ECLI:NL:RBLIM:2020:10610

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
C/03/282043 HARK 20-187
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. H.H. Dethmers in een civiele procedure

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door M.H.W. Walraven, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.H. Dethmers, rechter in de rechtbank Limburg. Het verzoek tot wraking is ingediend op 2 september 2020, naar aanleiding van een eerdere civiele procedure waarin verzoekster zich benadeeld voelde door de communicatie en behandeling van haar zaak. Verzoekster stelde dat de rechter haar onterecht anders behandelde en dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek op 26 november 2020 behandeld, waarbij de rechter niet aanwezig was.

Verzoekster voerde aan dat er geen adequate reactie was gekomen op haar verzoek om de zaak door een andere rechtbank te laten beoordelen. De rechter had op procedureel vlak meer coulance moeten tonen, aldus verzoekster. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster en de schriftelijke reactie van de rechter beoordeeld. De rechter gaf aan dat hij meer tijd had gegeven dan strikt noodzakelijk was en dat de beslissing om de zaak voor vonnis te stellen niet voortkwam uit partijdigheid.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking is afgewezen, omdat de wrakingskamer geen zwaarwegende aanwijzingen voor partijdigheid heeft gevonden. De beslissing is openbaar gemaakt op 10 december 2020, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/282043 HARK 20-187
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
[verzoekster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door M.H.W. Walraven,
(hierna ook te noemen: verzoekster),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. H.H. Dethmers, rechter in de rechtbank Limburg
(hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Op 2 september 2020 heeft de wrakingskamer een emailbericht ontvangen van verzoekster inhoudende een verzoek tot wraking van de (niet bij naam genoemde) rechter die de zaak met zaaknummer 81518742 CV EXPL 20-2163 in behandeling heeft. Gebleken is dat
mr. Dethmers de behandelend rechter van deze zaak is.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 4 september 2020 een schriftelijke reactie ingediend, die ter kennisneming aan verzoekster is gezonden.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op de zitting van 26 november 2020, waar de gemachtigde van verzoekster is verschenen. De rechter heeft laten aangegeven niet bij de mondelinge behandeling van het verzoek aanwezig te zullen zijn.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster voert, zakelijk weergegeven, aan dat in de bovengenoemde zaak op 20 mei 2020
is verzocht om de zaak door een andere rechtbank te laten beoordelen, op welk verzoek geen
reactie is gekomen. Vervolgens heeft verzoekster op 17juni 2020 dit verzoek bij de rechtbank
in herinnering gebracht en gevraagd om uitstel voor het indienen van de conclusie van
antwoord, op welk verzoek evenmin een reactie is gekomen. Op 25 juni 2020 is verzoekster
ingelicht dat de tegenpartij om een reactie wordt gevraagd, Op 28 juli 2020 heeft verzoekster
een brief van 22 juli 2020 ontvangen waarin wordt gevraagd de conclusie van antwoord in te
dienen binnen een week, derhalve uiterlijk op 29 juli 2020. Op 29 juli 2020 heeft verzoekster
om uitleg gevraagd, waarop geen reactie is gevolgd. Nadien is uit telefonisch contact gebleken
dat sprake was van een fout; er moest een termijn van vier weken worden aangehouden. Op
12 augustus 2020 heeft verzoekster wederom gereclameerd, waarop geen reactie is gevolgd.
Op 14 augustus 2020 heeft verzoekster een brief ontvangen waarin staat vermeld dat zij geen
proceshandeling heeft verricht (en dat de zaak is verwezen naar de rol van 9 september 2020
voor vonnis). Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij recht heeft op het geven van een
reactie met een redelijke termijn en dat een termijn van een week disproportioneel is.
Verzoekster is van mening dat de communicatie met de rechtbank zeer slecht is en dat er niet
wordt gereageerd op haar vragen en verzoeken. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de
rechter haar ten onrechte anders behandelt en onrecht aandoet door het niet volgen van het
protocol en het niet beantwoorden van vragen. De rechter creëert op deze wijze rechts-ongelijkheid. Verzoekster vreest dat de rechter zeer onzorgvuldig, vooringenomen en partijdig
is en op basis van willekeur vonnis wijst.
Ter zitting heeft verzoekster op grond van artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de
rechtbank Limburg verzocht om voor de behandeling van het wrakingsverzoek een kamer te
formeren uit rechters uit een andere rechtbank. Verzoekster heeft daartoe in een schriftelijke
notitie uiteengezet dat, gelet op de daarin vermelde voorgeschiedenis, de rechter niet
onbevangen kan oordelen over een zaak waarbij verzoekster betrokken is en dat de rechtbank
zelf een tegenstrijdig belang heeft.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat op procedureel vlak aan verzoekster meer coulance is verleend dan volgens het kantonreglement nodig was geweest. In het algemeen is het beleid van de rechter dat, ook als een nader uitstel door de wederpartij niet wordt bewilligd, toch uitstel met een termijn van een week wordt verleend. Volgens de rechter restte hem niets anders dan de zaak voor vonnis te stellen, toen ook op de nader uitgestelde datum niet werd geconcludeerd. De rechter geeft verder aan dat op de correspondentie inderdaad niet adequaat beantwoord is. Dit is enerzijds veroorzaakt doordat het erg druk is bij de kantonsector en anderzijds doordat de vraag van verzoekster tot verwijzing inhoudelijk is en onderwerp van het partijdebat en van een vonnis moet zijn. De rechter meent dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beoordeling

4.1
Samenstelling wrakingskamer
Uitgangspunt is dat een verzoek tot wraking wordt beoordeeld door een wrakingskamer samengesteld uit rechters uit het eigen gerecht. Met betrekking tot het verzoek om toepassing van artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg, in werking sinds 1 december 2017, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingsprocedure vindt haar grondslag in de wet, in dit geval in de artikelen 36 tot en met 41 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarin wordt ook de te volgen procedure geregeld, evenals de taken en de bevoegdheden van de wrakingskamer en de partijen in dit kader. Artikel 39 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de gewraakte rechter geen zitting heeft. Met paragraaf 5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg is, gegeven het wettelijk kader, beoogd te bereiken dat de leden van de wrakingskamer voldoende afstand hebben tot de gewraakte rechter. Volgens artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg kan in zeer bijzondere gevallen, ter beoordeling van de algemeen voorzitter van de vaste wrakingskamer, worden overwogen om voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters uit een andere rechtbank. Dat in deze zaak sprake zou zijn van een dergelijk zeer bijzonder geval heeft verzoekster onderbouwd met verwijzing naar ervaringen van de vertegenwoordiger van verzoekster, verder de heer Walraven, in eerdere procedures en verzoeken tot wraking van andere rechters. Verzoekster meent dat de onpartijdigheid van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg in het geding is vanwege die eerdere procedures en verzoeken en een daaruit voortvloeiende aansprakelijkheidsstelling. Verzoekster is van mening dat de rechters van de rechtbank Limburg niet meer onbevangen tegenover haar gemachtigde als persoon staan. Verzoekster vindt het wenselijk om onderhavige wrakingsprocedure te laten behandelen door rechters uit een andere rechtbank om alle schijn van partijdigheid te voorkomen.
De wrakingskamer ziet in de voorgeschiedenis die door verzoekster wordt aangehaald en die geheel samenhangt met een de gemachtigde persoonlijk betreffende strafzaak, geen aanleiding om zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg aanwezig te achten. Het gaat immers niet om een zaak van de gemachtigde persoonlijk (nog los van de vraag of daarin wel voldoende aanleiding zou zijn gelegen), maar om een de zaak van verzoekster, waarin de gemachtigde als vertegenwoordiger optreedt. Noch collegiale verhoudingen binnen het gerecht, noch bekendheid met eerdere zaken, procedures of rechterlijke oordelen, zijn zodanig dat daaruit voortvloeit dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van het wettelijk uitgangspunt een verzoek tot wraking te behandelen in het eigen gerecht door rechters van de eigen rechtbank.
Gelet op het vorenstaande ziet de wrakingskamer geen aanleiding om de behandeling van het verzoek op te schorten en om de algemeen voorzitter van de wrakingskamer te adviseren alsnog voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters uit een andere rechtbank.
4.2
Het verzoek tot wraking
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
Ten aanzien van het subjectieve criterium overweegt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake is van een bij verzoekster bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing van de rechter om de zaak te verwijzen
voor vonnis in plaats van verder uitstel te verlenen een procesbeslissing is, die in beginsel
geen feiten of omstandigheden oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou
kunnen lijden en een grond voor wraking kan zijn, zelfs niet wanneer het gaat om een door
wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het
ontbreken van een motivering (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018,
ECLI:NL:HR:2018:1413). Dit is uitsluitend anders indiende motivering van de (tussen-)
beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven
gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan
worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
Hoewel de wijze waarop met de vragen en verzoeken van verzoekster in haar zaak is
omgegaan naar het oordeel van de wrakingskamer bepaald niet de schoonheidsprijs verdient,
is de enkele omstandigheid dat de rechter – van wie de gemachtigde op het moment van
wraking niet wist dat het mr Dethmers betrof – de beslissing om de zaak voor vonnis te
stellen niet heeft gemotiveerd onvoldoende om aangemerkt te worden als blijk van
vooringenomenheid van de rechter. Mede gelet op de door de rechter in zijn schriftelijke
reactie (alsnog) gegeven motivering van zijn procesbeslissing is de wrakingskamer van
oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor
het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende
aanwijzing.
Concluderend is de wrakingskamer van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de kantonrechter. Het wrakingverzoek is derhalve ongegrond en moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. H.H. Dethmers af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.M.M. Kleijkers, voorzitter, mr. W.T.M. Raab en mr. Y.J.C.A. Roeffen, leden, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier.
De beslissing is openbaar gemaakt op 10 december 2020.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.