ECLI:NL:RBLIM:2019:7542

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
7918145 CV EXPL 19-4939
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over loonvordering en vakantiebijslag tussen voormalig werknemer en vennoten van een vennootschap onder firma

In deze zaak, die op 16 augustus 2019 door de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen een voormalig werknemer, [eiseres], en de vennoten van de vennootschap onder firma [naam vof] V.O.F., [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiebijslag, nadat zij sinds april 2019 geen loon meer had ontvangen. De arbeidsovereenkomst van eiseres was aangegaan voor bepaalde tijd en eindigde van rechtswege op 21 augustus 2019. De vennootschap onder firma was per 24 april 2019 opgeheven, wat de situatie voor de gedaagden bemoeilijkte.

De kantonrechter oordeelde dat de vordering van eiseres tot betaling van het achterstallig loon spoedeisend was en dat er voldoende kans van slagen was in een bodemprocedure. De rechter stelde vast dat eiseres recht had op betaling van het achterstallig loon en de vakantiebijslag, en dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor deze betalingen. De kantonrechter wees de vordering van eiseres toe, inclusief de wettelijke verhoging en rente, en verplichtte de gedaagden om binnen veertien dagen deugdelijke bruto-netto specificaties van de te betalen bedragen te verstrekken.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers met betrekking tot loonbetalingen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De kantonrechter heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die tot de uitspraak van het vonnis zijn vastgesteld op € 907,58. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de gedaagden onmiddellijk aan de betalingsverplichtingen moeten voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 7918145 CV EXPL 19-4939
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 16 augustus 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonend aan de [adres 1] , [woonplaats 1] ,
eiseres,
gemachtigde mr. P. Winkens,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V., voormalig vennoot van de vennootschap onder firma [naam vof] V.O.F.,
gevestigd en kantoorhoudend aan de [adres 2] , [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2], voormalig vennoot van de vennootschap onder firma [naam vof] V.O.F.,
wonend aan de [adres 3] , [woonplaats 2] ,
gedaagden,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedaagden sub 1 en 2 tezamen [gedaagde sub 1 en 2] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling van 15 augustus 2019
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam vof] V.O.F. is een friture annex cafetaria.
2.2.
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1969, is sedert 21 januari 2019 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (van rechtswege eindigend op 21 augustus 2019) bij [naam vof] V.O.F. in dienst in de functie van vakkracht tegen een loon van € 1.620,06 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
2.3.
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat [naam vof] V.O.F. met ingang van 24 april 2019 is opgeheven.
2.4.
Vanaf april 2019 heeft [eiseres] geen loon meer ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten heeft [eiseres] kort samengevat gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betaling van het (achterstallig) loon met nevenvorderingen (de vakantiebijslag, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente en het verstrekken van loonspecificaties) vanaf april 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd, alsmede veroordeling van de vennoten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1 en 2] heeft ter zitting verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld moet worden dat de vordering, die strekt tot betaling van (achterstallig) loon, naar haar aard spoedeisend is.
4.2.
In het kader van deze procedure dient beoordeeld te worden of de vordering van [eiseres] tot - kort gezegd - betaling van het (achterstallig) loon in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat gerechtvaardigd is daarop door toewijzing van de vordering vooruit te lopen. Daarbij moet de kantonrechter thans uitgaan van de voorshands vaststaande feiten met de beperkte toetsing daarvan (zonder nadere bewijsvoering) die in deze procedure in beginsel slechts mogelijk is.
4.3.
Vaststaat dat [naam vof] V.O.F. het loon vanaf april 2019 niet meer heeft voldaan. Dat [gedaagde sub 1 en 2] het nu niet kan betalen, doet niets af aan het feit dat [eiseres] wel recht op betaling heeft en dat [eiseres] aan de kantonrechter mag vragen om die betalingsverplichting van [gedaagde sub 1 en 2] bij vonnis uit te spreken. Deze vordering zal dan ook worden toegewezen.
4.4.
[gedaagde sub 1 en 2] heeft de verschuldigdheid van de vakantiebijslag erkend, zodat dit deel van de vordering ook voor toewijzing gereed ligt.
4.5.
[eiseres] vordert [gedaagde sub 1 en 2] te veroordelen om aan haar bruto/netto specificaties te verstrekken van de - hierna in het dictum toe te wijzen - loonbedragen. Dit zal worden toegewezen, met dien verstande dat de termijn van verstrekking daarvan op veertien dagen na dagtekening van dit vonnis zal worden gesteld.
4.6.
Nu betaling van de - hierna in het dictum toe te wijzen - loonbedragen niet tijdig heeft plaatsgevonden, maakt [eiseres] op goede gronden aanspraak op vergoeding van de wettelijke verhoging. De gevorderde wettelijke verhoging zal - tot het maximum van 50% - worden toegewezen omdat [gedaagde sub 1 en 2] niet om matiging heeft verzocht dan wel geen gronden zijn aangevoerd die tot matiging nopen.
4.7.
Artikel 7:623 lid 1 BW bepaalt wanneer het loon moet worden betaald, te weten na afloop van het loontijdvak. De betaaldag is tevens de fatale termijn voor nakoming, zodat een werkgever door overschrijding daarvan ingevolge artikel 6:83 aanhef en sub a BW (zonder nadere ingebrekestelling) van rechtswege in verzuim verkeert (Gerechtshof Leeuwarden 12 november 2012, ECLI:NL:GHLEE:2012:BX9673). Dit betekent dat de wettelijke rente over het loon en de vakantiebijslag (dat onder het loonbegrip valt, artikel 7:617 BW) verschuldigd is direct na afloop van het tijdvak.
4.8.
Voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over de wettelijke verhoging is nodig dat de werkgever in verzuim is geraakt na in gebreke te zijn gesteld. De kantonrechter heeft in de door partijen overgelegde correspondentie evenwel geen ingebrekestelling ten aanzien van de verbeurde wettelijke verhoging aangetroffen. Daarom geldt ten aanzien van deze post de datum van dagvaarding als de datum waarop het verzuim ingetreden is. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding, te weten 23 juli 2019.
4.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot de uitspraak van dit vonnis bepaald op:
- dagvaarding € 106,58
- griffierecht € 81,00
- gemachtigde salaris €
720,00
Totaal € 907,58

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 3.240,12 bruto aan (achterstallig) loon over de maanden april en mei 2019 binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (50%) over het achterstallig loon en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente over het achterstallig loon vanaf het moment van opeisbaarheid en over de wettelijke verhoging vanaf 23 juli 2019 tot de dag van algehele voldoening,
  • € 1.620,06 bruto per maand aan loon vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 juni 2019 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW (50%) over het achterstallig loon en het geheel (de optelsom) te vermeerderen met de wettelijke rente over het achterstallig loon vanaf het moment van opeisbaarheid en over de wettelijke verhoging vanaf 23 juli 2019 tot de dag van algehele voldoening,
  • € 564,41 bruto aan vakantiebijslag over de periode 21 januari 2019 tot en met mei 2019 binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente over de vakantiebijslag vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken deugdelijke bruto-netto specificaties van de - hiervoor onder 5.1. weergegeven - te betalen loonbedragen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten van [eiseres] , die tot de uitspraak van dit vonnis worden bepaald op
€ 907,58,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.
CJ