [verbalisant 1] rijdt achter de verdachte aan en vraagt assistentie van collega’s. De verdachte verhoogt zijn snelheid en draait de snelweg A73 richting Roermond op. [verbalisant 1] achtervolgt hem met zwaailichten en geeft een stopteken. De verdachte negeert dit stopteken en rijdt met een snelheid van ongeveer 160 km per uur richting de Roertunnel. Direct na de Roertunnel neemt de verdachte de afslag Laurentius, waar hij aan het einde van de afslag met zijn voorbumper de achterkant van de auto van [getuige] raakt.De verdachte spint rond en rijdt vervolgens tegen het verkeer in terug de A73 op. Hij neemt opnieuw de Roertunnel, dit keer al spookrijdend, waarbij hij achtereenvolgens verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] passeert.De snelheid van de verdachte is onbekend, maar vast staat dat hij met een behoorlijke snelheid, zonder snelheid te minderen en knipperend met zijn lichten als spookrijder over de linker rijstrook (gezien vanuit de normale rijrichting) door de tunnel rijdt.De verbalisanten kunnen door hun oplettendheid en een stuurbeweging naar rechts een aanrijding met de verdachte voorkomen. Met name [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] , rijden blijkens de beschrijving van de camerabeelden rakelings langs de verdachte en kunnen dankzij een snelle reactie voorkomen dat zij tegen de auto van de verdachte of de tunnelwand botsen. Nadat de verdachte de Roertunnel uitrijdt, zet hij zijn auto stil op de vluchtstrook. Hij heeft dan bijna 6 kilometer spookgereden.
Uit bloedonderzoek blijkt dat de verdachte 1,06 mg/ml alcohol in zijn bloed heeft.
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting verklaard dat hij op die bewuste dag na het werk met een paar vrienden ging stappen in Amersfoort.Hij dronk een paar glazen sterke drank en een vriend reed met zijn auto terug naar diens huisadres in Linne. De verdachte reed vervolgens, anders dan gepland, vanuit Linne met zijn eigen auto richting zijn woonplaats Echt. De verdachte raakte naar eigen zeggen in de war en ook enigszins in paniek toen hij op de kruising Vonderen/N276 bijna uit de bocht vloog. Hij nam de A73 richting Roermond met het idee daar te keren naar Echt. Hij stelt het stopteken van verbalisant [verbalisant 1] niet te hebben gezien.
De verdachte heeft verder verklaard dat hij, toen hij zich eenmaal realiseerde dat de politie achter hem aanzat, in een soort blinde paniek raakte. Hij stelt gedesoriënteerd te zijn geweest na de aanrijding met [getuige] . Dat die aanrijding plaatsvond, heeft hij gemerkt. Toen hij opnieuw (dit keer in de verkeerde rijrichting) de tunnelbuis inreed, was hij zich er bewust van dat hij aan het spookrijden was. Hij zag geen andere uitweg dan de tunnel door te rijden. De verdachte heeft verklaard dat het nooit zijn bedoeling is geweest zijn tegenliggers aan te rijden, waarbij hij een fatale afloop voor de bestuurders van die auto’s en voor hem zelf zou riskeren. Hij realiseert zich achteraf dat wat hij gedaan heeft heel gevaarlijk was, maar hij stelt dat hij nooit de intentie heeft gehad de betrokken verbalisanten of zichzelf te doden of letsel toe te brengen. Het risico op een frontale aanrijding heeft hij willen beperken door (vanuit hem gezien) rechts te blijven rijden en met zijn verlichting te signaleren. Bij zijn gemoedstoestand speelde volgens de verdachte een rol dat hij uit een getraumatiseerd gezin komt. De (onverwerkte) ervaringen uit zijn verleden in combinatie met de alcohol hebben er volgens de verdachte toe geleid dat hij in een soort vlucht/overleefmodus belandde en geen andere uitweg zag dan te blijven spookrijden tot na de tunnel.
Oordeel van de rechtbank; feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is op grond van voorgaande bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van de genoemde verbalisanten. Nergens blijkt uit dat de verdachte met zijn handelen het doel voor ogen heeft gehad de verbalisanten in kwestie van het leven te beroven.
Ook van voorwaardelijke opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest. Uit de besproken bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte bijna 6 kilometer heeft spookgereden, onder andere door de Roertunnel, en dat hij reed onder invloed van alcohol. Dit is heel gevaarlijk rijgedrag, maar daarmee niet zonder meer een poging doodslag. Daarvoor is immers vereist dat de verdachte met zijn gedrag bewust aanvaardde dat hij anderen van het leven zou beroven. De verdachte hield rechts aan en knipperde met zijn lichten om tegemoetkomend verkeer te waarschuwen. Hij heeft tijdens de rit op geen enkel moment op andere weggebruikers ingestuurd. Voorts neemt de rechtbank aan dat de verdachte in paniek was en wilde vluchten uit de situatie. Dit volgt uit de verklaringen van de verdachte en wordt bevestigd door het feit dat hij zijn auto op de vluchtstrook parkeerde zodra hij daartoe een mogelijkheid zag en het feit dat hij wegrende door een akker om te ontkomen aan de politie. De verdachte heeft zijn gemoedstoestand verklaard vanuit zijn moeilijke jeugd (waarover ook de reclassering rapporteert) en het gebruik van alcohol eerder die avond. Hoewel dit naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze rechtvaardigt wat de verdachte heeft gedaan, neemt de rechtbank wel aan dat de verdachte vanuit een paniekreactie op de vlucht sloeg met het spookrijden tot gevolg.
Op basis van deze feiten en omstandigheden kan dan ook niet kan worden vastgesteld dat de verdachte zo duidelijk onverschillig was over de afloop van zijn gedragingen dat daarin een aanvaarding van de kans op de dood van de slachtoffers alsmede op zijn eigen dood besloten lag. Hoe gevaarlijk en (voor de slachtoffers) angstaanjagend het ook was wat de verdachte heeft gedaan, de dood van de betrokken politieagenten heeft hij niet gewild.
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt daarom het wettig en overtuigend bewijs voor feit 1 primair. Ditzelfde geldt voor wat onder feit 1 subsidiair ten laste is gelegd. Ook daar ontbreekt het om dezelfde redenen aan (voorwaardelijke) opzet. De verdachte zal daarom van de poging doodslag en de poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank; feit 1 meer subsidiair en feit 2 en 3
Uit de besproken bewijsmiddelen volgt wel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag, dat hij de plaats van een ongeval heeft verlaten en dat hij als beginnend bestuurder met 1,06 mg/ml alcohol heeft gereden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder feit 1 meer subsidiair en onder feit 2 en 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank verwerpt daarbij het verweer van de verdediging dat in strijd met de wet bloed is afgenomen bij de verdachte. Uit het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [verbalisant 2]blijkt dat de verdachte rond 4:45 uur op de spoedeisende hulp van het Laurentius ziekenhuis wordt binnengebracht. Hij werkt hier mee aan een voorlopig ademonderzoek, dat leidt tot de uitslag “A”. Vervolgens vorderen de verbalisanten medewerking aan een bloedonderzoek. De verdachte heeft hiermee ingestemd. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in overeenstemming met artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994.