12.1.Ten slotte is door eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte in afwijking van het advies van de Schadecommissie een drempel voor normaal maatschappelijk risico van 3% hanteert. Volgens eisers is de aanleg van wegen in beginsel wel een normale maatschappelijke ontwikkeling, maar lag de aanleg van deze weg op deze plaats niet in de lijn der verwachtingen omdat de BPL ter plaatse niet past binnen de bestemming en ook niet past binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Verweerder had om die redenen conform het advies van de Schadecommissie het wettelijk forfait moeten hanteren. Volgens eisers hoeven zij niet aan te tonen waarom het forfait op zijn plaats is en heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom van het forfait wordt afgeweken. Tevens wijzen eisers erop dat de clustering die verweerder hanteert voor hen niet duidelijk is.
Voorzienbaarheid schade als gevolg van de BPL
14. Artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak."
15. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft.
16. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.
17. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (zie hiervoor onder meer de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582). 18. Verweerder heeft alle eisers actieve risicoaanvaarding tegengeworpen op grond van het Streekplan Zuid-Limburg 1977 en de daarbij behorende kaart waarop met een rode stippellijn een potentieel tracé langs de noordelijke rand van de kern van Brunssum en langs de locatie waar de woningen van eisers zijn gelegen, is aangegeven. Met verweerder moet worden vastgesteld dat het Streekplan Zuid-Limburg 1977 een openbaar gemaakt beleidsvoornemen is op grond waarvan voorzienbaarheid in beginsel kan worden aangenomen. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is beslissend of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat een redelijk denkend en handelend koper in april 1986 ( [eiser 1] ), november 1995 ( [eiser 2] ), respectievelijk augustus 1997 ( [eiser 3] ) op grond van de tekst van genoemd Streekplan en de daarbij behorende kaart rekening had moeten houden met de kans dat een autoweg zou kunnen worden gerealiseerd op korte afstand van de woningen van eisers. Eisers betogen dat op die kaart weliswaar een mogelijke toekomstige weg met een stippellijn is aangeduid, maar dat die aanduiding op een zodanige afstand van de locatie van de woningen van eisers is ingetekend dat een redelijk denkend en handelend koper er geen rekening mee hoefde te houden dat er een weg zou worden gerealiseerd zo dicht bij die locatie. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de in het Streekplan beoogde hoofdverkeersstructuur 1 weliswaar niet volledig op de genoemde kaart was weergegeven maar dat uit het Streekplan was op te maken dat de beoogde verkeersweg zou worden doorgetrokken naar Schinveld langs de bestaande bebouwing van Brunssum. Als illustratie daarvan heeft verweerder een kaartje overgelegd waarop de destijds beoogde verkeersweg (met rode stippellijn) is ingetekend en waarop de locatie Klingbemden met een kruis is aangegeven. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de beoogde weg op korte afstand van de woningen van eisers zou komen. Voor zover al uit het ter zitting overgelegde kaartje blijkt dat de weg op korte afstand van de woningen van eisers was beoogd, acht de rechtbank dit onvoldoende om aan te nemen dat dit ook was af te leiden uit de in het Streekplan opgenomen kaart dan wel de tekst daarvan.
19. Ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] is de rechtbank voorts van oordeel dat zij ten tijde van de aankoop van hun woningen in 1995 en 1997 in elk geval niet langer rekening hoefden te houden met de kans dat er een weg langs hun woningen zou worden aangelegd. Zowel in het Streekplan Zuid-Limburg van 18 februari 1987 als in het Streekplan Oostelijk Zuid-Limburg van oktober 1991 is van een ten noorden van Brunssum beoogde weg namelijk geen melding meer gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper daarom in de jaren 1995 en 1997 geen rekening (meer) hoefde te houden met de mogelijkheid van aanleg van een weg langs de betrokken woningen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het te ver om van een koper te verlangen dat hij niet alleen van de meest recente streekplannen kennisneemt, maar daarbij ook een Streekplan dat 10 jaar eerder is gepubliceerd betrekt om na te gaan of daarin concrete beleidsvoornemens waren opgenomen teneinde te kunnen beoordelen of die al of niet expliciet in de latere plannen zijn verlaten.
20. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eisers actieve risicoaanvaarding met betrekking tot de schade veroorzaakt door de aanleg van de BPL heeft tegengeworpen. De daardoor veroorzaakte schade komt in beginsel voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Schade als gevolg verlegging Merkelbeekerstraat voldoende anderszins verzekerd?
21. Ten aanzien van de schade veroorzaakt door de verlegging van de Merkelbeekerstraat zoals die in het PIP BPL is opgenomen, heeft verweerder eisers geen voorzienbaarheid tegengeworpen, maar stelt hij zich op het standpunt dat deze schade (deels) anderszins is verzekerd.
22. De Schadecommissie heeft op verzoek van verweerder aanvullend geadviseerd en uitgesplitst welk bedrag van de totale geschatte waardevermindering een gevolg is van het verleggen van de Merkelbeekerstraat is en welk bedrag een gevolg van het tracé van de buitenring. Tevens heeft de Schadecommissie het bedrag van de compensatie in natura geschat die het gevolg is van de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat”. Partijen hebben in hun beroepschrift de uitsplitsing van de schadebedragen niet aangevochten. [eiser 2] heeft in het beroepschrift aangevoerd dat het de vraag is of voordeelverrekening is toegestaan omdat het planschadeverzoek is ingediend op basis van het reeds onherroepelijke PIP BPL en de planschadevergoeding afhankelijk wordt gesteld van toekomstige ontwikkelingen/procedures. Verder is namens [eiser 2] aangevoerd dat hij
“van mening is dat het gestelde voordeel ad € 3.000,00 (zijnde de helft van het totale nadeel) te hoog is vastgesteld, immers de omlegging van de Merkelbeekerstraat ziet enkel op het afwijkend uitvoeren van de zuidzijde van de buitenring, dit wijzigt niets aan de reeds uitgevoerde brug welke een zwaar waardedrukkend effect op de woning van cliënt heeft. Cliënt is dan ook van mening dat, mocht al sprake zijn van voordeelverrekening, deze lager dient te worden gesteld dan € 3.000,00”.
23. De rechtbank is van oordeel dat uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1863, volgt dat de door verweerder gehanteerde wijze van voordeelverrekening is toegestaan. Door het ter plaatse geldende planologische regime te herzien op de wijze zoals is voorzien in het voorontwerp-inpassingsplan “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat Brunssum” en daarbij te bepalen dat het voor tegemoetkoming in aanmerking komend bedrag aan planschade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden uitbetaald indien de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van het besluit onherroepelijk is geworden, is de schade als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat voldoende anderszins verzekerd. Ten aanzien van de beroepsgrond van [eiser 2] dat het voordeel te hoog is vastgesteld, overweegt de rechtbank als volgt. De Schadecommissie heeft de schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat getaxeerd op € 6.000,00 en het bedrag aan schade dat gecompenseerd wordt door de herziening getaxeerd op € 3.000,00. In het advies is uiteengezet dat de gewijzigde verkeerssituatie als gevolg van de herziening ter plaatse van de Klingbemden zal leiden tot een verbetering van de akoestische situatie zoals beschreven in het eerdere advies. De overige schadefactoren, zoals inschijnen van koplampen en inkijk blijven van toepassing wat betreft de beleving van het woongenot. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [eiser 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het aanvullend advies van de Schadecommissie zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank laat hetgeen door Langhout ter zitting nog aanvullend is betoogd buiten beschouwing, omdat dit in een zodanig laat stadium van de procedure naar voren is gebracht dat verweerder daardoor in zijn processuele belangen is geschaad. Het normaal maatschappelijk risico
24. Artikel 6.2, eerste lid, van de Wro luidt als volgt:
"Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager."
Artikel 6.2, tweede lid, van de Wro luidt als volgt:
"In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. […];
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, (…):"
25. De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop die ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. Vergelijk de overzichtsuitspraak over planschade van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.9 en 5.10. 26. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijk risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is. 27. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat de aanleg en uitbreiding van infrastructurele werken door de overheid, zoals in dit geval de realisatie van de buitenring en de daarmee verband houdende aanpassing aan de Merkelbeekerstraat, een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft. Verweerder wijst erop dat ten tijde van de vaststelling van het PIP BPL de regio Parkstad Limburg al jaren kampte met diverse problemen als gevolg van de ontoereikende infrastructuur die remmend werkte op de economische ontwikkeling en een negatieve invloed had op de leefbaarheid binnen Parkstad Limburg in de vorm van verslechterde luchtkwaliteit, geluidhinder en barrièrewerking. Het PIP BPL diende ter verbetering van de verkeersstructuur, de interne en externe bereikbaarheid en het versterken van de economie en kan worden beschouwd als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Verder past deze ontwikkeling in elk geval sinds 2001 in het gevoerde ruimtelijke beleid. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de toepassing van een hogere drempel dan het wettelijk forfait van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro van 2 procent van de waarde van de woningen van eisers, onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade. Nu de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, die past binnen het door verweerder gevoerde beleid en naar haar aard ook past in de ruimtelijke structuur van de omgeving, maar deze ontwikkeling wat betreft de locatie, de omvang en de afstand tot de woningen, nu het gaat om het realiseren van een nieuw weggedeelte op korte afstand van de woningen van eisers, niet in de lijn der verwachtingen lag, heeft verweerder in dit geval in redelijkheid een drempel voor het normaal maatschappelijk risico kunnen hanteren die niet lager is dan 3%. De daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
28. Op grond van voorgaande overwegingen zijn de beroepen gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij door verweerder is beslist dat eisers actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen voor zover de schade als gevolg van het PIP BPL voortvloeit uit de aanleg van de buitenring. De rechtbank zal de primaire besluiten herroepen voor zover daarbij de aanvragen van eisers om een tegemoetkoming in planschade zijn afgewezen en bepalen dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de buitenring toekent ter hoogte van de in het dictum genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank gaat daarbij uit van een normaal maatschappelijk risico dat bij [eiser 1] € 4.950,00 (3% van
€ 165.000,00), bij [eiser 2] € 5.100,00 (3% van € 170.000,00) en bij [eiser 3] eveneens € 5.100,00 (3% van € 170.000,00) bedraagt. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat de schade als gevolg van de aanleg van de buitenring bij [eiser 1] € 6.000,00, bij [eiser 2] € 6.000,00 en bij [eiser 3]
€ 11.000,00 bedraagt. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 1] € 5.000,00 waarvan € 3.000,00 anderszins is verzekerd. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 2] € 6.000,00 en daarvan is € 3.000,00 anderszins verzekerd. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 3] € 3.000,00 en daarvan is € 3.000,00 anderszins verzekerd. Bij [eiser 1] komt derhalve een bedrag van € 3.050,00 (€ 6.000,00 + € 2.000,00 –
€ 4.950,00) voor tegemoetkoming in aanmerking. Bij [eiser 2] € 3.900,00 (€ 6.000,00 +
€ 3.000,00 - € 5.100,00) en bij [eiser 3] € 5.900 (€ 11.000,00 - € 5.100).
Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van de vernietigde bestreden besluiten.
29. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor [eiser 1] en [eiser 2] vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1) en voor [eiser 3] op € 2.048,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).