3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
De feiten en omstandigheden
Op dinsdag 15 oktober 2019 kregen de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent van de politie Eenheid Oost-Brabant, een melding van het Operationeel Centrum om ter assistentie naar een woning in Budel‑Schoot te rijden in verband met een agressieve man. Onderweg naar de locatie kregen de verbalisanten de melding dat het ging om [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1988 (hierna: de verdachte). De verdachte stond gesignaleerd voor een aanhouding buiten heterdaad en was ondertussen staande gehouden door collega’s. Toen de verbalisanten ter plaatse waren zagen zij dat de verdachte onder invloed was van alcohol en/of drugs. Verder had de verdachte bloed rondom zijn mond. [verbalisant 2] heeft de verdachte vervolgens buiten heterdaad aangehouden en in het dienstvoertuig geplaatst om hem over te brengen naar het politiebureau in Roermond. Tijdens het transport hoorden [verbalisant 2] en [verbalisant 1] dat de verdachte meermaals zei: “Ik vermoord jullie! Ik vermoord jullie met een lepel!”, “Kutwouten!”, “Homo's!” Op een gegeven moment zag [verbalisant 1] dat de verdachte zijn hoofd naar achteren haalde en met kracht in zijn gelaat spuugde. [verbalisant 1] voelde de natte spuug op zijn gezicht en zag dat er op zijn steekvest diverse bloedvlekken zaten. Vervolgens hoorde hij dat de verdachte meermalen zei: “Jij met je brilletje, ik ga je opzoeken, en als ik jouw gevonden heb steek ik eerst je auto in de fik en dan vermoord ik je!” De verbalisanten voelden zich aangetast in hun goede eer en naam.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben van dit voorval aangifte gedaan.
[verbalisant 1] verklaarde in zijn aangifte aanvullend dat hij op 15 oktober 2019 tijdens het transport naast de verdachte in de politiebus zat, met de gezichten ongeveer 50 cm van elkaar. Ter hoogte van de Ringbaan-Noord te Weert zag en hoorde [verbalisant 1] dat de verdachte zijn neus ophaalde en hem in zijn gezicht spuugde. [verbalisant 1] voelde de spetters op zijn gezicht, onder andere op zijn wang en voorhoofd. [verbalisant 1] voelde zich op dat moment vies en meteen zwaar in zijn eer aangetast. Later op het bureau zag [verbalisant 1] bloedspetters op zijn bril en vest. Vervolgens hoorde hij dat de verdachte zei: “Als ik vrij kom dan kom ik jou opzoeken. Ik heb jou zo gevonden. Als ik jou gevonden heb dan steek ik eerst jouw auto in de fik. Vervolgens ga ik jou vermoorden met een lepel. Ik maak jou kapot.” en “Vieze homo’s. Kutwouten.” [verbalisant 1] voelde zich hierdoor ernstig bedreigd en beledigd.
[verbalisant 2] verklaarde in zijn aangifte dat hij de verdachte op 15 oktober 2019 gedurende het transport naar het politiebureau meermalen hoorde zeggen: “Ik vermoord jullie!, “Ik vermoord jullie met een lepel!”, “Homo's!” en “Kutwouten!” [verbalisant 2] kreeg hier een onprettig en onveilig gevoel door.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar een verbalisant heeft gespuugd tijdens het transport naar het politiebureau.
Juridische kwalificatie van de handelingen van de verdachte ter zake van feit 1
Aan de verdachte is onder feit 1 tenlastegelegd dat hij verbalisant [verbalisant 1] heeft mishandeld (primair) dan wel heeft beledigd (subsidiair) door het spugen in het gezicht en tegen zijn lichaam.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het spugen in het gezicht en tegen het lichaam weliswaar buitengewoon vies en zeer onprettig is, maar dat dit geen zeer onaangename fysieke ervaring oplevert die als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan worden gekwalificeerd. [verbalisant 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat hij zich vies voelde, maar van verdere fysieke gevolgen die min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwordingen in of aan het lichaam hebben veroorzaakt blijkt niet uit de bewijsmiddelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de primair ten laste gelegde mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het ten laste gelegde bespugen van de verbalisant wel een belediging door feitelijkheden op, zodat het subsidiair ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
Juridische kwalificatie van de handelingen van de verdachte ter zake van feit 2 en feit 3
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en dat de verdachte verbalisant [verbalisant 1] heeft bedreigd met brandstichting.
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte beide verbalisanten mondeling heeft beledigd gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening.
Ten aanzien van feit 4 en feit 5
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu de verdachte het tenlastegelegde onder feit 4 en feit 5 ter terechtzitting van 28 januari 2020 duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een scooter heeft gestolen, op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1];
- het proces-verbaal van bevindingen.
Feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een fiets heeft gestolen, op grond van:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2020;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2];
- het proces-verbaal van bevindingen.
Feit 6
Op 29 juli 2019 heeft A. [slachtoffer 3] namens [bedrijf 1] te Roermond aangifte gedaan van winkeldiefstal. [slachtoffer 3] kreeg eerder die dag van een medewerker de melding dat een jongen in de supermarkt zich vreemd gedroeg. [slachtoffer 3] heeft daarop de camerabeelden bekeken en zag dat deze jongen op twee momenten een pak varkenshaas en een ander pak vlees wegnam bij de vleesafdeling en deze pakken daarna achter zijn broeksband deed. Vervolgens probeerde de jongen andere boodschappen af te rekenen bij de kassa. Toen de caissière hem vroeg of hij nog andere spullen bij zich had, verliet de jongen de winkel zonder het vlees, dat achter zijn broeksband zat, af te rekenen. Buiten rende de jongen weg.
De verbalisant [verbalisant 3] heeft bij het opnemen van de aangifte op 29 juli 2019 een deel van de camerabeelden bekeken van de diefstal. Hij zag dat een jongen een verpakking wegstopte in zijn broeksband. Van de jongen op de beelden maakte hij een foto en liet deze zien op het politiebureau aan zijn collega’s [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . Zij herkenden de jongen ambtshalve als de verdachte.
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verpakkingen met vlees heeft gestolen van [bedrijf 1] .
Feit 7
Op 15 oktober 2019 heeft [slachtoffer 4] namens [bedrijf 2] te Heerlen aangifte gedaan van winkeldiefstal. Hij verklaarde dat hij op 24 mei 2019 (gelet op de inhoud van de aangifte leest de rechtbank: 26 mei 2019) een klant hielp in de winkel. De klant paste eerst een paar zwarte/grijze sportschoenen van het merk Nike. Toen de klant die aan had, paste hij ook een zwart vest van het merk Nike. Vervolgens liep de klant met de schoenen en het vest door de winkel en keek naar andere producten. Op een gegeven moment stond de klant bij de deur van de winkel. Plotseling liep hij door de deur naar buiten en holde hij hard weg.
De verbalisant [verbalisant 6] ontving van [slachtoffer 4] de camerabeelden van de diefstal. Hij bekeek de beelden van de winkel en zag twee personen, te weten: medewerker [slachtoffer 4] en een klant die hij ambtshalve herkende als de verdachte. De verdachte bekeek kleding en werd daarbij geholpen door Wessels. Vervolgens paste de verdachte een jas aan en liep met deze jas door de winkel. De verdachte bewoog zich in de richting van de uitgang. Toen [slachtoffer 4] verder van de verdachte verwijderd was, liep de verdachte met de jas aan naar de deur, ging naar buiten en holde weg.
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vest/jas en een paar schoenen heeft gestolen van [bedrijf 2] .