ECLI:NL:RBLIM:2020:10635

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
16 april 2021
Zaaknummer
03.030571.18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en ontuchtige handelingen door stiefvader met minderjarige dochters

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en ontuchtige handelingen met zijn stiefdochters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die toen tussen de 12 en 16 jaar oud was. Daarnaast heeft hij in de periode van 9 juli 2011 tot en met 10 januari 2015 met [slachtoffer 2] ontuchtige handelingen gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van beide slachtoffers als betrouwbaar en consistent beoordeeld, ondanks de druk die zij voelden vanuit hun omgeving. De verdachte ontkende de beschuldigingen en heeft de verklaringen van de slachtoffers als leugens bestempeld. De rechtbank heeft echter voldoende bewijs gevonden in de verklaringen van de slachtoffers en getuigen, waardoor de verdachte wettig en overtuigend schuldig is bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor de immateriële schade die zij hebben geleden door het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.030571.18
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens 1] 1958,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 oktober 2019, 9 november 2020 en 14 december 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De strafzaak van verdachte is gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] (03/030570-18). [medeverdachte] wordt eveneens bijgestaan door mr. I.T.H.L. van de Bergh.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 met [slachtoffer 1] die toen tussen de 12 en de 16 jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 1] .
Feit 2: in de periode van 11 juli 2012 tot 11 juni 2015 [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] .
Feit 3: primair in de periode van 1 mei 2011 tot en met 10 januari 2015 met [slachtoffer 2] die toen tussen de 12 en 16 jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 2] en subsidiair in de periode van 1 mei 2011 tot en met 8 december 2011 met [slachtoffer 2] , die toen tussen de 12 en 16 jaar oud was, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het betasten van de vagina van [slachtoffer 2] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie wijst op het feit dat het gaat om twee verhalen die lijnrecht tegenover elkaar staan. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en haar zus [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) doen allebei aangifte, maar enkel hun verklaringen zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te leiden. De officier van justitie wijst op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat er in een dergelijke situatie steunbewijs nodig is en dat er niet een te ver verwijderd verband mag bestaan tussen, in dit geval, de aangiftes en dat steunbewijs. De officier van justitie verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Hoge Raad van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216), die in haar optiek grote gelijkenissen vertoont met deze strafzaak. Zij merkt op dat in die zaak en ook in deze zaak de verklaringen van beide aangeefsters elkaar ondersteunen.
[slachtoffer 1] verklaart dat verdachte haar heeft gevingerd en dat hij haar drie tot vijf keer met zijn geslachtsdeel heeft gepenetreerd. Bij de rechter-commissaris verklaart [slachtoffer 1] dat verdachte haar heeft aangeraakt bij haar borsten en haar vagina. [slachtoffer 1] heeft ook verklaard dat zij een keer in haar eigen bed met kleren aan is gaan slapen en dat zij vervolgens naakt in een ander bed wakker werd. Het gebeurde steeds in huis, toen haar moeder niet thuis was of in het ziekenhuis lag. [naam getuige] is voor [slachtoffer 1] de disclosure-getuige. [naam 1] en [naam 2] worden daarna door haar in vertrouwen genomen. Toen [slachtoffer 2] in het ziekenhuis lag heeft [slachtoffer 1] ook aan [medeverdachte] (haar moeder) openheid van zaken gegeven. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] een consistente verklaring afgelegd.
[slachtoffer 2] verklaart dat verdachte aan haar borsten zat en dat haar moeder, de medeverdachte [medeverdachte] er toen bij was en lachte. De keer erna, toen [slachtoffer 2] in de slaapkamer van verdachte op het luchtbed sliep, heeft verdachte zijn vingers in haar vagina geduwd. [slachtoffer 2] geeft aan dat dit zeker tien keer is gebeurd. Verder verklaart ze dat haar moeder, medeverdachte [medeverdachte] , getuige is geweest van het misbruik. Ten overstaan van de rechter-commissaris trekt [slachtoffer 2] vervolgens haar verklaring in, met uitzondering van hetgeen zij heeft verklaard over 2011: zij persisteert in haar verklaring dat verdachte in 2011 in Alphen aan den Rijn over haar vagina heeft gewreven. Op school heeft [slachtoffer 2] dit toen tegen haar vriendinnen gezegd en haar mentor, [naam mentor] , is hiervan op de hoogte geraakt. Er heeft toen een gesprek plaatsgevonden op school met [naam mentor] , in het bijzijn van de moeder van [slachtoffer 2] . Dit heeft ertoe geleid dat [slachtoffer 2] , samen met haar moeder naar het politiebureau is gegaan. Dit heeft echter niet geleid tot een aangifte. [naam mentor] is later door de rechter-commissaris verhoord. Hij heeft ook toen het verhaal van [slachtoffer 2] bevestigd en verklaard dat haar moeder destijds had aangegeven dat het waar was wat [slachtoffer 2] verklaarde over het seksueel misbruik. Ook verklaarde hij, dat er na het gesprek op school nog een gesprek had plaatsgevonden met de moeder en dat zij hem toen verzocht had zich er verder niet mee te bemoeien.
Ter zitting van 9 november 2020 heeft [slachtoffer 2] onder ede verklaard dat zij niet eerlijk is geweest bij haar verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris, omdat zij zich onder druk gezet voelde door haar moeder en door verdachte en de angst had dat zij uit huis gezet zou worden als zij aan haar eerdere verklaringen ten overstaan van de politie vast zou houden. [slachtoffer 2] heeft op 9 november 2020 expliciet aangegeven dat haar verklaring bij de politie de waarheid is en dat haar moeder op de hoogte was van het misbruik.
De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat:
* de aangifte van [slachtoffer 1] en haar verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris,
* de verklaring van disclosure-getuige [naam getuige] ,
* de verklaring van [naam 2] inhoudende dat [slachtoffer 1] (samen met [naam getuige] ) tegen haar heeft verteld dat zij door verdachte is misbruikt,
* de aangifte van [slachtoffer 2] die op meerdere punten overeenkomsten vertoont met de wijze waarop [slachtoffer 1] door verdachte is misbruikt,
in onderlinge samenhang beschouwd ertoe leiden dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Voorts stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat:
* de aangifte van [slachtoffer 2] ,
* haar verklaring ter terechtzitting van 9 november 2020,
* de verklaringen van haar mentor [naam mentor] bij de politie en de rechter-commissaris,
* de verklaringen van [naam 1] en [naam 3] over de seksueel getinte app-berichten en
* de aangifte van [slachtoffer 1] die op meerdere punten overeenkomsten vertoont met de wijze waarop [slachtoffer 2] door verdachte is misbruikt,
in onderlinge samenhang beschouwd er toe leiden dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Het ten laste gelegde onder 1 en 2
De verdediging stelt zich op het standpunt dat [slachtoffer 1] in staat wordt geacht om te liegen, dat zij een reden had om te liegen, dat haar verklaringen veel opmerkelijke tegenstrijdigheden bevatten en dat haar verklaringen en daarmee de aangifte onbetrouwbaar dienen te worden geacht. Volgens de verdediging is er onvoldoende wettig bewijs om tot een veroordeling te komen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde.
De getuigenverklaringen betreffen ‘de auditu’-verklaringen (steeds met [slachtoffer 1] als bron) en kunnen om deze reden niet het vereiste steunbewijs bieden. Ook de emotie die [slachtoffer 1] toont kan niet als steunbewijs gelden. De emoties zijn niet direct na het delict waargenomen. Bovendien hebben de emoties van [slachtoffer 1] en de gestelde fysieke klachten onvoldoende onderscheidend vermogen. Zo blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris dat zij om uiteenlopende redenen emotioneel wordt. Ook de paniekerige reactie op aanrakingen, waar [naam getuige] over heeft verklaard, kan niet als steunbewijs gelden. Dit verhoudt zich immers niet met de vermeende vrije seksuele moraal van [slachtoffer 1] waarover [naam 1] en [naam 4] hebben verklaard. Ook het msn-gesprek waarin verdachte en [medeverdachte] erover zouden spreken dat [slachtoffer 1] het bed met hen zou gaan delen vormt geen steunbewijs. Het staat niet vast dat dit gesprek daadwerkelijk is gevoerd tussen verdachte en [medeverdachte] , de authenticiteit van dit gesprek is niet vastgesteld en de inhoud van het gesprek is in het licht van de verklaring van [slachtoffer 1] moeilijk te plaatsen. Tot slot stelt de verdediging in dit kader dat ook de aangifte en de verklaring van [slachtoffer 2] niet als schakelbewijs in de vorm van steunbewijs kunnen worden gebruikt, omdat de wijze waarop de onderscheidene feiten zouden zijn begaan niet op essentiële punten overeenkomt, hetgeen volgens de Hoge Raad wél vereist is.
De verdediging stelt zich dan ook op het standpunt dat het steunbewijs dan wel schakelbewijs dat nodig is om tot een veroordeling te komen, ontbreekt, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Het ten laste gelegde onder 3
Primair
De verdediging stelt zich op het standpunt dat sprake is van onbetrouwbaar bewijs. [slachtoffer 2] heeft aantoonbaar gelogen, hetgeen reeds blijkt uit het feit dat zij twee totaal verschillende – en daarmee tegenstrijdige – verklaringen heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Bovendien zijn er meerdere getuigen in het dossier die verklaren dat [slachtoffer 2] niet terugdeinst voor het vertellen van een leugen. Verwezen wordt naar de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] , ten overstaan van de rechter-commissaris.
[slachtoffer 2] leefde vaak in onmin met haar moeder en met verdachte en voelde kennelijk loyaliteit jegens haar zus, waardoor het volgens de verdediging niet ondenkbaar is dat [slachtoffer 2] gelogen heeft om haar zus te helpen en om haar aangifte kracht bij te zetten. De verdediging concludeert dan ook dat ten aanzien van de gehele verklaring van [slachtoffer 2] geldt dat er (telkens) een reëel risico bestaat dat een onderdeel van de verklaring niet op de waarheid berust. Reeds om deze reden, maar ook omdat ook overigens het wettig bewijs ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ontbreekt, dient verdachte te worden vrijgesproken.
Ook hier geldt immers dat alle getuigenverklaringen ‘de auditu’-verklaringen zijn en daarmee van onvoldoende gewicht zijn om als steunbewijs te gelden. Ook de WhatsAppconversatie tussen verdachte en [slachtoffer 2] levert niet het benodigde bewijs op. Op de eerste plaats, omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat dit daadwerkelijk een gesprek is dat verdachte heeft gevoerd. En daarnaast geldt dat de inhoud van dit gesprek in de optiek van de verdediging makkelijker te plaatsen is als de onder 3 ten laste gelegde feiten niet zouden hebben plaatsgevonden, dan wanneer dit wel het geval zou zijn geweest.
Tot slot kan volgens de verdediging de verklaring van [slachtoffer 1] niet worden gebruikt als schakelbewijs in de vorm van steunbewijs. Op de eerste plaats omdat die verklaring onbetrouwbaar is en ook omdat ook hier geldt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet op essentiële onderdelen overeenkomen.
Subsidiair
Ook hiervan dient verdachte in de optiek van de verdediging te worden vrijgesproken, nu de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij éénmaal door verdachte over haar pyjamabroek is betast, geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel dat niet ‘de auditu’ is. Bovendien is ook deze verklaring volgens de verdediging ongeloofwaardig. Daarnaast blijft het onduidelijk wanneer dit dan in 2011 zou hebben plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 3
De rechtbank heeft ervoor gekozen de feiten niet te beoordelen in de volgorde zoals ten laste is gelegd, maar in chronologische volgorde. Dit betekent dat de rechtbank aanvangt met het beoordelen van het onder 3 ten laste gelegde.
De bewijsmiddelen
Op 3 maart 2016 vertelde [slachtoffer 2] in een informatief gesprek aan de politie [2] dat:
  • Haar moeder [medeverdachte] in maart of april 2011 een relatie kreeg met [verdachte] ;
  • [verdachte] in Alphen aan de Rijn woonde;
  • [slachtoffer 2] en haar zus [slachtoffer 1] vanaf 2011 soms samen en soms alleen met hun moeder mee gingen naar de woning van [verdachte] in Alphen aan de Rijn;
  • In de zomervakantie van 2011 het eerste incident gebeurde: [slachtoffer 2] lag in Alphen aan de Rijn alleen in bed op een tweepersoons luchtbed, op de slaapkamer van haar moeder en [verdachte] . Ze schrok wakker en voelde en zag dat [verdachte] onder haar kleding en dus op haar blote huid met zijn hand aan haar borsten zat en erin kneep. Ze ging rechtop zitten en zag dat [verdachte] dit deed en dat haar moeder ook in die kamer was. Haar moeder zag wat [verdachte] deed bij haar en was aan het lachen. Moeder stuurde [verdachte] toen naar onderen en [verdachte] ging toen ook. Haar moeder bleef toen even zitten op haar eigen bed en zei dat [slachtoffer 2] weer moest gaan slapen. Toen ze de volgende dag met haar moeder in een auto terug naar Zuid-Limburg reed, zei haar moeder dat ze hierover niets mocht vertellen aan anderen;
  • Een tweede incident gebeurde enkele maanden later, ongeveer in de maand december. Ook nu lag [slachtoffer 2] weer alleen op het luchtbed in de slaapkamer en deze keer hield zij zich slapend toen [verdachte] aan haar borsten zat. Hij ging toen ook met een vinger in haar vagina naar binnen en bewoog zijn vinger daarbij op en neer, deels dieper in haar vagina en dan weer deels eruit. Deze betastingen en penetraties zijn in de jaren daarna veelvuldig gebeurd;
  • [slachtoffer 2] durfde nooit stop te zeggen uit angst voor [verdachte] , die groot en fors is. [verdachte] zoende haar ook op haar mond;
  • De laatste keer ‘betasten en vingeren’ gebeurde in het begin van 2015. Daarna heeft [verdachte] nog 1 keer geprobeerd haar te zoenen en heeft hij over haar been gewreven, maar toen heeft [slachtoffer 2] hardop gezegd dat ze dit niet meer wilde, waarop [verdachte] stopte;
  • Pas een paar maanden geleden heeft [slachtoffer 2] van haar oudere zus [slachtoffer 1] gehoord dat [slachtoffer 1] door [verdachte] verkracht werd;
  • Aanvankelijk zei [slachtoffer 2] dat ze door [verdachte] niet gepenetreerd was, zoals bij haar zus [slachtoffer 1] gebeurd was, omdat zij toen dacht dat hiermee alleen penetratie door een penis bedoeld was.
Dezelfde dag heeft [slachtoffer 2] aangifte [3] gedaan. Zij heeft toen verklaard:
[verdachte] heeft meer dan 50 keer met zijn vingers in mijn vagina gezeten en aan mijn borsten gezeten en heeft heel vaak met mijn hand zich afgetrokken. Dat is gebeurd in een periode van 4 jaar, vanaf mijn 12e tot en met mijn 16e levensjaar. [verdachte] en mijn moeder kregen hun relatie in maart of april 2011. Mijn moeder en haar kinderen woonden toen in de [straat] in Maastricht. [verdachte] woonde toen in Alphen aan de Rijn. De eerste keer dat er wat gebeurde was toen ik al 3 weekenden bij [verdachte] was geweest. De keer dat het gebeurde lag ik te slapen op een luchtbed in de slaapkamer van [verdachte] en mijn moeder. Dat luchtbed waar ik op sliep was een tweepersoons luchtbed. Ik heb daar ook vaker samen met [slachtoffer 1] op geslapen, maar dat bewuste weekend niet en lag ik daar alleen. Ik was toen 12 jaar oud. Ik schrok toen op enig moment wakker en voelde dat [verdachte] met zijn hand onder mijn bovenkleding op mijn blote huid aan mijn borsten aan het voelen was en daarin kneep. Toen ik wakker schrok, ging ik snel rechtop zitten in dat bed en toen zag ik dat mijn moeder ook in die kamer was en aan het lachen was. Toen heeft mijn moeder [verdachte] naar beneden gestuurd en ze zei tegen mij dat ik verder moest gaan slapen. Mijn moeder zei dat ik er thuis niks van mocht zeggen. We zaten toen in de auto onderweg naar huis. Na een aantal weken terwijl ik alleen op die kamer in het luchtbed lag voelde ik weer die hand aan mijn borsten en toen voelde ik dat hij over mijn kleren heen met zijn hand naar beneden ging en over mijn vagina wreef. Ik ben toen niet rechtop gaan zitten maar ik heb gedaan of ik sliep. Dat heb ik heel vaak gedaan, net gedaan of ik sliep. […] Mijn moeder heeft er vaker zelf bij gestaan en het zien gebeuren. Ik zag haar ook wel eens in de deuropening staan.
Tweede deel van de aangifte [4] .
De eerste keer dat verdachte met zijn vingers in mijn vagina kwam was in Alphen aan de Rijn. Ik was aan het slapen. Hij was eerst over mijn arm aan het aaien en ik was een beetje wakker maar te moe om mijn ogen open te doen. Toen ging hij steeds verder met zijn hand naar beneden en toen was het niet meer over mijn kleding wrijven over mijn vagina maar onder mijn kleding wrijven over mijn vagina en toen gingen die vingers naar binnen. Met naar binnen bedoel ik in mijn vagina. Volgens mij was ik toen 12 of 13 jaar oud. Ik droeg een pyjama. Met zijn vingers ging hij op en neer in mijn vagina. […] Op de vraag welke andere seksuele handelingen door [verdachte] bij mij hebben plaatsgevonden, antwoord ik: met mijn hand om zijn penis deed hij zich aftrekken. Hij is in ieder geval nooit klaargekomen. Een aantal keren kwam mijn moeder binnen gelopen. Zij heeft dat gezien.
Op 8 juli 2019 is [naam mentor] , de mentor van school van [slachtoffer 2] in 2011, door de rechter-commissaris verhoord [5] . Hij heeft verklaard:
Ik kan mij [slachtoffer 2] zeker nog herinneren. Ik was mentor van [slachtoffer 2] . We hebben over het seksueel misbruik een bijeenkomst gehad op school met een politieagent erbij en ook de moeder. [slachtoffer 2] was erbij en ik ben toen ook de zus, [slachtoffer 1] , gaan halen. Die zou ook misbruikt zijn door de vriend van de moeder. De moeder zou aangifte gaan doen. Ik heb toen een paar weken later nog gevraagd aan [slachtoffer 2] of haar moeder aangifte had gedaan. [slachtoffer 2] gaf toen aan dat dit nog niet gebeurd was. Ik heb toen ook nog contact met de moeder gehad en die zei dat ik me er niet mee moest bemoeien. In het eerste gesprek dat ik met [slachtoffer 2] hierover heb gehad, heeft zij mijzelf verteld dat die vriend van haar moeder aan haar zat. Wat precies heeft ze niet verteld, maar het was voor mij duidelijk dat het om seksuele aanrakingen ging. Ze vertelde dat hij haar gezoend had en aan haar geslachtsdeel had gezeten. Toen is er twee of drie dagen later een gesprek geweest met moeder en een politieagent. Moeder heeft toen tijdens dat gesprek aangegeven dat ze aangifte zou gaan doen. Tijdens die bijeenkomst met moeder en de politieagent heeft [slachtoffer 2] niets meer verklaard. Dat seksueel misbruik staat voor mij wel vast. Ik had wel het gevoel dat het waar was wat [slachtoffer 2] daarover vertelde. Moeder heeft ook aangegeven dat het waar was.
In het bedrijfsprocessen-systeem van de politie blijkt onder nummer [nummer] een registratie te staan over mogelijk seksueel misbruik van [slachtoffer 2] [6] . Zij had in 2011 aan een leraar van het [naam school] verteld dat haar stiefvader over haar vagina had gewreven. De leraar gaf dit door aan het zorgteam van de school. Zij gingen in gesprek met [medeverdachte] . In 2011 werd hiervan melding gedaan bij de politie en werd een informatief gesprek gevoerd met [medeverdachte] . Hierin werd verklaard dat [verdachte] bij de 12-jarige [slachtoffer 2] meerdere keren de broek en onderbroek naar beneden had gedaan en vervolgens over haar vagina gewreven had. [medeverdachte] besloot hiervan geen aangifte te doen, omdat zij opzagen tegen de lange weg die zij zouden moeten bewandelen.
Getuige [naam 1] [7] , destijds de pleegmoeder van [slachtoffer 2] , heeft bij de politie het volgende verklaard:
[slachtoffer 1] was erg gesloten. Het is pas de laatste maanden dat ze is gaan vertellen wat er allemaal gebeurd is in haar jeugd. Terwijl [slachtoffer 2] van begin af aan ‘het al van de daken schreeuwde’ wat er allemaal mis was thuis, nam [slachtoffer 1] haar moeder in bescherming en werd ze dan kwaad op [slachtoffer 2] . Later is dat dus veranderd.
[…] Terwijl wij in het politiebureau in de wachtzaal zaten, [slachtoffer 1] , ik en [medeverdachte] , was [medeverdachte] via WhatsApp in contact met [verdachte] en [slachtoffer 2] . [medeverdachte] liet mij toen op haar mobieltje zien wat [verdachte] haar schreef. Ze gaf mij de hele telefoon in de hand en ik kon zelf door dat gesprek scrollen. Ik heb toen gelezen dat [verdachte] schreef dat ‘ [slachtoffer 2] lekker geil en opstandig was en dat ze mooie dikke tieten had’ en dat hij vrouwen in Afrika ging pakken en daarvan foto’s naar [slachtoffer 2] ging sturen. Kort daarna ging hij op vakantie in Tanzania.
[slachtoffer 2] heeft altijd een grote mond gehad tegen iedereen, maar niet tegen haar moeder of ze draaide tegen haar snel bij. Ze was in die tijd ook zo weinig mogelijk thuis, vooral als [verdachte] er was. Ook als ze met haar moeder mee moest naar [verdachte] in Alphen aan de Rijn, dan wilde ze dat niet en ging huilend op de stoep zitten. Overigens wilde [slachtoffer 1] ook nooit mee en moest toch. [slachtoffer 2] zei dan dat [verdachte] gewoon een pedofiel was. Als ik dan vroeg waarom ze dat zei dan gaf ze daar geen antwoord op. Ze zei ook dat hij haar aanraakte. Als ik dan vroeg waar hij haar aanraakte dan klapte zij dicht.
[slachtoffer 2] heeft mij zelf verteld dat zij door [verdachte] in haar slaapkamer en in haar bed betast werd. Ook [medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer 2] , moet dit weten, want [slachtoffer 2] heeft mij verteld dat [medeverdachte] daar zelf bij aanwezig was.
In haar verhoor op 8 juli 2019 bij de rechter-commissaris heeft [naam 1] verklaard [8] :
Ik wist vanaf het begin dat [verdachte] haar aanraakte en haar uitdaagde en dingen met haar deed, maar vooral ook met haar zusje. Vrijwel meteen heeft ze iets over het misbruik van [verdachte] tegen mij gezegd. Ze vertelde dat [verdachte] een pedofiel was. Ik geloofde haar eerst niet meteen, maar de verhalen werden steeds sterker en uitgebreider. Ze was toen 14 jaar. (…) Eerst vertelde ze niet meer dan dat [verdachte] een pedofiel was, maar [ze] vertelde later dat hij haar aangeraakt had. Ze heeft nooit uitgesproken waar hij haar had aangeraakt, maar wel aangewezen. Ze heeft gewezen tussen haar benen bij haar vagina en naar haar tieten. Ik weet niet of het bovenop haar kleding was of onder haar kleding. Dat durf ik nu niet meer met 100 procent zekerheid te vertellen.
Ter terechtzitting van 9 november heeft verdachte verklaard:
In 2011 woonde ik in Alphen aan de Rijn aan de [adres 2] . Het luchtbed lag bij ons op de slaapkamer.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 2]
heeft gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die verdachte bij haar heeft verricht. Bovendien heeft zij destijds, in 2011 – en dus niet pas toen [slachtoffer 1] aangifte had gedaan – al melding gemaakt van het misbruik. Immers, zij heeft toen al haar mentor [naam mentor] in vertrouwen genomen en heeft in die periode ook signalen over het misbruik afgegeven aan haar pleegmoeder [naam 1] .
Bij het gesprek met de mentor was haar moeder, [medeverdachte] , aanwezig en [naam mentor] heeft onder ede, ten overstaan van de rechter-commissaris, bevestigd dat [medeverdachte] op de hoogte was van het misbruik in 2011 en heeft gezegd dat dit waar was. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 2] . Ook zij geeft namelijk aan dat haar moeder op de hoogte was van het misbruik. Dit essentiële onderdeel in de verklaring van [naam mentor] betreft geen ‘de auditu’-waarneming gerelateerd aan de verklaring van [slachtoffer 2] , maar betreft een eigen waarneming van [naam mentor] met betrekking tot hetgeen [medeverdachte] destijds in het gesprek op school heeft verklaard, zodat deze overeenkomst in beide verklaringen bijdraagt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ter terechtzitting heeft [verdachte] bevestigd dat [slachtoffer 2] in Alphen aan den Rijn sliep op een luchtbed in de slaapkamer waar hij met [medeverdachte] sliep. Ook deze verklaring biedt steun aan de verklaring van [slachtoffer 2] .
De rechtbank stelt op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verklaring die [slachtoffer 2] heeft afgelegd ten overstaan van de politie, geloofwaardig en betrouwbaar is.
De verklaring van [slachtoffer 2] ten overstaan van de rechter-commissaris
[slachtoffer 2] heeft haar verklaring ten overstaan van de politie ingetrokken, toen zij – onder ede - op 6 december 2018 door de rechter-commissaris is gehoord. Tijdens dit verhoor heeft [slachtoffer 2] verklaard dat er niets gebeurd is, behalve dat verdachte ‘enkel’ éénmaal in 2011 met zijn hand over haar pyjama heen over haar vagina heeft gewreven. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze – ter terechtzitting van 9 november 2020 weer ingetrokken –verklaring maakt dat de aangifte van [slachtoffer 2] niet als bewijs kan worden gebruikt, omdat die niet als betrouwbaar kan worden aangemerkt.
Ter terechtzitting van 9 november 2020 heeft [slachtoffer 2] onder ede verklaard dat juist de door haar afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris niet op de waarheid berust en dat haar eerdere verklaringen bij de politie, waarin zij heeft aangegeven dat het misbruik wél heeft plaatsgevonden, waar zijn. Over de reden waarom zij niet eerlijk is geweest bij de rechter-commissaris heeft zij onder meer het volgende verklaard [9] :
De eerste keer, bij de politie, heb ik de waarheid verteld. De tweede keer, bij de rechter­
commissaris, ben ik niet eerlijk geweest. Ik was niet eerlijk omdat ik me onder druk gezet
voelde door [verdachte] en mijn moeder, omdat ik wist wat er voor me op het spel stond. Het was
voor mijn eigen veiligheid. Ik heb al vaker aanvaringen gehad met [verdachte] . Op zeer agressieve wijze. Mijn moeder zei er elke keer niets van. Ze kiest altijd [verdachte] zijn kant. […]
Op uw vraag of mijn loyaliteit naar mijn moeder, waar [naam 5] en [naam 1] naar verwijzen, heeft meegespeeld antwoord ik dat ik bij de rechter-commissaris naar binnen liep met het idee dat ik dit zo en zo moest doen. omdat ik anders niet eens meer wist waar ik terecht kon. […]
De mail naar de advocaat ging zo: ik kwam thuis en ik vertelde dat ik het[de rechtbank begrijpt: het aangifte doen tegen verdachte]
had gedaan om [slachtoffer 1] tevreden te stellen. Ik heb hun er nooit mee geconfronteerd dat het[de rechtbank begrijpt: het misbruik van [slachtoffer 2] ]
echt gebeurd is.
Mijn moeder wel maar [verdachte] nooit. Toen ik zei dat wat ik heb gezegd in mijn aangifte niet
gebeurd is, zeiden ze of ik dan de advocaat kon mailen. Ik heb die mail heel snel getypt en
verzonden en niet nagedacht over de consequenties. Het was een normaal gesprek met een
normale sfeer. Ik voelde van binnen de druk maar heb dat van buiten niet laten merken. Er
is met mij besproken welke vragen de advocaat mij zou kunnen stellen en wat ik dan moest
antwoorden. Ook bij de rechter-commissaris. Het was allemaal voorbereid. […]
Het is een vent van bijna twee meter. Ik kan daar niet tegenop. Ik wilde de agressie niet voeden. Die druk voelde ik. Dat heeft ertoe geleid dat ik de mail gestuurd heb. Ik voelde de druk van binnen. Ik heb de mail aan de advocaat cc naar [verdachte] gestuurd, als bevestiging naar hem dat ik de advocaat echt gemaild heb. [verdachte] heeft me gevraagd of ik hem als cc kon bijvoegen. Op de vraag van de jongste rechter in rang of expliciet tegen mij gezegd is dat ik uit huis zou worden gezet, antwoord ik dat het me is gezegd en dat het bovendien ook vaker gebeurde. Beide dus. [verdachte] heeft het me niet gezegd, maar mijn moeder wel. […]
Het verhoor bij de rechter-commissaris heeft heel lang geduurd. Mijn moeder is toen met me mee gegaan, zij zat buiten. Ik heb het liegen heel lang volgehouden. Dat klopt. Ik heb het verhoor voorbesproken met mijn moeder. Ik heb ook op veel vragen 'weet ik niet meer’ en 'nee, is niet zo' gezegd.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] in haar verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris heeft verklaard:
Ik zou er alles aan doen om ervoor te zorgen dat mijn moeder niet vast komt te zitten. […]
Ik moet nu kiezen tussen mijn zus en [verdachte] . Ik kies nu voor de waarheid en voor [verdachte] is het dan goed. […] U vraagt naar het mailtje van december 2017, die naar mr. Van de Bergh met een cc naar [verdachte] is gestuurd. Ik heb die mail getypt. [..] Ik wilde [verdachte] bevestigen dat ik de mail naar de advocaat had gestuurd. […] Op de vraag of ik gelogen heb over het misbruik bij de politie antwoord ik: ja, houd het daar maar op. Door alles wat ik heb verklaard bij de politie kun je een dikke streep zetten. Ik heb alles gelogen.
De rechtbank leidt uit de onder ede afgelegde verklaring van [slachtoffer 2] ter terechtzitting van
9 november 2020 af dat [slachtoffer 2] heeft gelogen bij de rechter-commissaris. De rechtbank gelooft [slachtoffer 2] dat zij zich voorafgaand en tijdens het verhoor door de rechter-commissaris onder druk gezet voelde om haar eerdere verklaring bij de politie in te trekken. Buiten de druk die zij zegt te hebben gevoeld, is de rechtbank ook ervan overtuigd dat haar loyaliteit naar haar moeder een grote rol heeft gespeeld. Deze overtuiging wordt nog versterkt door de verklaringen van [naam 1] en [naam 5] , die ook de rechter-commissaris zijn gehoord en die daarover het onderstaande hebben verklaard.
[naam 1] , destijds de pleegmoeder van [slachtoffer 2] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard [10] :
U zegt mij dat [slachtoffer 2] hier bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat wat zij eerder bij de politie heeft verklaard gelogen is en dat zij niet is misbruikt. Dan heeft ze hier bij de rechter-commissaris gelogen. Ik begrijp het wel dat ze hierover liegt, want ze woont nu bij haar moeder. Dat was toen niet het geval. Ik denk dat ze nu haar moeder probeert te redden. Haar moeder was zelf bij het doen van de aangifte aanwezig.
[naam 5] , destijds de gezinsvoogd van [slachtoffer 2] , heeft bij de rechter-commissaris verklaard [11] :
U houdt mij voor dat [slachtoffer 2] hier bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat het niet waar was wat zij eerder bij de politie heeft verklaard en of ik dat kan plaatsen. Ja, dit kan ik plaatsen in zoverre dat het naar mijn idee niet gelijk als liegen kan worden beschouwd, maar meer door de druk die stond op de relatie tussen [slachtoffer 2] en haar moeder. Dat was geen gezonde situatie. Haar loyaliteit naar haar moeder was heel erg sterk. Zodra dat contact onder druk kwam te staan, kronkelde [slachtoffer 2] zich in alle richtingen om haar relatie met haar moeder te behouden. Het was een patroon van aantrekken en afstoten. Het verbreken van contact door haar moeder kon [slachtoffer 2] niet aan.
De onder dit tussenkopje aangehaalde verklaringen van [slachtoffer 2] , [naam 5] en [naam 1] bevestigen de eerdere tussenconclusie van de rechtbank dat de verklaring van [slachtoffer 2] ten overstaan van de politie betrouwbaar en geloofwaardig is. Dit in tegenstelling tot de door haar afgelegde verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris. De rechtbank acht het zonder meer kwalijk dat [slachtoffer 2] aldaar onder ede heeft gelogen. [slachtoffer 2] is ter terechtzitting gewezen op de mogelijke consequenties daarvan. Het gaat echter te ver om haar aangifte bij de politie en haar ter terechtzitting van 9 november 2020 afgelegde verklaring uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank zal die verklaringen dus wel voor het bewijs gebruiken.
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 3
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte in de periode van de zomer van 2011 tot en met begin 2015 in Alphen aan den Rijn en in Maastricht meerdere malen zijn vingers in haar vagina heeft geduwd. Haar moeder is minstens één keer ervan getuige geweest dat verdachte aan haar zat. De toenmalige mentor van [slachtoffer 2] , [naam mentor] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] hem in 2011 heeft verteld dat zij door verdachte werd misbruikt en dat [medeverdachte] in een gesprek op school bevestigd heeft dat dit waar was. Verder stelt de rechtbank vast dat beschrijving van de slaapplek van [slachtoffer 2] in Alphen aan den Rijn, waar zij stelt dat het misbruik heeft plaatsgevonden, overeenkomt met de beschrijving van deze slaapplek door verdachte. Tot slot stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 2] [naam 1] destijds in vertrouwen heeft genomen over het misbruik door verdachte. Het verweer van de verdediging dat elk steunbewijs in het dossier ‘de auditu’ is, wordt door de rechtbank dan ook niet gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat naast de – betrouwbaar geachte – verklaring van [slachtoffer 2] , voldoende steunbewijs aanwezig is.
Wat betreft de periode waarbinnen het misbruik heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank als begindatum nemen het begin van de zomervakantie, die in 2011 begon op 9 juli. Wat de einddatum betreft wordt aansluiting gezocht bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat het misbruik heeft geduurd tot zij zestien jaar werd. Dit was in januari 2015.
Het verweer dat [slachtoffer 2] op een gegeven moment bij [naam 1] ging wonen en dat het misbruik toen feitelijk niet meer mogelijk was, wordt niet gevolgd, gelet op de verklaring van gezinsvoogd [naam 5] ten overstaan van de rechter-commissaris dat verdachte – tegen de afspraken in – er toch was als [slachtoffer 2] bij haar moeder verbleef (pgn 10, tweede alinea).
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 9 juli 2011 tot en met 10 januari 2015 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] die destijds tussen de 12 en de 16 jaar oud was, door meermalen zijn vingers in haar vagina te duwen.
Feiten 1 en 2
Het toetsingskader
In het arrest van 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1355, heeft de Hoge Raad omtrent de bewijsminimumregel het volgende overwogen:
“Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal”.
Voorts kan met betrekking tot zedenzaken uit de rechtspraak van de Hoge Raad worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal. Als maar de verklaring van de aangever op specifieke punten bevestiging vindt in het overige bewijsmateriaal en tussen dit een en ander niet een te ver verwijderd verband bestaat.
Hoewel de vraag of aan het bewijsminimum is voldaan zich volgens de Hoge Raad niet in algemene zin laat beantwoorden maar per geval moet worden beoordeeld, is wel duidelijk dat wanneer de modus operandi van de tenlastegelegde feiten met elkaar overeenkomt, schakelbewijs voldoende steunbewijs kan opleveren. Met andere woorden: de aangifte van de een kan dienen als steunbewijs voor die van de ander.
De concrete vraag die thans voorligt is of de aangifte en verklaring van [slachtoffer 2] als steunbewijs kan worden gebruikt voor de aangifte van [slachtoffer 1] om op deze manier tot een bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te kunnen komen. Voorafgaand aan de beantwoording van die vraag is eerst van belang het antwoord op de vraag of de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar kunnen worden geacht en derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De aangifte
[slachtoffer 1] heeft in haar aangifte [12] verklaard:
De feiten hebben plaatsgevonden op de [straat] te Maastricht en de [adres 3] te Simpelveld. De feiten werden gepleegd door [verdachte] . Hij kroop bij mij in bed en raakte mij bij mijn geslachtsdeel aan. Rond het derde jaar van de relatie tussen [verdachte] en mijn moeder lag mijn moeder in het ziekenhuis en toen werd ik naakt in [verdachte] zijn bed wakker. De dingen die [verdachte] deed, waren dat hij ook bovenop mij kwam, en dat ik dan niet weg kon. En toen begon hij mij aan te raken. En toen wilde hij zijn geslachtsdeel in mijn geslachtsdeel doen. De eerste keer lukte het mij wel om hem van mij af te duwen maar daarna lukte mij dat niet meer. Als hij naast mij in bed kwam liggen dan pakte hij mijn hand en bracht die naar zijn geslachtsdeel. En één keer moest ik ook zijn geslachtsdeel in mijn mond nemen. Als [verdachte] naast mij op de bank zat, dan zat hij met zijn handen aan mijn borsten. En als mijn moeder er niet was, dan ging hij met zijn handen ook naar mijn geslachtsdeel. En als ik op bed was, dan ging hij met zijn hand mij vingeren.
De eerste keer dat [verdachte] met zijn geslachtsdeel in mij kwam was in januari 2013. Hij kwam bovenop mij liggen, hij had echt kracht gezet, ik kon niet weg. Hij had echt mijn armen vast. Hij deed toen zijn geslachtsdeel in mijn geslachtsdeel. Hij had mijn onderkleding al uitgedaan. [verdachte] kwam zelf al helemaal naakt naar mijn kamer toe. Hij maakte mij wakker en zei ‘kom, kom, we gaan verder’. Ik zei Nee, Nee, ik wil dit niet. Toen kwam hij bovenop mij zitten en toen gebeurde dit allemaal. Ik lig op mijn rug. Ik lig plat. Mijn benen naast elkaar. Hij duwde met zijn benen mijn benen uit elkaar en toen gebeurde dat. Als ik hem moest aftrekken hield hij met zijn hand mijn hand vast en dan bracht hij die naar zijn geslachtsdeel en toen maakte hij bewegingen dat ik hem moest aftrekken. Dat ging totdat hij klaar kwam en dan ging hij weg. Dat aftrekken is vaak voorgekomen. Dat ik zijn penis in mijn mond moest doen was net zo vaak als het aftrekken. Dat was bijna ieder weekend, dat was erbij. Anderen kregen hier niets van mee, dat was ’s nachts als iedereen sliep.
Ten overstaan van de rechter-commissaris [13] heeft [slachtoffer 1] het volgende verklaard:
Ik heb geen stukken meer gelezen ter voorbereiding van dit verhoor. Ik heb verklaringen die ik heb afgelegd in mijn bezit, maar heb die niet meer gelezen. Ik heb al 4 jaar geen contact meer met [verdachte] . Ik heb nog een aantal stukjes goed in mijn geheugen zitten van dingen die in het verleden zijn gebeurd. U vraagt me wanneer de eerste keer was dat [verdachte] iets bij mij gedaan heeft. Dat weet ik niet meer. Ik kan me wel een keer herinneren dat [verdachte] een weekend bij ons was. Ik lag te slapen en toen kwam hij naast me liggen en begon me aan te raken op plekken waar ik dat niet wilde. Dit was in de woning van mijn moeder in Maastricht. Hij heeft me aangeraakt bij mijn borsten en bij mijn geslachtsdeel. Na die keer waren er nog andere keren dat hij me heeft aangeraakt. Ik weet niet hoe vaak het is gebeurd dat hij me heeft aangeraakt, maar wel heel vaak. Ik kan mij wel herinneren dat er van alles is gebeurd dat ik niet wilde. Daarmee bedoel ik aan mijn borsten en vagina. Dit gebeurde als mijn moeder niet thuis was of in het ziekenhuis lag. Het begon met aanrakingen van mijn borsten en mijn vagina en vingeren. Ik kan me niet meer herinneren hoe vaak [verdachte] met zijn geslachtsdeel in mij is geweest. Het kan dat ik bij de politie eerst heb verklaard dat het twee keer is gebeurd en in de aangifte drie á vijf keer. Het was over een langere periode en ik wist het ook bij de politie toen al niet meer exact. U houdt me voor dat ik bij de politie heb verklaard dat het [verdachte] één keer is gelukt om mij te verkrachten. Ik weet niet het exacte aantal. Het is in een periode gebeurd van 2011 tot 2016, daarom weet ik dat niet exact. Ik weet wel dat het vaker dan een keer is gebeurd. U houdt mij voor pagina 44, waarin ik heb verklaard dat mijn relatie met mijn moeder slecht is en dat zij niet wilde dat ik aangifte ging doen. Mijn moeder had toen ruzie met [verdachte] . Ze heeft toen gezegd dat ik toch aangifte mocht doen. Toen ik op het politiebureau was, wilde mijn moeder toen ineens toch niet meer dat ik aangifte deed, maar ik heb dat toch gedaan.
De betrouwbaarheid van de verklaring(en) van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer 1] bij de politie en de verklaring van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, ondanks het tijdsverloop, op hoofdlijnen consistent zijn. [slachtoffer 1] heeft onder ede verklaard dat zij de door haar ten overstaan van de politie afgelegde verklaring niet meer heeft nagelezen als voorbereiding op het verhoor bij de rechter-commissaris. Daarnaast heeft zij onder ede verklaard dat zij voorafgaand aan het verhoor niet met [slachtoffer 2] heeft gesproken over het verhoor. De rechtbank leidt hieruit af dat zowel hetgeen [slachtoffer 1] bij de politie heeft verklaard, als hetgeen [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris eigen herinneringen zijn van hetgeen in haar optiek destijds is gebeurd.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaring van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is en motiveert dat door de stelling dat [slachtoffer 1] in staat zou zijn om te liegen en wellicht ook een reden had om te liegen. De verdediging wijst daarbij op de verklaring van [medeverdachte] dat haar dochters ‘heel goed kunnen liegen’, naar de verklaring van [naam 1] dat de hele familie ‘kan liegen als de beste’ naar de verklaring van [naam 2] – door verdachte ter terechtzitting van 9 november 2020 een ‘vriendin’ genoemd – dat [slachtoffer 1] veel loog en naar de verklaring van [slachtoffer 2] dat er bij hen thuis gelogen werd.
De rechtbank volgt dit standpunt van de verdediging niet. Al deze verwijzingen betreffen algemene opmerkingen en zien niet specifiek op de verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent het misbruik. Als reden waarom [slachtoffer 1] gelogen zou kunnen hebben, wijst de verdediging op het feit dat ze vermoedelijk een slechte relatie had met verdachte en dat ze daarom het verhaal misschien verzonnen heeft. Hoezeer de verdediging dit ook zal vermoeden, dit is geen (enigszins objectiveerbare) reden om de op hoofdpunten consistente verklaringen van [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar te bestempelen. De tegenstrijdigheden die de verdediging aanhaalt om aan te tonen dat de verklaring van [slachtoffer 1] wél onbetrouwbaar zou zijn, betreffen tegenstrijdigheden op detailniveau, en niet op de hoofdlijnen van de verklaringen.
Gelet op het feit dat de verklaringen van [slachtoffer 1] (op hoofdlijnen) consistent zijn en ook overigens geen (plausibele) redenen naar voren zijn gebracht op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] dien te worden getwijfeld, acht de rechtbank de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen betrouwbaar. Deze kunnen dan ook voor het bewijs worden gebezigd.
Aangifte [slachtoffer 2] als steunbewijs
De rechtbank stelt vast dat er meerdere kenmerkende gelijkenissen bestaan tussen de verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent het gestelde misbruik en de verklaring van [slachtoffer 2] omtrent het misbruik door verdachte. Zo verklaren beide aangeefsters dat het misbruik ’s nachts plaatsvond en dat verdachte hen dan wekte door bij hen in bed te komen. Beide aangeefsters verklaren dat verdachte zijn hand (telkens) naar hun borsten bracht en er dan in kneep. Beide aangeefsters verklaren dat verdachte vervolgens met zijn hand naar hun vagina ging, hij hen daar aanraakte en dat hij hen “vingerde”. Beide aangeefsters verklaren dat verdachte niets zei gedurende het misbruik (behalve dat verdachte één keer tegen [slachtoffer 1] heeft gezegd: ‘kom, kom, we gaan verder’ en dat hij, als zij niet wilde, zei: “Het is niets verkeerds, alles is goed”) en steeds op enig moment gewoon wegging. En beide aangeefsters verklaren dat ze verdachte hebben moeten aftrekken, op die manier dat verdachte hun hand pakte, om zijn geslachtsdeel legde en dat hij vervolgens zelf hun hand op en neer bewoog. Dit duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte.
Dat verdachte bij [slachtoffer 1] verder is gegaan dan bij haar zusje [slachtoffer 2] , te weten dat verdachte [slachtoffer 1] met zijn penis heeft gepenetreerd en dat zij verdachte ook moest pijpen, doet niets af aan het feit dat dat de basis modus operandi van het misbruik van beide meisjes dezelfde is. Er kunnen immers tal van redenen zijn waarom verdachte van [slachtoffer 1] meer ‘verwachte’ dan van [slachtoffer 2] . Ook het feit dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat ze mocht stoppen met aftrekken als verdachte klaarkwam, terwijl [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte nooit is klaargekomen als ze hem aftrok, doet aan het voorgaande niet af. Ook hier kunnen er meerdere redenen zijn waarom verdachte wél klaarkwam bij het aftrekken door de een en niet bij het aftrekken door de ander.
De rechtbank stelt dan ook vast dat, gelet op de overeenkomsten in de basismodus operandi, de aangifte van [slachtoffer 2] als steunbewijs kan dienen voor de aangifte van [slachtoffer 1] .
Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 1 en 2
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte in de periode januari 2012 tot en met 10 juli 2012 meerdere malen zijn vingers in haar vagina heeft geduwd en zijn penis in haar mond heeft gebracht. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte in de periode 11 juli 2012 tot 11 juni 2015 door op [slachtoffer 1] te gaan liggen of zitten, haar vast te houden en haar benen uit elkaar te duwen meerdere malen zijn vingers in haar vagina heeft gebracht, zijn penis in haar mond heeft gehouden en zijn penis in haar vagina heeft geduwd.
Deze verklaring acht de rechtbank betrouwbaar en deze verklaring wordt middels schakelbewijs ondersteund, waardoor naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3.4 bewezenverklaarde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1..in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 te Maastricht en te Simpelveld, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ) die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte telkens zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd, en zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht;

2..op een of meer tijdstippen in de periode van 11 juli 2012 tot 11 juni 2015 te Maastrichten te Simpelveld, door feitelijkheden [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd, en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gehouden, en/ofzijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten, endie arm(en) van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden, en de benen van die [slachtoffer 1] uit elkaar heeft geduwd en onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd, enonverhoeds zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht, enonverhoeds zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd, en misbruik heeft gemaakt van het leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer 1] en van zijn psychische overwicht op die [slachtoffer 1] en van het uit de feitelijke verhoudingen tussen hem, verdachte, en [slachtoffer 1] voortvloeiend overwicht en (aldus) voor die [slachtoffer 1] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;

3. (primair)
hij in of omstreeks de periode van 9 juli 2011 tot en met 10 januari 2015 te Maastricht en/of te Alphen aan den Rijn, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortegegevens 3] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
verkrachting;
feit 3
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 3 jaar. Naast de algemene voorwaarden heeft de officier van justitie het opleggen van bijzondere voorwaarden gevorderd, te weten:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • een contactverbod met de slachtoffers;
  • het vermijden van contact met minderjarigen;
  • andere voorwaarden betreffende het gedrag:
1. meewerken aan een convenant tussen de reclassering en de politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
2. bereikbaar zijn voor de reclassering, zijn behandelaars en zijn begeleiders;
3. zicht verschaffen aan de reclassering op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en toestemming verlenen om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk, zoals zijn vriendin;
4. openheid geven over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en toestemming verlenen tot contactopname met een nieuwe relatie.
De officier van justitie heeft gevorderd om de directe uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en geen standpunt ingenomen omtrent de strafmaat, ingeval van een bewezenverklaring.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
[medeverdachte] , de moeder van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , kreeg in 2011 een relatie met verdachte. Verdachte woonde in Alphen aan den Rijn en hij en [medeverdachte] onderhielden een latrelatie. Ze zagen elkaar in de weekenden.
Na enige tijd begon verdachte met het seksuele misbruik van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het misbruik vond meestal in de nacht plaats. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wisten niet van elkaar dat ze door verdachte werden misbruikt. Verdachte raakte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan bij hun borsten, maar al snel kwam daar ook seksueel binnendringen met zijn vingers bij. De meisjes moesten verdachte ook aftrekken. Bij beide meisjes gebeurde dit misbruik toen ze 12 tot 16 jaar oud waren. Toen [slachtoffer 1] 16 jaar oud werd ging het seksueel misbruik verder: zij werd door verdachte meerdere malen gepenetreerd met zijn penis in haar vagina. Daarnaast ging ook het vingeren, betasten van en het laten aftrekken en laten pijpen door [slachtoffer 1] door.
Het seksuele misbruik gebeurde op een plek waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] een stabiele en veilige opvoedingssituatie mochten verwachten. In hun eigen huiselijke omgeving, waar ze veilig hoorden te zijn, bleek het tegendeel waar: de meisjes hebben moeten ervaren hoe het is om aan de lusten van een stiefvader te zijn overgeleverd. Door zijn fysieke en psychische overwicht en het overwicht vanwege zijn rol als stiefvader, wist verdachte zijn eigen lusten ten koste van deze meisjes te bevredigen.
Verdachte heeft niet alleen misbruik gemaakt van zijn gezagspositie als stiefvader, maar ook van het vertrouwen dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hem hoorden te kunnen stellen. Als stiefvader wist verdachte hoe kwetsbaar de meisjes waren. Het welbewust en op deze wijze grovelijk misbruik maken van mede aan zijn zorg toevertrouwde kwetsbare kinderen, louter en alleen voor zijn eigen machtsgevoel en seksuele gerief, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De meisjes konden geen kant op. Tijdens het misbruik niet, maar ook niet in de situatie van alledag. Ze konden zich niet onttrekken aan het seksuele misbruik en het machtsmisbruik van hun stiefvader. Hun eigen bed, de plek die voor de meeste kinderen de meest veilige plek is, was voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] misschien wel de meest onveilige plek. Als zij lagen te slapen, juist op die kwetsbare momenten, greep verdachte zijn kans. En als ze vervolgens wakker werden, kwamen ze terecht in een nachtmerrie die hun stiefvader veroorzaakte. En dit jarenlang. Telkens als verdachte er zin in had. Zonder dat ze het van elkaar wisten, zonder dat ze elkaar konden steunen of troosten en zonder dat ze zich samen sterk konden maken en hulp konden zoeken. En bij hun moeder – die van het misbruik van in ieder geval één van haar dochters afwist – konden zij ook niet terecht, hetgeen verdachte wist en hem ook de nodige speelruimte gaf om met de meisjes zijn gang te gaan.
Ter terechtzitting, bij het voorlezen van hun slachtofferverklaringen, is gebleken hoeveel leed verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangedaan en nog steeds aandoet. De meisjes zijn nu jongvolwassen vrouwen en zouden op dit moment enkel bezig moeten zijn met het opbouwen van hun toekomst, hun studie en het investeren in hun eigen geluk. In plaats daarvan spreekt [slachtoffer 2] uit dat ze als jonge meid altijd haar overlevingsmodus heeft aangezet, dat ze zich nog steeds vies voelt en dat ze elke dag bang is voor de toekomst. [slachtoffer 1] geeft aan dat ze nog steeds nachtmerries heeft en met angsten kampt en dat psychische hulp voor haar nog steeds onmogelijk voelt, omdat ze dan moet praten over het verleden en juist dat niet wil en niet kan.
Verdachte ontkent tot op heden stellig dat hij de meisjes misbruikt heeft. Volgens hem liegen de meisjes en heeft hij altijd een gezonde relatie met hen gehad. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij de laakbaarheid van zijn handelen nog steeds niet onderkent. In plaats verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden schildert hij de meisjes af als op geld beluste leugenaars.
Dat verdachte een (vrijwel) blanco strafblad heeft, rekent de rechtbank niet in zijn voordeel. Dit ziet de rechtbank immers als het uitgangspunt, zodat hier geen waarde aan wordt toegekend in het kader van de strafmaat. Ook overigens zijn er geen omstandigheden door de verdediging naar voren gebracht waarmee ten voordele van verdachte rekening dient te worden gehouden in het kader van de strafmaat.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf, dan een straf die een vrijheidsbeneming van de verdachte voor lange duur met zich brengt. Alleen een dergelijke lange gevangenisstraf kan recht doen aan het leed en de pijn die verdachte heeft veroorzaakt bij zijn slachtoffers en als signaal naar de samenleving dat dit soort gedrag niet kan worden aanvaard.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd voor de duur van 2 jaar, passend en geboden. Behalve de algemene voorwaarden zal de rechtbank de door de reclassering in het rapport van 27 oktober 2020 voorgestelde bijzondere voorwaarden opleggen, te weten:
  • een meldplicht bij de reclassering;
  • verplichte ambulante behandeling;
  • een contactverbod met beide slachtoffers;
  • het vermijden van contact met minderjarigen;
  • andere voorwaarden betreffende het gedrag:
I. meewerken aan een convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat verdachte door de wijkagent kan worden bezocht in zijn huis of omgeving;
II. bereikbaar zijn voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
III. zicht verschaffen op de voortgang van zijn behandeling aan de reclassering en begeleiding en toestemming verlenen aan de reclassering om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk, zoals zijn vriendin;
IV. openheid geven over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, nu naar haar oordeel is voldaan aan het in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht gestelde vereiste dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn beide stiefdochters jaren lang heeft misbruikt en dat dit gebeurde in een omgeving die niet veilig was voor deze meisjes, die ook onvoldoende bescherming kregen vanuit hun omgeving. De reclassering heeft – gelet op de ontkennende houding van verdachte – geen professioneel oordeel kunnen geven ten aanzien van het recidiverisico, maar heeft wel opgemerkt dat – bij een schuldigverklaring – strikte voorwaarden en behandeling noodzakelijk zijn om de recidivekans terug te brengen. De verdachte heeft immers contact met zijn buurkinderen en met de kleinkinderen van zijn partner.

7.Debenadeeldepartijendeschadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een vergoeding van € 10.000,00 aan immateriële schade, vanwege de schending van het persoonlijkheidsrecht. Gewezen is daarbij op de omstandigheden en de context waaronder verdachte de seksuele ontucht heeft gepleegd.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 12.500,00 aan immateriële schade. Gewezen is daarbij op de schending van het persoonlijkheidsrecht en de duur en aard van de ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft de benadeelde partij erop gewezen dat de gevorderde bedragen dienen te worden gezien als een voorschot op de werkelijke schade, omdat niet te voorspellen is of het letsel en de klachten geheel zullen verdwijnen en er evenmin een eindsituatie is bereikt waardoor er mogelijk nog aanvullende kosten- of schadeposten zullen ontstaan.
Beide benadeelde partijen hebben gevorderd hun vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoeken daarnaast de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat beide vorderingen integraal kunnen worden toegewezen, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en derhalve verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen geheel niet-ontvankelijk te verklaren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Ten laste van de verdachte is onder andere het hiervoor ten laste gelegde onder 3 bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en aan verdachte zal ter zake van onder andere dit feit een straf worden opgelegd. Door dit feit is aan de benadeelde partij rechtstreekse schade toegebracht. De benadeelde is ontvankelijk in haar vordering.
Er is voldaan aan het in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek gestelde vereiste voor het verkrijgen van een recht op vergoeding van immateriële schade, nu er sprake is van aantasting in de persoon, als bedoeld in lid 1, aanhef en onder b. van dit artikel.
Nu de hoogte van de gevorderde immateriële schade niet is betwist en hieromtrent voldoende is gesteld om deze schade aannemelijk te maken acht de rechtbank de door [slachtoffer 2] gevorderde schade volledig, ter hoogte van in totaal € 10.000,00, voor toewijzing vatbaar.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 9 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de tijd van 85 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 9 juli 2011 tot de dag der algehele voldoening.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Voorschot
De raadsman van [slachtoffer 1] heeft erop gewezen dat voor wat betreft de schade ten gevolge van het misbruik van [slachtoffer 1] de eindsituatie nog niet is bereikt en heeft aangekondigd dat er mogelijk nog aanvullende kosten- of schadeposten zullen volgen, met het verzoek de gevorderde bedragen te zien als een voorschot op de werkelijke schade. De rechtbank wijst er allereerst op dat dit in het strafrecht niet mogelijk is. De omvang van de schade kan door de strafrechter – in tegenstelling tot de burgerlijk rechter – niet voorlopig (en dus bij wijze van voorschot) worden begroot (HR 19 maart 2002, NJ 2002,497). Dit neemt niet weg dat het de benadeelde partij vrij staat vergoeding van nog op te komen schade bij de burgerlijke rechter te vorderen.
Beoordeling
Ten laste van de verdachte is onder andere het hiervoor ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen. Het zijn strafbare feiten en aan verdachte zal ter zake van onder andere deze feiten een straf worden opgelegd. Door deze feiten is aan de benadeelde partij rechtstreekse schade toegebracht. De benadeelde is ontvankelijk in haar vordering.
Aanvankelijk is door [slachtoffer 1] en Slachtofferhulp een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.533,64 ingediend. Haar raadsman heeft daarna een nieuwe vordering ingediend en heeft deze vordering verhoogd bij e-mail van 5 november 2020, voorzien van een bijlage met daarin de toelichting op de (verhoogde) vordering. De rechtbank gaat ervan uit dat de vordering die door de raadsman van [slachtoffer 1] is ingediend, welke later is verhoogd tot het totaalbedrag aan immateriële schade ad € 12.500,00 de eerder ingediende vordering vervangt.
Er is voldaan aan het in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek gestelde vereiste voor het verkrijgen van een recht op vergoeding van immateriële schade, nu er sprake is van aantasting in de persoon, als bedoeld in lid 1, aanhef en onder b. van dit artikel.
Nu de hoogte van de gevorderde vergoeding niet is betwist en hieromtrent voldoende is gesteld (waarbij behalve naar het persoonlijkheidsrecht ook en vooral is ingezoomd op de duur en de aard van de ten laste gelegde feiten), acht de rechtbank de door [slachtoffer 2] gevorderde schade volledig, ter hoogte van in totaal € 12.500,00, voor toewijzing vatbaar.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat te betalen een bedrag van € 12.500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de tijd van 97 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 1 januari 2012 tot de dag der algehele voldoening.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 242 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te ’s-Gravenhage. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
verdachte laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [slachtoffer 2] of [slachtoffer 1] , zolang de Reclassering en/of het openbaar ministerie dit nodig vindt;
verdachte zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt verdachte dat hierbij een volwassene, niet zijnde [medeverdachte] , aanwezig is die voor de veiligheid van de minderjarige instaat;
andere voorwaarden betreffende het gedrag:
a. verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
b. verdachte zorgt ervoor dat hij bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
c. verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk, zoals zijn vriendin;
d. verdachte geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties.
  • geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe en veroordeelt verdachte tegen bewijs van kwijting tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 10.000,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 85 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tegen bewijs van kwijting tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 12.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
- legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 97 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
- verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 december 2020.
Buiten staat
Mr. drs. E.C.M. Hurkens en mr. I.P. de Groot, rechters, en mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

1..hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 juli 2012 te Maastricht en/of te Simpelveld, in elk geval in het arrondissement Limburg, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortegegevens 2] ). die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd/gehouden, en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd/gehouden:

2..hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 juli 2012 tot 11 juni 2015 te Maastricht en/of te Simpelveld, in elk geval in het arrondissement Limburg, telkens, door geweld of ( een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte (telkens) zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd/gehouden, en/of zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd/gehouden, en/of zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd/gehouden en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachteop die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten, en/of die arm(en) van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden, en/of de benen van die [slachtoffer 1] uit elkaar heeft geduwd, en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of (vervolgens) in de richting van zin penis gebracht, en/of onverhoeds zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd, en/ofonverhoeds zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd, en/ofonverhoeds zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht/geduwd, en/ofmisbruik heeft gemaakt van het leeftijdsverschil tussen hem en [slachtoffer 1] en/of van zijnpsychische overwicht op die [slachtoffer 1] en/of van het uit de feitelijke verhoudingen tussenhem, verdachte, en [slachtoffer 1] voortvloeiend overwicht en/of (aldus) voor die [slachtoffer 1] eenbedreigende situatie heeft doen ontstaan;

3. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 10 januari 2015 te Maastricht en/of te Simpelveld en/of te Alphen aan de Rijn, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortegegevens 3] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte (telkens)
zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] gebracht/geduwd/gehouden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 8 december 2011 te Alphen aan de Rijn, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortegegevens 3] ), die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit
- het betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Dienst Regionale Recherche Afdeling Zeden, proces-verbaalnummer 2016003516, gesloten d.d. 12-1-2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 92.
2.Pv informatief gesprek zeden, pv-nr PL2300-2016034881-3, 3-3-2016, p. 60-64.
3.Pv aangifte, pv-nr PL2300-2016034881-1, 3-3-2016, p. 65-73.
4.Pv deel 2 van aangifte, PL2300-2016034881-4, 7-3-2016, p. 74-80.
5.Verhoor getuige [naam mentor] bij rechter-commissaris, 8-7-2019.
6.Stamproces-verbaal, pv-nr 2016-003516, p4.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , pv-nr PL2300-2016003516-5, 25-5-2016, p. 56-61.
8.Verhoor getuige [naam 1] bij rechter-commissaris, 8-7-2019.
9.Proces-verbaal terechtzitting 9 november 2020, p. 8-11.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , rc-nr 18/1059, 8-7-2019.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] , rc-nr 18/1057, 8-7-2019.
12.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , PL2300-2016003516-1, 25-1-2016, p. 42-50.
13.Proces-verbaal RC, rc-nr 18/1057, 9-7-2019, p. 9-13.