3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op grond van de verdenking dat de verdachte betrokken was bij het vervaardigen van drugs, heeft de politie op 31 augustus 2015 de woning van de verdachte doorzocht. Daarbij is in het tuinhuis achter de woning een zogenaamde ‘Airsoftgun’ aangetroffen.Uit onderzoek is gebleken dat deze ‘Airsoftgun’ een elektrisch luchtdrukgeweer is dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis heeft met een vuurwapen, dat dit geweer voor be- en afdreiging geschikt is en dat het daarom een wapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie 1 sub 7, van de Wet wapens en munitie betreft.
De rechtbank stelt voorop dat het vaste jurisprudentie is dat de bewoner van een woning bekend mag worden verondersteld met al hetgeen zich in die woning en de daarbij behorende gebouwen bevindt, behoudens feiten en omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op 31 augustus 2015 in het bij zijn woning behorende tuinhuis een elektrisch luchtdrukgeweer voorhanden heeft gehad.
Feit 2
Nadat bij de doorzoeking van de woning van de verdachte op 31 augustus 2015 een huurcontract voor een garagebox werd aangetroffen, zijn op diezelfde dag bij een doorzoeking van die door verdachte gehuurde garagebox drie vaten van ongeveer 20 liter aangetroffen.De LFO heeft deze vaten onderzocht en vastgesteld dat het twee geheel gevulde blauwe vaten betreft van 25 liter waarop een etiket was aangebracht met het opschrift ‘Brenntag 30% zoutzuur’ met verzegelde doppen en één ongeveer half gevuld transparant vat met het opschrift ‘ME’. De betrokken verbalisant heeft bij het openen van deze drie vaten de bij hem bekende geur van zoutzuur geroken. In de vaten zat een helder rokende zure vloeistof die overeenkomt met de voor hem bekende uiterlijke verschijningsvorm van zoutzuur.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat de drie vaten zoutzuur bevatten. Nu de verdachte als gebruiker van de garagebox bekend mag worden verondersteld met (en dus opzet te hebben op) al hetgeen zich hierin bevindt en feiten en omstandigheden waaruit het tegendeel blijkt, ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de drie vaten met zoutzuur opzettelijk voorhanden heeft gehad.
De verdediging heeft betoogd dat de gevonden vaten resten zijn van het productieproces van synthetische drugs, waarvoor verdachte in 2010 is veroordeeld. Een dergelijk scenario is echter moeilijk te rijmen met de verklaring van onder andere [naam 4] over de tijdelijke opslag op verzoek van de verdachte van vaten met drugsafval. Waarom zou de verdachte de vaten met zoutzuur al die jaren bewaren en niet opruimen maar andere restanten van de productie wel? En ook hier geldt dat een plausibele verklaring zijdens verdachte hiervoor ontbreekt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vaten met zoutzuur productiemiddelen zijn die verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad ter voorbereiding van de productie van synthetische drugs en verwerpt daarmee het verweer van de raadsvrouw.
Feit 3 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het aan hem onder feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan omdat uit het procesdossier blijkt dat de aangetroffen jerrycans niet hebben gelekt. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het aan hem onder feit 3 primair tenlastegelegde. De rechtbank is eveneens van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het aan hem onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. De jerrycans zijn in een sloot en op de oever van die sloot, te weten de Verlegde Broekgraaf, achtergelaten. Deze sloot, met inbegrip van de bijbehorende oevers, is aan te merken als een oppervlaktewaterlichaam in de zin van artikel 1 van de Waterwet. Gelet op het bepaalde in artikel 99, vierde lid, van de Wet bodembescherming, is in dat geval de Wet bodembescherming niet van toepassing. De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van de aan hem onder feit 3 subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 13 van de Wet bodembescherming.
Feit 3 meer subsidiair
Op 26 augustus 2015 heeft de dienstdoende wachtdienstambtenaar van het Waterschap Roer en Overmaas een melding ontvangen inhoudende dat een veertigtal vaten met onbekende inhoud gedumpt zijn in de Verlegde Broekgraaf, een oppervlaktewaterlichaam in de zin van de Waterwet dat gelegen is naast de Broekveldweg te Geulle, gemeente Meerssen. Een ecoloog heeft vastgesteld dat er geen sprake was van milieuverontreiniging in de Verlegde Broekgraaf. [naam 2] heeft op 3 september 2015 namens het Waterschap aangifte gedaan van deze dumping.
Na een melding van een vermoedelijke dumping van drugsafval in een sloot, heeft de politie in de berm van de Broekveldweg een blauwe Mercedes Vito bedrijfsauto aangetroffen die met de achterkant richting de Verlegde Broekgraaf stond. Deze bedrijfsauto zat vast in de ondergrond en de laadklep aan de achterzijde was geopend. Vanaf de Broekveldweg loopt de berm steil naar beneden. De jerrycans die in de Verlegde Broekgraaf zijn aangetroffen lagen in het verlengde van het laadgedeelte van de bedrijfsauto. De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting op basis van het zich in het dossier bevindende fotomateriaal waargenomen dat de jerrycans zowel in het water als op de oevers van de Verlegde Broekgraaf lagen.De LFO heeft mede op basis van onderzoek door het NFI vastgesteld dat er sprake was van circa 47 jerrycans en dat deze jerrycans gevuld waren met in totaal ongeveer 1.003 liter vloeistof afkomstig van amfetamineproductie, waarbij amfetamine uit BMK geproduceerd is door middel van de Leuckart synthese. De pH-waardes van deze vloeistoffen waren heel laag (sterk zuur) of juist heel hoog (sterke base). De vloeistoffen uit de jerrycans zijn bemonsterd en door het NFI onderzocht. In deze monsters heeft het NFI amfetamine,
N-formylamfetamine en gerelateerde Leuckart-synthese verontreinigingen aangetroffen.Uit de standaardverklaring van het NFI over de milieu- en gezondheidsrisico’s van het achterlaten van (afval)stoffen van de MDMA en amfetamine productie blijkt dat de aangetroffen afvalstoffen door hun zeer lage of juist zeer hoge pH-waardes als bijtend (corrosief) moeten worden aangemerkt. Deze stoffen kunnen chemische brandwonden veroorzaken en de ogen ernstig beschadigen. Het opslaan in emballage van dergelijke stoffen is een bodembedreigende handeling en het lozen daarvan een bodemverontreinigende handeling die bedreigend is voor veel leven en verstorend is voor de neutrale pH-waarde van de Nederlandse bodem.
Medeverdachte [naam 1] heeft verklaard dat hij door de verdachte is benaderd om naar Meerssen te rijden in een Bo-rent bus voor een vergoeding van € 300,00. Op 26 augustus 2016 heeft [naam 1] de verdachte opgehaald in Meezenbroek met zijn Mercedes Vito. Op het parkeerterrein van IKEA stond de Bo-rent bus. [naam 1] reed vervolgens met de Bo-rent bus achter zijn eigen Mercedes-bus, bestuurd door de verdachte, aan naar Meerssen, naar garageboxen. Daar heeft de verdachte jerrycans uit de Bo-rent bus overgeladen in de Mercedes Vito. Aan [naam 1] de opdracht van verdachte de jerrycans zo snel mogelijk ergens te dumpen en daarna de zes tot acht vaten die niet in zijn bus pasten op te halen. [naam 1] heeft de jerrycans uiteindelijk in de Verlegde Broekgraaf te Geulle gedumpt. De jerrycans stonken zo erg dat [naam 1] er tijdens het vervoer niet goed van werd.
Uit de locatiegegevens van de Bo-rent vrachtwagen blijkt dat die vrachtwagen op
26 augustus 2015 om 12.59 uur is weggereden van de locatie Haefland, waar een paar dagen later op 1 september 2015 een drugslaboratorium is aangetroffen. De vrachtwagen kwam vervolgens op de parkeerplaats van IKEA te Heerlen om 13.18 tot stilstand. Om 15.06 uur vertrekt het voertuig en arriveert na een paar korte stops in Geulle en Bunde om 15.51 uur in Meerssen bij de garageboxen op de Burgemeester Murisstraat.Op de bewakingsbeelden van de IKEA te Heerlen is bovendien te zien dat er op 26 augustus 2015 om een kleine Bo-rent vrachtwagen om 13.19 uur op de parking wordt geparkeerd, dat iemand uitstapt en dat de vrachtwagen even later de parking weer verlaat, waarna om 15.06 uur de bestuurder van een blauwe Mercedes Vito naar het Bo-rent vrachtautootje loopt, waarna de Mercedes Vito wegrijdt en vervolgens ook het vrachtautootje.
Uit de telefoongegevens van [naam 1] blijkt dat deze op 25 augustus 2015 is gebeld door een persoon met het nummer [nummer] . Getuige [naam 3] heeft verklaard dat [naam 1] reeds op 25 augustus 2015 door verdachte benaderd is om de volgende dag vanaf Heerlen naar Meerssen of Geulle te rijden om daar iets te dumpen. En vervolgens is [naam 1] op 26 augustus 2015 tussen 11.40 uur en 14.34 uur nog vier keer door de gebruiker van dit telefoonnummer gebeld. De gebruiker van dit laatste nummer staat in de telefoon van [naam 4] als ‘ [verdachte] ’.
[naam 4] woont op de [adres 2] in Meerssen. De verdachte kwam op 26 augustus 2015 bij hem langs en vroeg of hij een paar vaten ‘zout’ bij hem mocht stallen. Ze stonden in een kleine vrachtwagen van Bo-rent. Ze zouden daar een paar uur blijven staan. Toen ze niet werden opgehaald kreeg hij van de moeder van de verdachte een telefoonnummer van [verdachte] . Hij sloeg het telefoonnummer in zijn telefoon op. Op
26 augustus 2015 om 21.18 uur stuurde [naam 4] een SMS naar dit nummer met de tekst;
“Hoi [verdachte] , je zou vanavond om 19.30 uur komen, maar hebben je niet gezien. Ik heb je een paar keer gebeld maar je nam niet op en heb ook niet teruggebeld. Er hebben mensen gezien dat er blauwe vaten in de garage zijn gezet. Ze hebben met een grap gevraagd of het een of andere rommel is. Ik zou graag willen hebben dat het uiterlijk morgen weg is, want ik denk echt niet dat het zout is. Het stinkt enorm (…)”
Bewijsuitsluiting verklaring medeverdachte [naam 1] ?
De verdediging heeft bepleit dat nu de verklaring van medeverdachte [naam 1] van beslissende betekenis is voor de bewezenverklaring en zij het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen, deze verklaring wordt uitgesloten van het bewijs.
Het is vaste jurisprudentie dat een verklaring
nietvan beslissende betekenis is voor de bewezenverklaring indien er voldoende steunbewijs voorhanden is, dat wil zeggen ander bewijsmateriaal dat onderdelen bevestigt van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige. Dit steunbewijs moet in concreto zien op de door de verdachte betwiste onderdelen van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van medeverdachte [naam 1] , waarin hij heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte handelde, ondersteund wordt door ander bewijs, waaronder de verklaringen van de getuigen [naam 4] , de camerabeelden van de IKEA, de locatiegegevens van de Bo-rent truck en de telefoongegevens waaruit blijkt dat verdachte enkele keren naar [naam 1] heeft gebeld op 25 en 26 augustus 2015, voordat het vrachtautootje van Bo-rent bij IKEA is weggereden. Het bewijs dat verdachte betrokken is bij het dumpen van het drugsafval is dan ook niet in beslissende mate op de verklaring van [naam 1] gebaseerd. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsvrouw strekkende tot bewijsuitsluiting van de verklaring van medeverdachte [naam 1] . De rechtbank merkt op dat medeverdachte [naam 1] ter terechtzitting van 10 september 2019 aanwezig is geweest, dat hij alle vragen van de rechtbank beantwoord heeft en dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid medeverdachte [naam 1] als getuige te horen.
Het door de raadsvrouw geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat verdachte slechts enkele vaten met zoutzuur bij [naam 4] heeft gestald en dat dat feit niets te maken heeft met de dumping van drugsafval, komt niet overeen met de hierboven genoemde telefoongegevens, locatiegegevens van het vrachtautootje van Bo Rent, de camerabeelden van IKEA en de verklaring van [naam 4] dat de verdachte vaten bracht in een Bo-rent vrachtautootje. Deze gegevens wijzen namelijk juist op betrokkenheid van verdachte bij de drugsdumping. De rechtbank acht het alternatieve scenario daarom niet aannemelijk.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat [naam 1] op verzoek van de verdachte jerrycans met drugsaval heeft vervoerd en gedumpt en dat het afval dat niet in de Mercedes Vito van [naam 1] paste, door de verdachte werd opgeslagen in de garage van [naam 4] . Verder concludeert de rechtbank dat, gelet op de penetrante geur van dat afval, zowel [naam 1] als de verdachte wisten dat dumping van dat afval tot milieuverontreiniging kon leiden.
Medeplegen?
De vraag is vervolgens of de betrokkenheid van de verdachte bij de dumping kan worden aangemerkt als medeplegen. De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor medeplegen noodzakelijk is dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict.
Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan de rechter rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de rol van verdachte bij het tenlastegelegde af dat de verdachte van het drugsafval af wilde en heeft geprobeerd te voorkomen dat hij met het afval aangetroffen zou worden. De verdachte schakelde daarvoor [naam 1] in. De verdachte reed naar Meerssen, gevolgd door [naam 1] met het afval. Vervolgens heeft de verdachte [naam 1] het afval laten dumpen. Daarmee heeft hij in de voorfase van de feitelijke dumping daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. De verdachte die op de achtergrond bleef, moet worden gezien als de organisator van de dumping en [naam 1] als de uitvoerder die vieze handen moest maken en alle risico’s liep, in ruil voor een schamele 300,-, Het maakte hem daarbij niet uit hoe of waar [naam 1] dat zou doen. Gelet daarop is er dan ook sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam 1] ; er is dus sprake van medeplegen. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte [naam 1] de jerrycans met drugsafval heeft gedumpt, wetende dat hierdoor milieuverontreiniging kon ontstaan. Doordat de vaten in het water en op de oever zijn terechtgekomen kon daardoor de bodem of de oever van de Verlegde Broekgraaf worden verontreinigd. Zij hebben daarmee opzettelijk hun zorgplicht op grond van de Waterwet geschonden.
Anders dan door de raadsvrouw bepleit is de rechtbank van oordeel dat voor een bewezenverklaring van artikel 6.8 van de Waterwet niet is vereist dat de handelingen van verdachte daadwerkelijk als gevolg hebben gehad dat de bodem of de oever van het oppervlaktewaterlichaam is verontreinigd of aangetast. Dit artikel bevat immers een zorgplicht voor de bodem en de oever van oppervlaktewater. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat de rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte wist dat zijn handelingen tot die verontreiniging of aantasting konden leiden. De rechtbank passeert daarom ook dit verweer van de raadsvrouw.