ECLI:NL:RBLIM:2019:8222

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
11 september 2019
Zaaknummer
03.086713.19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mobiel banditisme en woninginbraak in Roermond met Duitse veroordeling in het voordeel van de verdachte

Op 11 september 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak en poging tot woninginbraak. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van mobiel banditisme, wat leidde tot een hogere straf. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard. Tijdens de zitting op 28 augustus 2019 werd de zaak inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank achtte beide feiten bewezen, gebaseerd op getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank overwoog dat woninginbraken gevoelens van onveiligheid en angst veroorzaken bij slachtoffers, maar dat deze gevoelens niet automatisch leiden tot geestelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank hield rekening met een Duitse veroordeling van de verdachte voor soortgelijke feiten, maar oordeelde dat het rechtvaardig was om deze in het voordeel van de verdachte mee te wegen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze gepleegd waren.

De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, kreeg geen gelijk, omdat de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, en sprak de verdachte schuldig aan diefstal en poging tot diefstal, waarbij de verdachte zich toegang had verschaft door middel van braak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.086713.19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 september 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A. Dronkers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 augustus 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De behandeling heeft plaatsgehad met behulp van een tolk Albanees. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting is de vordering behandeld van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:al dan niet samen met anderen een woninginbraak heeft gepleegd;
feit 2:al dan niet samen met anderen heeft geprobeerd een woninginbraak te plegen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het oordeel van de rechtbank [1]
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank beide feiten bewezen zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.1.1
De bewijsmiddelen voor feit 1
De rechtbank acht feit 1 bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 2] [2] ;
- de bevindingen naar aanleiding van telefonisch contact met [slachtoffer 1] [3] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 augustus 2019.
3.1.2
De bewijsmiddelen voor feit 2
De rechtbank acht feit 2 bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 3] [4] ;
- de verklaring van [getuige] [5] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 augustus 2019.
3.1.3
Nadere overweging met betrekking tot de bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit.
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op 19 mei 2017 in de gemeente Roermond met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen
- een laptop (Dell Latitude) en
- een laptop (Sony Vaio) en
- een laptop (Acer Aspire) en
- een rijbewijs (ten name van [slachtoffer 4] ) en
- een kentekenbewijs van een Volkswagen Polo ( [kenteken] ),
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
feit 2
op 19 mei 2017 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning aan de [adres 2] weg te nemen wat van hun gading is, toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming,
over een tuinpoort/hekwerk is geklommen en heeft getracht om een raam en/of een kozijn open te breken en/of te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
feit 2
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
Ter onderbouwing van zijn strafeis heeft de officier van justitie onder meer naar voren gebracht dat in deze zaak sprake is van mobiel banditisme, hetgeen kort gezegd inhoudt dat de verdachte met anderen naar Nederland is gekomen met als enige doel het plegen van vermogensdelicten. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar diverse indicatoren die opgesomd worden in de Richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme van het openbaar ministerie:
  • het gaat om vermogensdelicten waarbij verhandelbare, lang houdbare, goederen worden gestolen die niet bestemd zijn voor eigen gebruik;
  • de delicten zijn gepleegd in een relatief korte periode;
  • de verdachte heeft geen aantoonbare vaste verblijfplaats in Nederland en beschikt evenmin over een sociaal vangnet in Nederland;
  • er is internationale informatie over vermogensdelicten;
  • de delicten zijn gepleegd met anderen;
  • de verdachte heeft geen legale bron van inkomsten.
Daarnaast heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat bij de verdachte kennelijk ieder inzicht ontbreekt in wat hij de slachtoffers heeft aangedaan.
Volgens de richtlijn van het openbaar ministerie dient per inbraak een gevangenisstraf te worden geëist van zeven maanden. De officier van justitie heeft daarom gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden. Dat het in geval van feit 2 niet gaat om een voltooide diefstal met braak, maar om een poging, én dat de verdachte na het plegen van deze feiten voor soortgelijke feiten in Duitsland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden doet hieraan niet af. De ernst van de feiten en de houding van de verdachte rechtvaardigen deze eis, aldus de officier van justitie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In de eerste plaats heeft de verdediging aangevoerd dat van mobiel banditisme geen sprake is.
In de tweede plaats heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de Richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme van het openbaar ministerie sowieso niet van toepassing is, nu deze pas geldt vanaf 1 mei 2019, terwijl de feiten geruime tijd voor die datum zijn gepleegd en de verdachte ten tijde van de inwerkingtreding ervan al in detentie zat. Indien niettemin zou worden uitgegaan van deze richtlijn, is het niet juist om geen rekening te houden met het gegeven dat bij feit 2 sprake is van een poging, in plaats van een voltooid delict. Bovendien blijkt uit de richtlijn weliswaar wat de eis zou moeten zijn bij één inbraak, maar niet wat deze zou moeten zijn bij twee inbraken.
In de derde plaats heeft de verdediging aangevoerd dat het oriëntatiepunt voor een woninginbraak een gevangenisstraf is van drie maanden. Nu in deze zaak sprake is van een voltooide woninginbraak en een poging tot woninginbraak, is een gevangenisstraf van vijf maanden passend. Om die reden heeft de verdediging verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van het voorarrest ten tijde van het wijzen van het vonnis (zijnde vijf maanden en enkele dagen).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 19 mei 2017 heeft de verdachte ingebroken in een woning in Roermond. Om binnen te komen heeft hij het raam van de schuifpui vernield. Eenmaal binnen heeft hij alle kamers doorzocht. Toen aangeefster thuis kwam zag zij dat overal spullen op de grond lagen. Bij deze inbraak heeft de verdachte drie laptops, een rijbewijs en een kentekenbewijs gestolen.
Verder heeft de verdachte op dezelfde dag geprobeerd om samen met anderen in te breken in een andere woning in Roermond. Hierbij is een bel vernield en is braakschade veroorzaakt bij de poging om het raam en/of het kozijn te forceren. Door het kordate optreden van een buurman zijn de drie daders op de vlucht geslagen.
Een slachtoffer van de woninginbraak heeft in de onderbouwing van zijn schadevergoedingsverzoek geschreven dat het erg naar voelt dat een vreemde aan zijn eigendommen heeft gezeten en dat het een zeer onveilig gevoel geeft dat iemand zijn huis kon binnenkomen, terwijl alles op slot zat. Dit slachtoffer geeft aan dat hij na de woninginbraak ongeveer acht weken lang slecht heeft geslapen en dat het gevoel van onveiligheid na twee jaar nog steeds niet helemaal is verdwenen. Al met al heeft de inbraak, zo stelt hij, een ernstige inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer en op die van zijn dochter (eveneens slachtoffer).
Zoals onder meer blijkt uit deze toelichting van de benadeelde partij hebben woninginbraken voor de slachtoffers ervan vaak een grote impact. Niet alleen de financiële schade en de administratieve rompslomp die deze delicten teweegbrengen, maar vooral ook de emotionele schade valt de slachtoffers zwaar. In de eerste plaats hebben de gestolen goederen veelal niet alleen financiële, maar ook emotionele waarde. In de tweede plaats blijven de slachtoffers van een (poging tot) inbraak vaak lange tijd last houden van een gevoel van onveiligheid.
Gelet op de ernst van deze feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf neemt de rechtbank in de eerste plaats in ogenschouw de oriëntatiepunten die voor en door de Rechtspraak zijn opgesteld. Het oriëntatiepunt voor een woninginbraak is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
De rechtbank ziet echter reden om in het nadeel van de verdachte van dit oriëntatiepunt af te wijken. Met de officier van justitie is zij namelijk van oordeel dat sprake is van een vorm van zogenoemd mobiel banditisme, een vorm van criminaliteit die het opleggen van een hogere straf rechtvaardigt. Ter ondersteuning hiervan verwijst de rechtbank naar de volgende feiten:
  • De verdachte is een Albanees die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, die geen banden heeft met Nederland en die niet wil zeggen wat hij komt doen in Nederland;
  • De verdachte heeft kennelijk in dezelfde periode soortgelijke feiten gepleegd in Duitsland;
  • De onder 1 bewezenverklaarde inbraak is geen impulsdaad geweest, want uit het dossier blijkt dat de verdachte een dag eerder, samen met anderen, de omgeving heeft verkend en foto’s heeft gemaakt;
  • De verdachte heeft de poging tot inbraak samen met anderen gepleegd;
  • De verdachte heeft geen werk en wil kennelijk geen inzicht geven in zijn beweegredenen.
Naar het oordeel van de rechtbank dient dit soort daders, dat kennelijk alleen naar Nederland afreist om hier vermogensdelicten te plegen, zodanig te worden afgeschrikt dat zij het de volgende keer uit hun hoofd laten om hier inbraken te plegen. De rechtbank vindt daarom dat in beginsel het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Dat de Richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme van het openbaar ministerie pas op 1 mei 2019 in werking is getreden, doet hieraan niets af.
De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat de verdachte, ná het plegen van de in deze zaak bewezenverklaarde feiten, in Duitsland is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden voor vijf woninginbraken en twee pogingen daartoe. Hoewel het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is op buitenlandse vonnissen, acht de rechtbank het rechtvaardig om in het voordeel van de verdachte rekening te houden met deze Duitse veroordeling.
Gelet op bovenstaande overwegingen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft terzake van feit 1 een schadevergoeding gevorderd van € 600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. De vordering bestaat uit immateriële schade. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Daarnaast heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet toe te wijzen, nu deze onvoldoende onderbouwd is. Door de benadeelde zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit naar objectieve maatstaven blijkt dat sprake is van geestelijk letsel.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft gevorderd om een bedrag aan immateriële schade te vergoeden. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
het oogmerk om zodanige schade toe te brengen;
een aantasting in de persoon:
1) door het oplopen van lichamelijk letsel,
2) door schade in zijn eer of goede naam of
3) op andere wijze;
bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
In dit geval zou het alleen kunnen gaan om ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
Van een dergelijke aantasting is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen, dan wel dienen de aard en de ernst van de normschending mee te brengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hiervan is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [6]
De rechtbank beseft dat woninginbraken gevoelens van onveiligheid en angst tot gevolg kunnen hebben en dat de slachtoffers hiervan lange tijd last kunnen blijven houden. Deze gevoelens impliceren echter niet zonder meer ‘geestelijk letsel’ bij een benadeelde en zijn ook anderszins niet zonder meer aan te merken als een ‘aantasting in de persoon’ zoals bedoeld in artikel 6:106 BW.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestaan van geestelijk letsel bij de benadeelde partij niet naar objectieve maatstaven worden vastgesteld. De aantasting in de persoon is ook niet zodanig met concrete gegevens onderbouwd dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van een dergelijke aantasting sprake is. Evenmin brengen de aard en de ernst van de normschending zonder meer mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.2 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , ten aanzien van feit 1 af;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 11 september 2019.
Buiten staat
Mr. H.H. Dethmers en mr. R. Verkijk zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 19 mei 2017 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [adres 1] heeft weggenomen
- een laptop (Dell Latitude) en/of
- een laptop (Sony Vaio) en/of
- een laptop (Acer Aspire) en/of
- een rijbewijs (ten name van [slachtoffer 4] ) en/of
- een kentekenbewijs van een Volkswagen Polo ( [kenteken] ),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 2
hij op of omstreeks 19 mei 2017 in de gemeente Roermond, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres 2] , weg te nemen wat van zijn/hun gading is, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers is/zijn verdachte en/of zijn mededaders, over een tuinpoort/hekwerk geklommen en/of heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders getracht om een raam en/of een kozijn open te breken en/of te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, d.d. 25 april 2019, met registratienummer PL2300-2019063316 Z, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 308.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 19 mei 2017 op de pagina’s 42 en 43.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2017 op de pagina’s 78 en 79.
4.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 19 mei 2017 op de pagina’s 150 en 151.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 19 mei 2017 op pagina 161.
6.Zie: Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.