ECLI:NL:RBLIM:2019:8195

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 september 2019
Publicatiedatum
10 september 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 1438u + AWB 18 / 1439u + AWB 18 / 1869u + AWB 18 / 2290u + AWB 18 / 3209u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening en het vertrouwensbeginsel in jeugdhulpverlening

In deze zaak heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg bij verschillende gemeenten subsidie aangevraagd voor de uitvoering van jeugdhulp in 2016. De subsidies werden verleend, maar niet met toepassing van de 5%-afspraak, die in 2015 was overeengekomen. Eiseres stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat deze afspraak ook voor 2016 gold, en voerde aan dat het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagde. De rechtbank oordeelde dat er geen expliciete afspraak was gemaakt voor 2016, maar dat eiseres wel gerechtvaardigd had kunnen vertrouwen op de continuïteit van de afspraken uit 2015. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van de gemeenten en droeg hen op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de 5%-afspraak. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres betaalde griffierechten vergoed moesten worden en dat de proceskosten door de gemeenten moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 september 2019.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/1438, AWB 18/1439, AWB 18/1869, AWB 18/2290 en
AWB 18/3209

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2019 in de zaken tussen

Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, statutair gevestigd in Roermond, eiseres

(gemachtigde: mr. G.A.M. van de Wouw),
en
de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Echt-Susteren, Leudal, Roermond, Maasgouw en Weert, samen verweerders.

Procesverloop

Bij besluiten van 19 oktober 2017, 7, 13 of 16 november 2017, (de primaire besluiten) hebben verweerders de subsidies van eiseres vastgesteld.
Bij besluiten van 14 mei 2018, 19 juni 2018, 15 augustus 2018 of 21 november 2018 (de bestreden besluiten) hebben verweerders de bezwaren van eiseres tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerders hebben ieder voor zich een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, N.W.M. Plitscher, H.M.J. Caris en G.M. van de Straat. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Paulissen (voor het college van Echt-Susteren), F.E.G.H. Stevens en
C.M.H. Timmermans (voor het college van Leudal), D.I. Snackey-Ten Voorden en
E.P.P. Bouten (voor het college van Roermond), B. Bonten en E.P.M. Janse (voor het college van Maasgouw) en M.M.H.F. Rosbergen (voor het college van Weert).

Overwegingen

De aanvragen
1. Bij brieven van 9 september 2015 heeft eiseres verweerders subsidie gevraagd voor haar activiteiten in 2016. De aanvragen betreffen de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering, preventie van jeugdbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering, zorgmeldingen en begeleidingen gedurende raadsonderzoeken, de uitvoering van ‘drangtrajecten’, nazorg, spoedeisende hulp en ondersteuning van het beschermingsplein. Eiseres heeft in totaal een bedrag van € 5.501.943,- aan subsidie gevraagd.
De besluiten en de verantwoording
2. Bij besluiten van 10 of 12 november 2015 hebben verweerders eiseres subsidies verleend voor een bedrag van in totaal € 4.408.680,-. Zij hebben de aanvragen voor het overige, voor zover ze betreffen de activiteiten op het gebied van drang, nazorg en ondersteuning van het beschermingsplein, afgewezen.
3. Bij brieven van 24 maart 2017 en 9 oktober 2017 heeft eiseres een inhoudelijke en financiële verantwoording afgelegd over de verkregen subsidies. Bij brieven van
24 maart 2017 heeft eiseres verantwoording afgelegd over de uitgevoerde maatregelen jeugdbescherming en jeugdreclassering. Bij brief van 9 oktober 2017 heeft eiseres verantwoording afgelegd over de verleende spoedeisende hulp (SEH) en de uitgevoerde preventieve jeugdbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering.
4. Bij de primaire besluiten hebben verweerders een lager bedrag aan subsidie vastgesteld dan het bedrag aan subsidie dat eiseres bij besluiten van 10 of 12 november 2015 is verleend. Verweerder heeft besloten het verschil tussen het aan eiseres aan subsidies verleende bedrag en het door haar verantwoorde bedrag terug te vorderen. In totaal komt dit neer op een bedrag van € 1.169.908,32. Bij de bestreden besluiten hebben verweerders de primaire besluiten gehandhaafd.
Het beroep
5. Eiseres voert aan dat verweerders de subsidies voor 2016 ten onrechte lager hebben vastgesteld dan de bedragen die verweerders haar aan subsidies hebben verleend. Verweerders hebben volgens eiseres ten onrechte geen rekening gehouden met de volgens eiseres tussen partijen geldende, zogenaamde 5%-afspraak, primair omdat deze afspraak gold, subsidiair omdat van de zijde van verweerders het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat deze afspraak gold.
6. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de 5%-afspraak niet gold voor 2016. Zij voeren aan dat uit de ‘Overeenkomst tussen Bureau Jeugdzorg Limburg en gemeenten Midden-Limburg voor het jaar 2015’ van 20 februari 2014 waarin de 5%-afspraak met eiseres voor 2015 is gemaakt niet kan worden afgeleid dat deze afspraak ook voor 2016 gold. Verweerders kunnen dit ook niet afleiden uit de door eiseres overgelegde stukken. Verweerders nemen verder het standpunt in dat van een gerechtvaardigd vertrouwen dat de 5%-afspraak ook voor 2016 gold geen sprake is. Een concrete, ondubbelzinnige toezegging daartoe door een bevoegd persoon waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend, ontbreekt volgens verweerders.
De beoordeling van de beroepen
7. Eiseres heeft voor de door verweerders gesubsidieerde activiteiten jarenlang een subsidierelatie gehad met Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg. In deze subsidierelatie is steeds rekening gehouden met voormelde 5%-afspraak. De 5%-afspraak houdt in dat eiseres het verleende subsidiebedrag ontvangt als de kosten die zij kan verantwoorden blijven binnen een marge van 5% beneden tot 5% boven het verleende subsidiebedrag.
Ter zitting is gebleken dat de afspraak verder inhoudt dat als de kosten lager zijn dan 95% van het verleende subsidiebedrag, de subsidie op een lager bedrag wordt vastgesteld en dat als de kosten hoger zijn dan 105% van het verleende subsidiebedrag de subsidie op een hoger bedrag wordt vastgesteld.
7.1
In januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk geworden voor de kosten van activiteiten als die van eiseres. De gemeenten van verweerders hebben ervoor gekozen op dit gebied samen te werken. Voor 2015 zijn partijen in de voormelde overeenkomst van
20 februari 2014 de 5%-afspraak overeengekomen. Eenzelfde overeenkomst hebben partijen voor 2016 niet gesloten. Uit de volgende stukken, afzonderlijk of in samenhang bezien, heeft eiseres afgeleid dat de 5%-afspraak desalniettemin voor 2016 gold, dan wel dat zij daarop mocht vertrouwen.
- Haar mail van 5 oktober 2017 waarin zij [de contractmanager] het volgende heeft geschreven: “Bijgevoegd tref je zoals afgesproken in concept aan een brief van BJZ op basis waarvan afrekening subsidie 2016 plaats kan vinden. De brief is qua opzet identiek aan de brief die wij t.b.v. afrekening 2015 hebben opgesteld.” “Indien deze brief voor jullie toereikend is, zullen wij deze definitief maken en kan tot afronding worden gekomen.”
- De reactie daarop van [de contractmanager] bij mail van 10 oktober 2017: “Ik heb gisteren terugkoppeling gehad. Jouw voorstel ziet er perfect uit, dank hiervoor. Jullie gaan dit nu “definitief/formeel” aanbieden aan alle ML-gemeenten, per adres gemeente Roermond! Daarna volgt onzerzijds definitieve vaststelling waarvan jullie uiteraard in kennis worden gesteld. Collega’s van mij gaan het vervolg oppakken.”
- De mail van [de contractmanager] van 21 december 2017 waarin hij eiseres het volgende heeft geschreven: “Wij kunnen geen enkel document vinden waaruit blijkt dat de 5% is afgesproken voor 2016.” “Vreemd is natuurlijk dat dit bij de latere afrekening, de aanvullende dienstverlening, niet zijnde SEH, wel is meegenomen.” “Nogmaals, in mijn beleving (kop) zit ook dat de 5% van toepassing was op 2016, ik/wij kunnen er echter niets van terugvinden, waarmee ik geen (rechts)grond heb om de colleges tot een ander besluit te brengen.”
- De verklaring van [de contractmanager] van 20 maart 2018: “Afspraken over de financiering van BJZ voor het jaar 2015 zijn vastgelegd in een overeenkomst van 24 februari 2014.” (De rechtbank leest: 20 februari 2014) “Ten aanzien van de financiering van jeugdbescherming, jeugdreclassering is de navolgende nadrukkelijke afspraak gemaakt: Voor 2015 het geschatte aantal maatregelen zoals opgenomen in hoofdstuk 5 gefinancierd zal worden. Afwijkingen op jaarbasis (in aantallen) > 5% zullen voor het aantal boven/onder de 5% leiden tot respectievelijk meer of minder financiering.” “In de loop van 2015 en 2016 is het continueren van de afspraak voor het jaar 2016 mogelijk aan de orde geweest. Feit is echter dat dit in geen enkel gespreksverslag of anderszins is vastgelegd.”
- De ‘Samenwerkingsafspraken Gecertificeerde instellingen en gemeenten Noord en Midden Limburg’ van november 2014 en twee uitvoeringsovereenkomsten voor 2016, gesloten tussen eiseres en de gemeenten Echt-Susteren respectievelijk Leudal van
december 2015. Eiseres heeft daarbij verwezen naar gelijkluidende besluiten van de gemeenten van de andere verweerders gesloten in december 2015.
-De ‘Leidraad Werving Jeugdhulp Midden-Limburg Oost en Midden-Limburg West’ van
14 juli 2014, geactualiseerd op 26 mei 2015, waarin te lezen is dat de betrokken gemeenten 2015 en 2016 als één overgangsperiode beschouwen. Onder het kopje “Raamovereenkomst” is opgenomen dat de procedure in deze Leidraad als doel heeft om te komen tot een raamovereenkomst tussen de zeven gemeenten en aanbieder en dat de raamovereenkomst een looptijd heeft van twee jaar met ingangsdatum 1 januari 2015. Onder het kopje “Subsidie” is in een schema weergegeven welke diensten via een subsidie worden georganiseerd. Ten aanzien van het gedwongen kader (jeugdbescherming en jeugdreclassering) is vermeld: “Subsidie en in 2016 is sprake van continuering van huidige financieringswijze en gemaakte afspraken”.
- Het memo van de inkoopadviseur van 25 november 2016 waaruit blijkt dat met eiseres voor 2017 een prijsindexering is afgesproken van 1,74% en onder voorbehoud een risico-opslag van 3% . Verder is te lezen dat de risico-opslag is te herleiden tot de 5% margeregeling die de afgelopen twee jaar (2015 en 2016) met eiseres is afgesproken op basis van subsidie en de wijziging in financieringsvorm, namelijk maandelijkse facturen van de geleverde producten.
- De Afsprakenlijst Bestuurlijk Overleg Zorg & Welzijn Midden-Limburg van
28 november 2016 waarin is opgenomen: “Escalatie inkoop m.b.t BJZ” “Bureau Jeugdzorg: Iedereen kan zich vinden in de her-benaming van de 1,74%. De 3% risico-opslag zal ook zo benoemd worden. Besproken wordt dat dan het tarief met 4,74% verhoogd kan worden: dit kan per eenheid worden uitbetaald. Feitelijk is er dan sprake van een tariefsverhoging waarvan 3 % slechts eenjarig is. Dit wordt door iedereen geaccordeerd.”
- Het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal van 14 juli 2015 waarin de geactualiseerde Leidraad is vastgesteld. Daarnaast is de contractmanager en door hem aan te wijzen medewerkers (onder)mandaat verleend om alle handelingen te verrichten in het kader van de inkoop- en aanbestedingsprocedure jeugdhulp tot de voorlopige gunning. Eiseres verwijst hierbij naar de besluiten van de andere verweerders genomen in de zomer van 2015.
- De mail van [de inkoopadviseur] , van 2 december 2016 waarin het volgende te lezen is: “Via deze mail willen wij u informeren dat na uitgebreid overleg de tarieven voor perceel Gedwongen kader, die betrekking heeft op een Uitvoeringscontracten Gedwongen kader, sturen wij u deze gunningsbeslissing. Hetgeen met elkaar onder voorbehoud is overeengekomen omtrent de verhoging van de tarieven, is in een escalatieprocedure voorgelegd aan bestuurders. Via deze mail willen wij u dan ok mededelen dat de afspraken die gemaakt zijn omtrent de verhoging van de tarieven in de escalatieprocedure akkoord zijn bevonden.”
- De Nota van Inlichtingen (NvI) van 19 december 2016 behorende bij het uitvoeringscontract 2017, betreffende ‘Jeugdhulp Midden-Limburg-oost en Midden-Limburg-west’ waarin te lezen is: “Vanuit het provinciaal verleden is subsidie verstrekt met een bandbreedte. Echter contracteren gemeenten deze ondersteuning per 2017 op basis van inkoop en vaste tarieven”.
7.2
De eerste vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of uit deze stukken blijkt dat de 5%-afspraak ook voor 2016 gold. Gezien deze stukken in samenhang en onderling verband, maar ook afzonderlijk, blijkt de rechtbank niet dat partijen daadwerkelijk hebben afgesproken dat de 5%-afspraak ook voor 2016 gold. Het primaire betoog van eiseres slaagt daarom niet.
7.3.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseres, gelet op deze stukken, erop mocht vertrouwen dat de 5%-afspraak ook voor 2016 gold. De rechtbank beantwoordt deze vraag, bezien deze stukken in onderling verband en samenhang, bevestigend en overweegt daarover het volgende.
7.3.1
Eiseres heeft in haar aanvragen voor 2016 de Leidraad aangehaald. Verweerders hebben de Leidraad als basis gebruikt voor zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling voor 2016 en daarmee dus ook voor de bestreden besluiten. Verweerders hebben daarbij geen voorbehoud gemaakt en zich dus aan wat in de Leidraad staat geconformeerd. De rechtbank acht aannemelijk dat verweerders met het gebruik van de Leidraad als basis voor hun subsidieverlenings- en subsidievaststellingsbesluiten voor 2016 bij eiseres de indruk hebben gewekt dat de 5%-afspraak die voor 2015 is gemaakt ook voor 2016 van toepassing was. Zoals hiervoor al is weergegeven staat in de Leidraad dat de betrokken gemeenten, waaronder de gemeenten van verweerders, de jaren 2015 en 2016 als één (overgangs)periode beschouwen en dat jeugdbescherming en jeugdreclassering via een subsidie worden georganiseerd. Daarbij is onder het kopje “Subsidie” vastgelegd dat de betrokken gemeenten deze financieringswijze en gemaakte afspraken in 2016 continueren. Uit de Leidraad noch anderszins blijkt op welke gemaakte afspraken in de Leidraad wordt gedoeld. Verweerders, ter zitting daarnaar gevraagd, hebben deze vraag niet kunnen beantwoorden. Zij hebben in dat verband wel gesteld dat deze afspraken niet zien op de 5%-afspraak, maar dat standpunt niet nader gemotiveerd of met stukken onderbouwd. Verweerders hebben terecht aangevoerd dat de Leidraad op veel meer ziet dan alleen de overgangsperiode en afspraken met gesubsidieerde instellingen. De rechtbank kan zich voorstellen dat op deze manier afspraken niet worden gecontinueerd, zoals verweerder hebben gesteld. Verweerders hebben hiermee de legitimiteit van de aanname van eiseres echter niet kunnen ontkrachten, omdat hetgeen verweerders hebben aangevoerd daaraan geen afbreuk doet.
7.3.2
Verder acht de rechtbank aannemelijk dat de aanname van eiseres, dat de 5%-afspraak voor 2016 gold, is versterkt door de omstandigheid dat namens verweerders met eiseres voor 2015 is onderhandeld over de inkoop van jeugdbeschermingsmaatregelen en maatregelen jeugdreclassering en pas weer nieuwe onderhandelingen zijn gevoerd voor 2017, zoals eiseres ter zitting heeft verklaard en niet door verweerders is weersproken.
Te meer omdat in de Leidraad is opgenomen dat de procedure in de Leidraad als doel heeft raamovereenkomsten af te sluiten voor twee jaar ingaande op 1 januari 2015.
7.3.3
Daarbij is van belang dat [de contractmanager] en [de inkoopadviseur] die voor verweerders met eiseres hebben onderhandeld, er beiden vanuit gingen dat de 5%-afspraak voor 2016 gold, zodat mag worden aangenomen dat de indruk die eiseres had door de met hen gevoerde gesprekken verder is gevoed. [de contractmanager] heeft eiseres laten weten dat aan hem is teruggekoppeld dat haar verantwoording voor 2016 er perfect uitziet. Als niet, althans onvoldoende weersproken, staat vast dat deze mail gaat over de verantwoording van
9 oktober 2017 waarbij de 5%-afspraak is betrokken en bij de afrekening van de aanvullende dienstverlening, kennelijk de preventieve maatregelen, niet zijnde SEH, is meegenomen. [de inkoopadviseur] heeft onderhandelingen gevoerd voor 2017, het jaar na de overgangsperiode, en in aansluiting op deze periode onderhandeld over een van de 5%-afspraak afgeleide afspraak, die vervolgens bestuurlijk is geaccordeerd. Het uitgangspunt van [de inkoopadviseur] , dat 2015 en 2016 één overgangsperiode was waarin de 5%-afspraak gold, vindt steun in de NvI, die, blijkens de aanhef, kennelijk bindende mededelingen, toezeggingen of afspraken inhoudt en de Leidraad.
7.3.4
Omdat verweerders de Leidraad als uitgangspunt hebben genomen voor hun subsidieverlenings- en subsidievaststellingsbesluiten en eiseres hieraan de indruk heeft mogen ontlenen dat de 5%-afspraak voor 2016 gold, mocht eiseres veronderstellen dat de gedragingen van [de contractmanager] en [de inkoopadviseur] , die met haar aanname in lijn liggen, gedragingen van verweerders waren. Door de wijze waarop is gereageerd op de ingediende verantwoordingen, was er voor eiseres geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat haar aanname – dat de 5%-afspraak ook voor 2016 gold – niet correct was. Sterker nog, deze aanname van eiseres komt overeen met de herinnering en handelwijze van [de contractmanager] en [de inkoopadviseur] . Nu de twee personen, die door verweerder naar voren zijn geschoven als contactpersoon in de subsidierelatie met eiseres en waarmee onderhandelingen hebben plaatsgevonden, een zelfde interpretatie hebben van de 5%-afspraak als eiseres, ziet de rechtbank hierin een verdere bevestiging voor de stelling van eiseres.
7.3.5
Eiseres heeft, anders dan verweerders hebben aangevoerd, niet al uit de subsidieverleningsbesluiten hoeven te begrijpen dat de 5%-afspraak voor 2016 niet van toepassing is. Uit deze besluiten blijkt dat voor de subsidievaststelling dezelfde uitgangspunten worden gehanteerd als bij de subsidievaststelling voor 2015, uitgaande van het subsidieverleningsbesluit van de gemeente Echt-Susteren voor 2015. In dat laatste besluit wordt weliswaar vermeld dat de subsidieaanvraag is gebaseerd op voormelde overeenkomst van 24 februari 2014 (de rechtbank leest: 20 februari 2014), maar niet dat bij de subsidievaststelling daarmee rekening wordt gehouden.
7.3.6
De rechtbank volgt verweerders ook niet in hun standpunt dat uit het jaardocument 2016 van eiseres blijkt dat eiseres geen rekening heeft gehouden met de 5%-afspraak. De rechtbank acht de verklaring van Van de Straat in zijn mail van 22 mei 2019, dat de 5%-afspraak in het jaardocument 2016, anders dan in het jaardocument 2015, niet expliciet is genoemd, omdat eiseres er vanuit ging dat deze afspraak gold en daarom daarmee alleen in de berekening rekening is gehouden, plausibel en te volgen.
7.3.7
Al deze feiten en omstandigheden bezien in samenhang en onderling verband en tegen de achtergrond dat de situatie voor beide partijen nieuw was, het volgens verweerders een roerige en chaotische tijd was en door verweerders wordt erkend dat contacten wel eens niet duidelijk zullen zijn geweest en tot misverstanden hebben kunnen leiden, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Het moet verweerder worden toegegeven dat in de formele besluitvorming over de subsidie niet expliciet is bepaald dat de 5%-regeling van toepassing was. Dit blijkt evenmin onomwonden uit andere, ten tijde van de subsidieverlening opgestelde documenten. Daarom is de rechtbank in rechtsoverweging 7.2 tot het oordeel gekomen dat niet is gebleken dat partijen daadwerkelijk hebben afgesproken dat de 5%-regeling ook voor 2016 gold. Dat dit in de formele stukken niet met zoveel woorden expliciet was geregeld, doet niet af aan de feitelijke situatie, zoals in de rechtsoverwegingen hiervoor omschreven. Gelet op de meer algemene documenten waarin uitgangspunten zijn geformuleerd die leidend waren voor partijen, de gesprekken die zijn gevoerd namens verweerders en de verantwoordingen die door eiseres zijn ingediend, is de rechtbank van oordeel dat eiseres erop mocht vertrouwen dat de afspraken, zoals die in 2015 waren gemaakt, ook in 2016 nog van toepassing waren. Hetgeen door verweerders overigens nog is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
7.4
De rechtbank overweegt ten slotte dat in de door verweerders aangevoerde omstandigheden, dat het om veel geld gaat dat maatschappelijk moet worden besteed en er voldoende maatschappelijke doelen zijn voor dat geld, geen aanleiding wordt gezien om tot een ander oordeel te komen. De door verweerders genoemde omstandigheden geven geen blijk van een zwaarder wegend belang dan het belang van eiseres. Eiseres dient immers datzelfde belang en mag haar inkomsten niet gebruiken voor andere doelen dan de maatschappelijke doelen omschreven in haar statuten, te weten, kortgezegd, jeugdhulp. Verweerder had daarom ook bij de subsidievaststelling voor 2016 in redelijkheid toepassing moeten geven aan de 5%-afspraak. Omdat verweerders dit hebben nagelaten zijn de beroepen gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd. Omdat de rechtbank over onvoldoende informatie beschikt om zelf de correcte subsidiebedragen vast te stellen, met inachtneming van de 5%-afspraak, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank volstaat daarom met de vernietiging van de bestreden besluiten en de opdracht aan verweerders om – met inachtneming van de 5%-afspraak – nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen. De rechtbank verwacht dat een termijn van zes weken daarvoor voldoende is.
Griffierecht en proceskosten
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerders de door eiseres betaalde griffierechten vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerders in de voor de behandeling van de beroepen door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op een bedrag van € 1.536,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 512,- en een wegingsfactor 1, 5 (omdat sprake is van meer dan 4 samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerders op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerders op de betaalde griffierechten van € 338,- per zaak aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, voorzitter, mr. K.M.P. Jacobs en mr. P.J.M. Bruijnzeels, leden, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 september 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.