4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank baseert haar oordeel over hetgeen hierna bewezen zal worden verklaard op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden.
Op 23 juni 2016 deed [slachtoffer] aangifte tegen de verdachte, [verdachte] uit [woonplaats], wegens aanranding. Op 14 juni 2016 had hij al zijn verhaal gedaan in een zogenoemd Informatief gesprek zeden.
De aangever, ten tijde van de aangifte net 16 jaar oud, had de verdachte eind 2015 leren kennen.In april of maart 2016 zou aangever voor de verdachte gaan werken op Kingsday in het [bedrijf] . Aangever zocht projecten en klussen in de licht- en geluidtechniek. Met dat doel benaderde hij de verdachte. De verdachte heeft een bedrijf in die branche en zou wel werk hebben voor aangever, maar wilde hem dan eerst beter leren kennen. Daarom spraken zij af. Dat was vlak voor Koningsdag in 2016. Over die afspraak heeft de aangever verklaard dat het een soort sollicitatiegesprek was. Hij werd door de verdachte rondgeleid in zijn bedrijven [naam bedrijf verdachte 1] en [naam bedrijf verdachte 2] . De aangever werd voorgesteld aan het personeel. De verdachte nam de aangever daarna mee in de auto. Samen reden zij door de Benelux. In de auto stelde de verdachte onder meer vragen aan de aangever over diens seksuele geaardheid en masturberen.Hij wreef en klopte tijdens het rijden op de schouder van de aangever. De aangever vond dat raar en zei dat ook tegen de verdachte, waarop de verdachte antwoordde dat de aangever daar aan moest wennen. De verdachte bracht aangever thuis.
Op een donderdag of vrijdag in juni 2016 vroeg de verdachte aan de aangever of hij mee wilde gaan om een aggregaat te halen. De aangever stemde toe. De verdachte kwam met de bedrijfsbus en haalde hem op bij het gezinshuis, waar de aangever verbleef. Ze hebben het aggregaat opgehaald en brachten dat naar het bedrijf van de verdachte, dat bij zijn woning in Ulestraten is gelegen. Daarna gingen ze naar het andere bedrijf van de verdachte. Daar ging de verdachte bij aangever staan en zat aan zijn rug, arm, billen en geslachtsdeel, over de kleding. Ook probeerde hij de aangever te zoenen. De aangever wilde dat niet en zei “nee”.De verdachte zei toen dat de aangever het niet verkeerd moest opvatten, want hij was niet uit op iets seksueels, maar op vriendschap.
Vervolgens gingen zij naar het huis van de verdachte, waar de verdachte de aangever een rondleiding gaf. De verdachte ging de aangever over zijn rug wrijven en knuffelen en probeerde hem weer te zoenen. Op de vraag van de verdachte, wat de aangever daarvan vond, antwoordde hij dat hij het raar vond en dat hij liever niet wilde dat hij verder ging. De aangever verklaart daarover:
“
Als hij het wilde deed hij het toch, ik was in een vreemd huis. Ik had zo vaak nee kunnen zeggen, ik had er toch niets tegen kunnen doen.”
De verdachte wreef over de blote rug van de aangever en, over de kleding, over zijn kont en geslachtsdeel. De aangever moest over de rug en buik van de verdachte wrijven. De verdachte stopte een hand van de aangever onder zijn trui. Toen de aangever niets deed, pakte de verdachte zijn hand vast en ging hij heen en weer met deze hand van de aangever over zijn rug en buik. De verdachte ging met zijn hand in de broek van de aangever en wilde de riem van de broek losmaken. De aangever zei dat dat niet nodig was, maar het gebeurde toch. De verdachte liet de broek en onderbroek van de aangever tot op de enkels zakken en speelde met het geslachtsdeel van de aangever. De aangever zei dat hij het niet leuk vond. De verdachte antwoordde dat hij moest ontspannen en masturbeerde de aangever.
Ondertussen had ook de verdachte zijn broek en onderbroek op zijn enkels laten zakken. Hij pakte de hand van de aangever, deed die in de richting van zijn geslachtsdeel en legde zijn geslachtsdeel in een hand van de aangever.De verdachte trok de aangever toen tegen zich aan en daardoor raakten hun geslachtsdelen elkaar. De verdachte zei toen dat dit hun eerste geheim was. Hij probeerde aangever ook weer te zoenen; één keer raakte hij hem op de mond, maar het is hem niet gelukt aangever te tongzoenen.
Eenmaal thuis, appte aangever naar zijn beste vriendin [getuige] : “
volgens mij is mijn baas een pedo” gevolgd door een sip kijkende smiley. Hij durfde het niet tegen zijn gezinsouders te vertellen. Wel sprak hij met de gezinsouders van [getuige] , die op hun beurt de gezinsouders van de aangever inlichtten. Naar aanleiding daarvan werd de politie geïnformeerd.
[getuige] heeft ook een verklaring afgelegd. Zij heeft samen met de aangever in een leefgroep gewoond. Zij heeft destijds van de aangever gehoord dat zijn baas dingen bij hem deed die hij niet wilde. Het betrof iets seksueels. De aangever moest handelingen doen. Details kan zij zich niet herinneren.
De politie heeft in het kader van het onderzoek het telefoontoestel van de aangever uitgelezen.Op het telefoontoestel zijn berichten aangetroffen tussen “
[slachtoffer] [telefoonnummer 1]” en “
[verdachte] [telefoonnummer 2]”.De verdachte heeft niet willen verklaren of het telefoonnummer [telefoonnummer 2] door hem wordt gebruikt.
Uit de fouillering van de verdachte heeft de politie een telefoontoestel gehaald. Toen de politie naar voornoemd telefoonnummer belde, ging dat toestel trillen.De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat het telefoonnummer (+) [telefoonnummer 2] in gebruik is bij de verdachte.
Tot deze berichten behoorden onder meer de navolgende:
Op 11 juni
[verdachte] : Heb je morgen nog tijd voor mee aftebreken
[slachtoffer] : hoelaat tot hoelaat
[verdachte] : 12 uur in echt
[verdachte] : Moet ik je ophalen morgenvroeg
Op 13 juni
[verdachte] : Jammer dat je gisteren niet mee kon was wel leuk geweest
[verdachte] : Als ik je moet helpen met leren moet je maar zeggen
Op 14 juni
[slachtoffer] : Ja dankjewel zal er aan denken zo dra ik Hulp nodig heb
[verdachte] : Je moet vanavond maar effe appen dan kan ik je even bellen en dan kunnen we even bijpraten
[slachtoffer] : Ik weet nie zeker of ik nog contact wil houwe met je ik vond het niet zo fijm vrijdag bij je thuis
Op 15 juni:
[verdachte] : Maar dat hoeft ook niet het is maar wat jij graag wil
[slachtoffer] : Hey ik wil liever niks zegge tegen [naam 1] en [naam 2] dus zou je dit ook stil wille houden
[verdachte] : Zeker wanneer kan ik je het beste bellen
[slachtoffer] : Beter ff niet
[verdachte] : Ep maar als het je uitkomt
[slachtoffer] : Als we verder met elkaar gaan werken moeten wel eerst alles uitpraten wan ik wil ook nie datje boos bent op me omdat ik dat ene niet meer wil
[verdachte] : Zeker moeten we dat met elkaar uitpraten het is maar wat jij wil
[slachtoffer] : Ik wil niet meer dat ik aan jou piemel hoef te zitten en jij ook niet meer aan mijn piemel zit want ik vond dat raar en het gaf me geen goed gevoel
[verdachte] : Dit soort dingen gaan we helemaal niet doen. We gaan ons bezig houden met licht en geluid
[slachtoffer] : Maar waarom deed je dat vrijdag wel dan
[slachtoffer] :I k bel liever even niet zei ik al
[verdachte] : O sorry ik dacht dat dat vanavond wel zou kunnen
[slachtoffer] : Waarom geef je eerst geen antwoord op me vraag
Op 18 juni:
[slachtoffer] : Ik wil geen contact meer voor datje me beloofd datje niet meer aan mijn piemel zit en ik niet niet meer aan jou piemel hoef te zitten
[verdachte] : Dat is voor mij totaal geen probleem ik wil dat ook niet
[slachtoffer] : Waarom zat je vrijdag wel aan mijn piemel dan als ik vragen mag
[verdachte] : Ik wil dit helemaal niet ik wil met je verder gaan dat we samen geluid en licht gaan doen en je helpen op verschillende manieren waar dat moet
[verdachte] : Wanneer kan ik je bellen
[slachtoffer] : Niet bellen eerst beloven
[verdachte] : Als ik je zeg dat ik dat niet wil en niet doe dan doe ik dat ook niet
Overwegingen van de rechtbank
Uit de aangifte volgt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode in Ulestraten diverse keren aangever tegen zijn wil heeft gezoend en aangeraakt, waaronder ook zijn rug, buik, billen en geslachtsdeel. Ook volgt daaruit dat de verdachte de aangever heeft afgetrokken en zijn penis in de hand(en) van [slachtoffer] heeft gelegd. Daarover heeft de aangever consistent en gedetailleerd verklaard. De verdachte stelt daar slechts een zwijgen tegenover, en – bij monde van zijn advocaat – een algemene ontkenning, zonder enige onderbouwing of concretisering. Gelet op de voormelde omstandigheden bestaat er voor de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de aangever. Anders dan de raadsman acht de rechtbank de aangever betrouwbaar in hetgeen door hem tegenover ambtenaren van de politie werd verklaard.
De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of de handelingen van de verdachte, waar de aangever over heeft verklaard, zijn te beschouwen als een feitelijke aanranding van de eerbaarheid, zoals voorzien en strafbaar gesteld door artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is vereist dat door geweld, de bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwang ontstaat tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. Van geweld of bedreiging met geweld is de rechtbank niet gebleken. Het is dus de vraag of in dit geval het misbruik van psychisch overwicht, het uit zijn leeftijd of uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht kan worden gerekend tot die andere feitelijkheid.
De rechtbank is van oordeel dat bij beide voorvallen, in het weekend voor Koningsdag 2016 en op een donderdag of vrijdag in juni 2016, kan worden vastgesteld dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het overwicht dat hij op de aangever had.
De aangever was op dat moment juist 16 jaren oud, terwijl de verdachte destijds 52 jaren oud was. De aangever was afhankelijk van de verdachte voor het krijgen van klussen voor zijn hobby, het uitvoeren van licht- en geluidwerkzaamheden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de aangever de verdachte bij klussen hielp en dat hij geïntroduceerd werd bij het bedrijf van de verdachte. Hoewel -formeel gezien- er (nog) geen arbeidsovereenkomst bestond, was er feitelijk wel een met werkgever-/werknemerrelatie gelijk te stellen relatie tussen de aangever en de verdachte ontstaan, met de verdachte als leidinggevende en de aangever als ondergeschikte.
De verdachte moet zich hebben gerealiseerd dat de aangever een kwetsbare jongere was. Hij zette hem immers af bij het gezinshuis, waar aangever woonde, wist van de ‘gezinsouders’, stemde erin toe om tegenover hen stil te houden wat er was gebeurd en bood aangever aan om hem te helpen “op verschillende manieren waar dat moet”. Bovendien creëerde hij een situatie waarin de aangever afhankelijk van hem was. Hij haalde hem immers thuis op, nam hem mee in de auto en bracht hem daarna thuis. Eerst in zijn bedrijfspand, en daarna bij hem thuis, in een voor de aangever vreemd huis betastte en zoende de verdachte de aangever, volgens diens verklaring tegen zijn zin en wil. Volgens zijn verklaring voelde de aangever zich machteloos. Hij had niet het idee dat hij iets had kunnen doen. De aangever heeft verklaard dat hij enkele keren uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt tegen het seksueel opdringerig gedrag van de verdachte, maar dat toen de verdachte zich daar niets van aan trok, het voelde alsof hij er niets tegen kon doen.
Dit zijn omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank, mogelijk ieder op zich al, maar zeker in onderlinge samenhang bezien, vallen onder de noemer misbruiken van psychisch overwicht en het uit de leeftijd van de verdachte en uit feitelijke verhoudingen voortvloeiende overwicht, waaraan de aangever zich op dat moment niet kon onttrekken. Daarbij negeerde de verdachte het verzet dat de aangever bood. Ondanks dat de aangever tot twee maal toe “nee” zei, is de verdachte gewoon door gegaan met het plegen van ontuchtige handelingen jegens de aangever.
In het licht van bestendige jurisprudentiein zedenzaken, komt de rechtbank tot het oordeel dat in deze zaak ook wordt voldaan aan het bewijsminimum, zoals dat door artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering is voorgeschreven. De verklaring van de aangever over de gedragingen van de verdachte vindt namelijk voldoende steun in de op het telefoontoestel van aangever aangetroffen WhatsApp-berichten, zoals deze hiervoor werden geciteerd. De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de door de aangever aan de verdachte gestuurde berichten niet als bewijs kunnen dienen, omdat deze in samenspraak met de gezinsouder van aangever zouden zijn opgesteld. De rechtbank volgt de raadsman daarin niet. Het gaat namelijk niet uitsluitend om de berichten die de verdachte heeft ontvangen, maar vooral om de berichten die kennelijk door de verdachte als reactie daarop zijn verstuurd aan de aangever. Als de verdachte inderdaad niets van doen zou hebben met de hem door de tenlastelegging verweten gedragingen, dan komt het aan de rechtbank onvermijdelijk voor dat hij op de berichten van de aangever zou hebben gereageerd met ontkenning, onbegrip, ongeloof of een daarmee vergelijkbare emotie of reactie. Dat doet de verdachte echter niet; integendeel, in zijn antwoorden beweegt hij mee met de verdachte met de inhoud van de door de aangever aan hem gezonden berichten (zonder overigens de gebeurtenissen toe te geven). De rechtbank leest daarin een erkenning door de verdachte dat de ontuchtige handelingen, die aangever in die berichten aan de orde stelt, feitelijk hebben plaatsgevonden. De aangifte vindt aldus op specifieke punten steun in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar bevestiging vindt in een andere bron.
Alles overziende en in onderling verband bezien en anders dan de raadsman, acht de rechtbank voldoende wettig bewijs voorhanden, dat de rechtbank ook overtuigt dat de verdachte de aangever heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen door een andere feitelijkheid, in dit geval gelijk te stellen met geweld of bedreiging met geweld.