Overwegingen
1. Vergunninghoudster drijft een recreatiepark in Roggel. Om de mobiele communicatie op het park en daarmee het verblijfsgenot van haar gasten te verbeteren, heeft zij op 31 januari 2019 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een zendmast voor mobiele telefonie op de hoek Leistertweg – Heldensedijk te Roggel met een hoogte van 40 meter. Daar is het bestemmingsplan ‘Uitbreiding Buitenhof de Leistert’ (bestemming ‘groen’) van toepassing. De beoogde zendmast is in strijd met het bestemmingsplan. Niet wordt voldaan aan de op grond van artikel 3.2.2, aanhef en onder b, van de planregels toegestane maximale hoogte van vijf meter voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde. Verweerder heeft echter aanleiding gezien om bij het primaire besluit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) te verlenen. Volgens verweerder wordt immers voldaan aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van artikel 11.1, aanhef en onder e, van de planregels. Daarmee wordt in de visie van verweerder tevens het vereiste van een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2. Eisers zijn eigenaar van een bedrijfsterrein aan de Kerkveldweg 2 te Roggel. Op hun terrein bevindt zich een graansilo met een hoogte van 20 meter met daarop een zendmast voor mobiele telefonie. Zij vrezen dat door de komst van de nieuwe zendmast hun concurrentiepositie zal verslechteren. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en bovendien geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
5. Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het Bouwbesluit 2012 (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) en de redelijke eisen van welstand (d).
6. De rechtbank stelt vast dat eisers geen gronden hebben aangevoerd waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat de aanvraag niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de Bouwverordening. Redelijke eisen van welstand zijn ter plaatse niet van toepassing. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
8. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
9. In artikel 11.1, aanhef en onder e, van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning kan afwijken van de bestemmings-bepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:
- buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
- binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken;
2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:
- op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;
- tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.
10. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat niet wordt voldaan aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid omdat de mast binnen de bebouwde kom is gelegen en niet op een bedrijventerrein of een sportpark. Daarbij moet, aldus eisers, een perceel dat onderdeel is van een recreatiepark met honderden recreatiewoningen die een verblijfsfunctie hebben, worden geacht te zijn gelegen binnen de bebouwde kom.
11. Volgens verweerder wordt langs een redelijk grote verkeersweg en naast een parkeerplaats een losse zendmast met hekwerk gebouwd. De mast wordt gerealiseerd aan de rand van het recreatiepark, dat niet is verbonden met de kern en de bebouwde kom van Roggel. Die feitelijke situatie en aard van de omgeving leiden verweerder tot de conclusie dat de mast buiten de bebouwde kom is gelegen en daarom wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 11.1, aanhef en onder e, van de planregels.
12. De rechtbank overweegt dat in de jurisprudentie is bepaald dat de aard van de omgeving en de feitelijke situatie bepalend zijn voor de grens van de bebouwde kom. Van belang is waar de bebouwing feitelijk (nagenoeg) ophoudt (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 mei 2011, ECLI:NL:RVS: 2011:BQ5896). Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450). Het perceel waarop de zendmast is beoogd ligt op een (relatief) grote afstand tot de dorpskern. Het recreatiepark als zodanig kan niet gelijk worden gesteld met een reguliere woonwijk omdat de recreatiewoningen niet permanent bewoond mogen worden. Binnen het recreatiepark is weliswaar sprake van een bepaalde concentratie van gebouwen, bestemd voor verblijf, maar dit betekent niet dat het recreatiepark op zichzelf een bebouwde kom vormt. Daarbij ligt het perceel waarop de zendmast is beoogd aan de rand van het recreatiepark en wordt dit niet omsloten door de bebouwing van het recreatiepark. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat het perceel buiten de bebouwde kom ligt en dat wordt voldaan aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid.
13. Eisers voeren verder aan dat de zendmast niet voldoet aan de Beleidsnotitie Antenne-installaties gemeente Leudal, omdat geen sprake is van site-sharing en/of plaatsing op een bestaand gebouw en omdat de noodzaak van de mast niet is aangetoond.
14. De rechtbank overweegt dat met het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid de situatie die kan ontstaan door de toepassing van die bevoegdheid in beginsel planologisch aanvaardbaar moet worden geacht (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2015 (ECLI:NL:RVS:29015:3356). Uit het bepaalde in de aanhef van artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt wel dat, zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de uitspraak van 19 juli 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1930), de omgevingsvergunning bij toepassing van een binnenplanse afwijkingsregeling slechts kan worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook dient bij de beoordeling van een aanvraag om gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid een afweging van belangen plaats te vinden. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank dient derhalve te toetsen of verweerder zijn besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid, deugdelijk heeft gemotiveerd en bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2583). 15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval met het voldoen aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid en gelet op de Beleidsnotitie Antenne-installaties gemeente Leudal (vastgesteld door burgemeester en wethouders van Leudal op 13 mei 2008), waaraan is getoetst, een goede ruimtelijke ordening is gewaarborgd. Dat niet aan alle in de beleidsnotitie genoemde voorkeuren wordt voldaan, betekent niet dat de zendmast met deze beleidsnotitie in strijd is. In de beleidsnotitie wordt immers aangegeven dat afwijking van de voorkeuren bij uitzondering mogelijk is indien de reden daarvoor van technische aard is en dat voldoende is gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door te verwijzen naar de ‘Onderbouwing Vodafone Antenne-mast Recreatiepark de Leistert Roggel’ van Ericsson Netwerk Services B.V. van 6 mei 2019 voldoende gemotiveerd dat om reden van technische aard in dit geval van de voorkeur van plaatsing op een bestaande zendmast (site-sharing) of op een ander bestaand bouwwerk kan worden afgeweken. In deze onderbouwing is ook de noodzaak van de zendmast aangetoond en is gemotiveerd waarom geen gebruik kan worden gemaakt van de zendmast van eisers, die op te grote afstand ligt. Op de zendmast van vergunninghoudster zal site-sharing plaatsvinden, zo hebben verweerder en vergunninghoudster ter zitting aangegeven.
Dat wellicht sprake is van alternatieven voor mobiel internet, zoals eisers stellen, maakt evenmin dat strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening kan worden aangenomen. Daarbij is van belang dat verweerder volgens vaste jurisprudentie moet uitgaan van de aanvraag zoals die is gedaan en dat slechts dan aan alternatieven voorrang moet worden gegeven als op voorhand duidelijk is dat daarmee een gelijkwaardig resultaat zal worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren voor derden. Van een zodanige situatie is de rechtbank niet gebleken. Bovendien hebben verweerder en vergunninghoudster ter zitting aangegeven dat een alternatievenonderzoek is gedaan en dat deze locatie daaruit als meest geschikte locatie naar voren is gekomen.
16. De conclusie is dat het beroep ongegrond is en er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling.