Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
[verweerder],
1.De procedure
- het op 28 december 2018 ontvangen verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 7
- het op 24 januari 2019 ontvangen verweerschrift met bijlage A
- de op 24 januari 2019 van [verzoekster] ontvangen aanvullende bijlage 8
- het op 25 januari 2019 ontvangen herziene verzoekschrift, met vermeerdering van haar verzoek
- de mondelinge behandeling d.d. 29 januari 2019 ter gelegenheid waarvan namens [verweerder] een pleitnota is ingebracht.
2.De feiten
3.Het geschil
- te verklaren voor recht dat [verweerder] de arbeidsovereenkomst zonder rechtsgeldige reden heeft opgezegd en dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoekster] ;
- [verweerder] te veroordelen tot het opmaken en betalen van een deugdelijke eindafrekening en uitbetaling van de openstaande niet genoten verlofdagen;
- [verweerder] te veroordelen tot betaling van:
4.De beoordeling
“Ook werkzaamheden als taxichauffeur zou ze passend vinden, mits bij een andere werkgever en binnen een andere regio”(r.o. 2.3.), niet opvatten als een opzegging van de arbeidsovereenkomst zijdens [verzoekster] , waarmee [verweerder] akkoord is gegaan. Van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van [verzoekster] , gericht op vrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2018, is niet gebleken. Daarnaast is de brief van 29 oktober 2018 niet door [verzoekster] ondertekend, zodat evenmin sprake kan zijn van een beëindiging met wederzijds goedvinden.
Kamerstukken II2013/14, 33818, C, p. 96. Daarin staat immers dat gelet op het doel van de transitievergoeding, dat tweeledig is (compensatie voor ontslag èn bevordering transitie van-werk-naar-werk) geen rechtvaardiging bestaat om onderscheid te maken tussen arbeidsongeschikte werknemers en andere werknemers. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en hetgeen [verweerder] heeft gesteld, blijkt verder niet dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van [verzoekster] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW. Derhalve is [verweerder] op grond van artikel 7:673 lid 1 BW een transitievergoeding verschuldigd aan [verzoekster] . [verweerder] heeft de hoogte van de door [verzoekster] berekende transitievergoeding niet betwist. Het bedrag van € 5.066,00 bruto is aldus toewijsbaar. Met toepassing van art. 7:686a lid 1 BW zal de gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
kantoekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Gelet op de wetsgeschiedenis is (ook) in het kader van artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW voor toekenning van een billijke vergoeding ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever vereist, maar is in een geval als bedoeld in dat artikel reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid, als de werkgever de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften niet heeft nageleefd en in strijd met artikel 7:671 heeft opgezegd (zie: Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113).
kunnenlenen.
€ 600,00
5.De beslissing
- een transitievergoeding ex artikel 7:673 BW van € 5.066,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 november 2018 tot de dag van algehele voldoening,
- een gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:672 lid 10 BW van € 4.676,10 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2018 tot de dag van algehele voldoening,
- een vergoeding van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen,