ECLI:NL:RBLIM:2019:7501

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 830 + AWB - 18 _ 1112 + AWB - 18 _ 1113
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen besluiten van het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, waarbij hun aanvragen om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de Buitenring Parkstad Limburg zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers schade hebben geleden door de aanleg van de buitenring en dat deze schade niet voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van hun woningen. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eisers actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept de primaire besluiten, waarbij verweerder wordt opgedragen om aan eisers tegemoetkomingen in planschade te verlenen. De hoogte van de tegemoetkomingen is vastgesteld op € 3.050,00 voor eiser 1, € 3.900,00 voor eiser 2 en € 5.900,00 voor eiser 3, te vermeerderen met wettelijke rente. Tevens worden de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB/ROE 18/830, 18/1112 en 18/1113

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2019 in de zaken tussen

18 830: [eiser 1] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. G.H. Blom),

18 1112: [eiser 2] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),

18 1113: [eiser 3] , te [woonplaats] , hierna gezamenlijk te noemen: eisers,

(gemachtigde: mr. M. van Hoorne),
en

het college van Gedeputeerde Staten van Limburg, verweerder,

(gemachtigden: mr. M. Kloth, mr. T.E.F. Reijnders en mr. M.G. Nielen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van [eiser 1] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Bij besluit van 20 april 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van [eiser 2] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Bij besluit van 14 juli 2017 (het primaire besluit 3) heeft verweerder het verzoek van [eiser 3] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 1] tegen het primaire besluit 1 heeft gemaakt, deels gegrond en deels ongegrond verklaard en beslist de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade te compenseren in natura dan wel het voor tegemoetkoming in aanmerking komende bedrag van € 50,00 aan planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te keren, indien de compensatie in natura door de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van dit besluit onherroepelijk is geworden.
Bij besluit van 3 april 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 2] tegen het primaire besluit 2 heeft gemaakt, deels gegrond en deels ongegrond verklaard en beslist de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade te compenseren in natura dan wel het voor tegemoetkoming in aanmerking komende bedrag van € 900,00 aan planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te keren, indien de compensatie in natura door de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van dit besluit onherroepelijk is geworden.
Bij besluit van 3 april 2018 (het bestreden besluit 3) heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 3] tegen het primaire besluit 3 heeft gemaakt, deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het primaire besluit 3 op grond van een gewijzigde motivering in stand gelaten.
Eisers hebben tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2019.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. [eiser 2] en [eiser 3] hebben zich mede laten vertegenwoordigen door mr. T.A.P. Langhout. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is namens de Schadecommissie Buitenring Parkstad Limburg (de Schadecommissie) [naam] verschenen.

Overwegingen

1. Eisers wonen aan de [locatie] . [eiser 1] is sinds 29 april 1986 eigenaar van de woning [adres] , [eiser 2] is op 20 november 1995 eigenaar geworden van de woning [adres] en [eiser 3] is sinds 29 augustus 1997 eigenaar van de woning [adres] . Zij hebben bij verweerder aanvragen ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het inwerkingtreden van het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 (PIP BPL) per 11 maart 2015. Ter plaatse van hun woningen voorziet het schadeveroorzakend besluit in de realisatie van de hoofdinfrastructuur van de Buitenring Parkstad Limburg (de buitenring). Daarnaast voorziet het inpassingsplan in kruising van de bestaande Merkelbeekerstraat met de hoofdinfrastructuur. Daartoe is voorzien dat de Merkelbeekerstraat komend vanuit het noorden via een oostelijke bocht over de Buitenring wordt geleid en daar aansluit op de Klingbemden. Eisers stellen dat hun woningen door beide ontwikkelingen in waarde zijn verminderd omdat sprake is van intensivering van de leefomgeving door toename van verkeer met bijbehorende geluidoverlast, uitzichtschade, aantasting van de privacy en verslechtering van de situeringswaarde.
2. Verweerder heeft de aanvragen voor advies voorgelegd aan de Schadecommissie. Deze heeft verweerder geadviseerd om aan [eiser 1] een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 1.700,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade bedraagt volgens de Schadecommissie in totaal € 11.000,00 (€ 165.000,00 -/- € 154.000,00). De aftrek wegens normaal maatschappelijk risico stelt de Schadecommissie op 2% van de waarde van de woningen omdat sprake is van de aanleg van een nieuwe weg. De Schadecommissie heeft daarbij naar aanleiding van verweerders reactie op het conceptadvies overwogen dat [eiser 1] op 29 april 1986 eigenaar is geworden van het object en dat toen het bij besluit van 20 januari 1977 vastgestelde Streekplan Zuid-Limburg nog van kracht was. Daarin is onder meer ingegaan op de vormgeving van het wegennet en zijn de potentiele tracés voor nieuwe wegen op een kaart weergegeven. Op deze kaart is met een rode stippellijn een potentieel tracé voor een (inter)nationale weg aangegeven ten noorden van de kern van Brunssum, tussen de kernen Merkelbeek en Schinveld en aan de noordelijke rand van Brunssum. In de tekst van het Streekplan is dit tracé mede gezien als een potentiële verbinding met de in de Duitsland geprojecteerde A54. De Schadecommissie is daarom van mening dat een redelijk denkend en handelend koper rekening diende te houden met de aanleg van een weg van (inter)nationale betekenis, zoals een autoweg of autosnelweg. Het verleggen van de Merkelbeekerstraat was echter volgens de Schadecommissie niet te voorzien, terwijl de invloed van het verleggen van deze weg op de waarde van het object van [eiser 1] aanmerkelijk is. Van de totale waardevermindering van
€ 11.000,00 bedraagt de waardevermindering als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat € 5.000,00. Na aftrek van het forfait van 2% (€ 3.300,00) rest nog een tegemoetkoming in de schade van € 1.700,00, aldus de Schadecommissie.
3. Ten aanzien van de aanvraag van [eiser 2] heeft de Schadecommissie verweerder geadviseerd hem een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 8.600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade bedraagt volgens de Schadecommissie
€ 12.000,00 (€ 170.000,00 -/- € 158.000,00). De aftrek wegens normaal maatschappelijk risico dient op 2% gesteld te worden omdat sprake is van de aanleg van een nieuwe weg. De Schadecommissie heeft daarbij nog overwogen dat [eiser 2] in november 1995 eigenaar is geworden van het object en dat toen niet voorzienbaar was dat ten noorden van het object van [eiser 2] een provinciale weg zou komen.
4. Ten aanzien van de aanvraag van [eiser 3] heeft de Schadecommissie verweerder geadviseerd hem een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 10.600,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade bedraagt volgens de Schadecommissie
€ 14.000,00 (€ 170.000,00 -/- 156.000,00). De aftrek wegens normaal maatschappelijk risico dient op 2% gesteld te worden omdat sprake is van de aanleg van een nieuwe weg. De Schadecommissie heeft daarbij overwogen dat [eiser 3] in augustus 1997 eigenaar is geworden van het object. Op dat moment was niet te voorzien dat ten noorden van het object van [eiser 3] een provinciale weg zou komen.
5. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de aanvraag van [eiser 1] afgewezen. Verweerder onderschrijft het advies ten aanzien van de voorzienbaarheid van de schade als gevolg van de aanleg van de buitenring. In afwijking van het advies van de Schadecommissie stelt verweerder zich echter op het standpunt dat de schade, veroorzaakt door de inwerkingtreding van de in het inpassingsplan voorziene bestemming van de Merkelbeekerstraat, geen planologische verslechtering is dan wel dat deze schade anderszins is verzekerd. Tot de omlegging van de Merkelbeekerstraat is pas in een laat stadium besloten zodat dit niet voorzienbaar was. Gelet op de kritiek van omwonenden is het tracé alsnog aangepast door het verlenen van een omgevingsvergunning, waardoor de omlegging verder weg van de woningen is komen te liggen. De omgevingsvergunning is inmiddels onherroepelijk en de omleiding is gerealiseerd. Bij de eerstvolgende herziening van het PIP BPL zal het tracé conform de omgevingsvergunning worden aangepast. Op grond daarvan stelt verweerder dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uit te sluiten dat de Merkelbeekerstraat conform het PIP BPL zal worden omgeleid. De omleiding wordt daarom niet langer in de planologische vergelijking opgenomen en gelet daarop is de planologische verslechtering minimaal, aldus verweerder. De omgevingsvergunning kan volgens verweerder tevens als een vergoeding in natura worden aangemerkt, waarmee de schade als gevolg van het PIP BPL anderszins is verzekerd. Verder stelt verweerder zich in afwijking van het advies van de Schadecommissie op het standpunt dat voor het normale maatschappelijke risico een (hogere) drempel van 3% dient te worden gehanteerd. Daarbij acht verweerder van belang dat sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling passend binnen de structuur van de omgeving die al geruime tijd beleidsmatig is voorzien, maar het wel de aanleg van een nieuwe weg betreft op voorheen agrarische gronden.
6. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder zich (eveneens) op het standpunt gesteld dat het planologisch mogelijk maken van de hoofdinfrastructuur van de Buitenring voor [eiser 2] voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van zijn woning in november 1995. Vanwege actieve risicoaanvaarding komt de daardoor geleden schade niet voor vergoeding in aanmerking. Daartoe wijst verweerder op de tekst van het provinciale Streekplan Zuid-Limburg van 20 januari 1977 en de daarbij behorende kaart, waarop het relevante tracédeel ten noordwesten van de kern van Brunssum is opgenomen. Daarna heeft het als gevolg van de economische crisis geruime tijd geduurd voordat het plan voor de Buitenring nader werd geconcretiseerd, maar volgens verweerder is de mogelijkheid om genoemd tracé te realiseren nooit (beleidsmatig) expliciet verlaten. Verder is verweerder van mening dat er, gelet op de onherroepelijke omgevingsvergunning Merkelbeekerstraat, geen sprake is van een planologische verslechtering dan wel dat de daaruit voortvloeiende schade anderszins is verzekerd. Ten slotte is verweerder om dezelfde redenen als bij [eiser 1] van mening dat een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico van 3% gehanteerd dient te worden. Om deze redenen komt het verzoek om een tegemoetkoming in planschade niet voor toewijzing in aanmerking, aldus verweerder.
7. Bij het primaire besluit 3 heeft verweerder zich (eveneens) op het standpunt gesteld dat ten tijde van de aankoop van de woning door [eiser 3] in augustus 1997 op basis van het Streekplan Zuid-Limburg van 20 januari 1977 voorzienbaar was dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou kunnen veranderen door de aanleg van een tracé ten noordwesten van de kern van Brunssum. Daarna heeft het als gevolg van de economische crisis geruime tijd geduurd voordat het plan voor de Buitenring nader werd geconcretiseerd, maar volgens verweerder is de mogelijkheid om genoemd tracé te realiseren nooit (beleidsmatig) expliciet verlaten. Ten aanzien van de schade als gevolg van de in het PIP BPL voorziene omlegging van de Merkelbeekerstraat heeft verweerder eveneens beslist dat geen sprake is van een planologische verslechtering dan wel dat de daaruit voortvloeiende schade anderszins is verzekerd door de verleende omgevingsvergunning Merkelbeekerstraat. Ten slotte is verweerder om dezelfde redenen als bij [eiser 1] van mening dat een aftrek wegens normaal maatschappelijk risico van 3% gehanteerd dient te worden. Om deze redenen komt het verzoek om een tegemoetkoming in planschade niet voor toewijzing in aanmerking, aldus verweerder.
8. Eisers hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt. In bezwaar is bestreden dat sprake is van actieve risicoaanvaarding omdat uit het Streekplan uit 1977 niet duidelijk blijkt waar de weg is geprojecteerd. De rode (stippel)lijn op de kaart bij het Streekplan loopt niet tot bij de woningen van eisers, maar stopt ergens midden in het veld op tenminste 1 kilometer afstand. Daarnaast richten de bezwaren zich tegen verweerders standpunt inzake het anderszins verzekerd zijn van de schade en tegen de door verweerder gehanteerde drempel voor normaal maatschappelijk risico.
9. Naar aanleiding van de door eisers gemaakte bezwaren heeft verweerder de Schadecommissie om aanvullend advies gevraagd onder meer ten aanzien van de vraag welk bedrag aan schade het gevolg is van het realiseren van het tracé van de buitenring enerzijds en het omleggen van de Merkelbeekerstraat conform het PIP BPL anderzijds. Verder is de Schadecommissie onder meer verzocht te beoordelen in hoeverre sprake is van een compensatie in natura door de inmiddels op grond van de omgevingsvergunning gerealiseerde verlegging van de Merkelbeekerstraat planologisch aan te passen conform de verbeelding en de planregels van de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat”.
9.1.
De Schadecommissie heeft in een aanvullend advies van 25 januari 2018 ten aanzien van [eiser 1] , die volgens de Schadecommissie in totaal € 11.000,00 schade heeft geleden, geadviseerd de waardevermindering als gevolg van het tracé van de buitenring op € 6.000,00 te taxeren en de waardevermindering als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat op € 5.000,00. De compensatie in natura als gevolg van de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat” wordt door de Schadecommissie geschat op € 3.000,00.
9.2.
Ten aanzien van [eiser 2] , bij wie de schade is begroot op in totaal € 12.000,00, heeft de Schadecommissie aanvullend geadviseerd de waardevermindering als gevolg van het tracé van de buitenring op € 6.000,00 en als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat eveneens op € 6.000,00 te taxeren. De compensatie in natura als gevolg van de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat” wordt door de Schadecommissie geschat op € 3.000,00.
9.3.
Ten aanzien van [eiser 3] , bij wie de totale schade is begroot op € 14.000,00, heeft de Schadecommissie aanvullend geadviseerd de waardevermindering als gevolg van het tracé buitenring op € 11.000,00 en als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat op
€ 3.000,00 te taxeren. Volgens de Schadecommissie wordt laatstgenoemde schade volledig gecompenseerd door de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat”.
10. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 1] tegen het primaire besluit 1 heeft gemaakt, deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek om een tegemoetkoming in planschade toegewezen en beslist de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade te compenseren in natura dan wel het voor tegemoetkoming in aanmerking komende bedrag van € 50,00 aan planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te keren, indien de compensatie in natura door de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van dit besluit onherroepelijk is geworden. Verweerder heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat een drempel voor normaal maatschappelijk risico van 3% dient te worden gehanteerd.
11. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 2] tegen het primaire besluit 2 heeft gemaakt, deels gegrond verklaard, voor zover dit betrekking heeft op de beslissing dat de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade anderszins was verzekerd met de verleende omgevingsvergunning voor de omlegging van de Merkelbeekerstraat, en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft het verzoek om een tegemoetkoming in planschade toegewezen en beslist de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade te compenseren in natura dan wel het voor tegemoetkoming in aanmerking komende bedrag van € 900,00 aan planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, uit te keren, indien de compensatie in natura door de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van dit besluit onherroepelijk is geworden. Verweerder heeft daarbij het standpunt gehandhaafd dat een normaal maatschappelijk risico van 3% dient te worden gehanteerd.
12. Bij het bestreden besluit 3 heeft verweerder het bezwaar dat [eiser 3] tegen het primaire besluit 3 heeft gemaakt, gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de beslissing dat de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade anderszins was verzekerd met de verleende omgevingsvergunning voor de omlegging van de Merkelbeekerstraat en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Verweerder heeft de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade in stand gelaten omdat de schade als gevolg van het PIP BPL vanwege actieve risicoaanvaarding niet voor vergoeding in aanmerking komt. De resterende schade van € 3.000,00 als gevolg van het planologisch mogelijk maken van het omleggen van de Merkelbeekerstraat valt volledig onder de drempel voor het normaal maatschappelijke risico van 3% (€ 5.100,00). Verweerder komt daarom niet toe aan de vraag of de schade van [eiser 3] anderszins is verzekerd.
13. Eisers hebben in beroep bestreden dat de aanleg van de buitenring ten tijde van de aankoop van hun woningen voorzienbaar was. Eisers hebben in dit verband herhaald dat de rode stippellijn op de kaart bij het Streekplan 1977 ergens midden in het veld stopt op minimaal 1 kilometer afstand van hun woningen. Eisers hoefden daarom geen rekening te houden met de huidige situering van de Buitenring op zeer korte afstand van hun woningen. Verder betoogt [eiser 1] dat hij in maart 1986, voordat hij de voorlopige koopovereenkomst tekende, een gesprek heeft gehad met bouw- woningtoezicht van de gemeente Brunssum. Hij heeft toen expliciet gevraagd naar de bestemming van de gronden tegenover het perceel waarop zijn woning is gebouwd. Volgens de gemeente was de bestemming ‘agrarisch’ en zou dat ook zo blijven. [eiser 1] was wel op de hoogte van eerdere plannen voor een weg, maar hem zou toen zijn gezegd dat die weg er niet zou komen. Verweerder had daarom in zijn geval moeten onderzoeken of de voorzienbaarheid niet is doorbroken omdat het beleid sinds 1977 is gewijzigd. Verder wijst [eiser 1] erop dat de plannen over een aansluiting met de in Duitsland geprojecteerde A54 geen doorgang hebben gevonden. Daarnaast betogen [eiser 2] en [eiser 3] , die hun woningen respectievelijk in november 1995 en augustus 1997 hebben gekocht, dat de mogelijke voorzienbaarheid op basis van het Streekplan 1977 is doorbroken als gevolg van het Streekplan Zuid-Limburg Algehele Herziening van 19 februari 1987, alsmede het Streekplan uitwerking Oostelijk Zuid-Limburg van oktober 1991. Uit de tekeningen bij deze Streekplannen blijkt dat de in het Streekplan1977 geprojecteerde (inter)nationale weg aan de noordzijde van Brunssum niet meer is ingetekend. Deze Streekplannen uit 1991 en 1987 dateren van vóór de aankoop van de woningen van [eiser 2] en [eiser 3] en op basis daarvan viel de komst van de buitenring voor hen niet te verwachten. Dat ter voorbereiding op de tracékeuze in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 in september 1999 een startnotitie Tracékeuze/MER-studie ter inzage is gelegd, waaruit volgens verweerder blijkt dat de provincie de aanleg van de weg als onderdeel van de Buitenring, nooit heeft verlaten, doet hieraan volgens [eiser 2] en [eiser 3] niet af Omdat de peildatum voor de voorzienbaarheid het tijdstip van aankoop van de woning is, betogen eisers dat de ten tijde van de aankoop geldende Streekplannen 1991 en 1997 bepalend zijn voor de voorzienbaarheid en niet het daarvóór geldende Streekplan uit 1977.
12.1.
Ten slotte is door eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte in afwijking van het advies van de Schadecommissie een drempel voor normaal maatschappelijk risico van 3% hanteert. Volgens eisers is de aanleg van wegen in beginsel wel een normale maatschappelijke ontwikkeling, maar lag de aanleg van deze weg op deze plaats niet in de lijn der verwachtingen omdat de BPL ter plaatse niet past binnen de bestemming en ook niet past binnen de bestaande ruimtelijke structuur. Verweerder had om die redenen conform het advies van de Schadecommissie het wettelijk forfait moeten hanteren. Volgens eisers hoeven zij niet aan te tonen waarom het forfait op zijn plaats is en heeft verweerder ontoereikend gemotiveerd waarom van het forfait wordt afgeweken. Tevens wijzen eisers erop dat de clustering die verweerder hanteert voor hen niet duidelijk is.
Voorzienbaarheid schade als gevolg van de BPL
14. Artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:
a. de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak."
15. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een concreet beleidsvoornemen dat openbaar is gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat dat beleidsvoornemen een formele status heeft.
16. Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen.
17. Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (zie hiervoor onder meer de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).
18. Verweerder heeft alle eisers actieve risicoaanvaarding tegengeworpen op grond van het Streekplan Zuid-Limburg 1977 en de daarbij behorende kaart waarop met een rode stippellijn een potentieel tracé langs de noordelijke rand van de kern van Brunssum en langs de locatie waar de woningen van eisers zijn gelegen, is aangegeven. Met verweerder moet worden vastgesteld dat het Streekplan Zuid-Limburg 1977 een openbaar gemaakt beleidsvoornemen is op grond waarvan voorzienbaarheid in beginsel kan worden aangenomen. Voor het aannemen van voorzienbaarheid is beslissend of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt dat een redelijk denkend en handelend koper in april 1986 ( [eiser 1] ), november 1995 ( [eiser 2] ), respectievelijk augustus 1997 ( [eiser 3] ) op grond van de tekst van genoemd Streekplan en de daarbij behorende kaart rekening had moeten houden met de kans dat een autoweg zou kunnen worden gerealiseerd op korte afstand van de woningen van eisers. Eisers betogen dat op die kaart weliswaar een mogelijke toekomstige weg met een stippellijn is aangeduid, maar dat die aanduiding op een zodanige afstand van de locatie van de woningen van eisers is ingetekend dat een redelijk denkend en handelend koper er geen rekening mee hoefde te houden dat er een weg zou worden gerealiseerd zo dicht bij die locatie. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de in het Streekplan beoogde hoofdverkeersstructuur 1 weliswaar niet volledig op de genoemde kaart was weergegeven maar dat uit het Streekplan was op te maken dat de beoogde verkeersweg zou worden doorgetrokken naar Schinveld langs de bestaande bebouwing van Brunssum. Als illustratie daarvan heeft verweerder een kaartje overgelegd waarop de destijds beoogde verkeersweg (met rode stippellijn) is ingetekend en waarop de locatie Klingbemden met een kruis is aangegeven. Daaruit blijkt volgens verweerder dat de beoogde weg op korte afstand van de woningen van eisers zou komen. Voor zover al uit het ter zitting overgelegde kaartje blijkt dat de weg op korte afstand van de woningen van eisers was beoogd, acht de rechtbank dit onvoldoende om aan te nemen dat dit ook was af te leiden uit de in het Streekplan opgenomen kaart dan wel de tekst daarvan.
19. Ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] is de rechtbank voorts van oordeel dat zij ten tijde van de aankoop van hun woningen in 1995 en 1997 in elk geval niet langer rekening hoefden te houden met de kans dat er een weg langs hun woningen zou worden aangelegd. Zowel in het Streekplan Zuid-Limburg van 18 februari 1987 als in het Streekplan Oostelijk Zuid-Limburg van oktober 1991 is van een ten noorden van Brunssum beoogde weg namelijk geen melding meer gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat een redelijk denkend en handelend koper daarom in de jaren 1995 en 1997 geen rekening (meer) hoefde te houden met de mogelijkheid van aanleg van een weg langs de betrokken woningen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het te ver om van een koper te verlangen dat hij niet alleen van de meest recente streekplannen kennisneemt, maar daarbij ook een Streekplan dat 10 jaar eerder is gepubliceerd betrekt om na te gaan of daarin concrete beleidsvoornemens waren opgenomen teneinde te kunnen beoordelen of die al of niet expliciet in de latere plannen zijn verlaten.
20. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eisers actieve risicoaanvaarding met betrekking tot de schade veroorzaakt door de aanleg van de BPL heeft tegengeworpen. De daardoor veroorzaakte schade komt in beginsel voor een tegemoetkoming in aanmerking.
Schade als gevolg verlegging Merkelbeekerstraat voldoende anderszins verzekerd?
21. Ten aanzien van de schade veroorzaakt door de verlegging van de Merkelbeekerstraat zoals die in het PIP BPL is opgenomen, heeft verweerder eisers geen voorzienbaarheid tegengeworpen, maar stelt hij zich op het standpunt dat deze schade (deels) anderszins is verzekerd.
22. De Schadecommissie heeft op verzoek van verweerder aanvullend geadviseerd en uitgesplitst welk bedrag van de totale geschatte waardevermindering een gevolg is van het verleggen van de Merkelbeekerstraat is en welk bedrag een gevolg van het tracé van de buitenring. Tevens heeft de Schadecommissie het bedrag van de compensatie in natura geschat die het gevolg is van de “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat”. Partijen hebben in hun beroepschrift de uitsplitsing van de schadebedragen niet aangevochten. [eiser 2] heeft in het beroepschrift aangevoerd dat het de vraag is of voordeelverrekening is toegestaan omdat het planschadeverzoek is ingediend op basis van het reeds onherroepelijke PIP BPL en de planschadevergoeding afhankelijk wordt gesteld van toekomstige ontwikkelingen/procedures. Verder is namens [eiser 2] aangevoerd dat hij
“van mening is dat het gestelde voordeel ad € 3.000,00 (zijnde de helft van het totale nadeel) te hoog is vastgesteld, immers de omlegging van de Merkelbeekerstraat ziet enkel op het afwijkend uitvoeren van de zuidzijde van de buitenring, dit wijzigt niets aan de reeds uitgevoerde brug welke een zwaar waardedrukkend effect op de woning van cliënt heeft. Cliënt is dan ook van mening dat, mocht al sprake zijn van voordeelverrekening, deze lager dient te worden gesteld dan € 3.000,00”.
23. De rechtbank is van oordeel dat uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1863, volgt dat de door verweerder gehanteerde wijze van voordeelverrekening is toegestaan. Door het ter plaatse geldende planologische regime te herzien op de wijze zoals is voorzien in het voorontwerp-inpassingsplan “Herziening PIP BPL, Merkelbeekerstraat Brunssum” en daarbij te bepalen dat het voor tegemoetkoming in aanmerking komend bedrag aan planschade, te vermeerderen met de wettelijke rente, zal worden uitbetaald indien de wijziging van het planologisch regime niet binnen een termijn van 5 jaar na de dag van bekendmaking van het besluit onherroepelijk is geworden, is de schade als gevolg van het verleggen van de Merkelbeekerstraat voldoende anderszins verzekerd. Ten aanzien van de beroepsgrond van [eiser 2] dat het voordeel te hoog is vastgesteld, overweegt de rechtbank als volgt. De Schadecommissie heeft de schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat getaxeerd op € 6.000,00 en het bedrag aan schade dat gecompenseerd wordt door de herziening getaxeerd op € 3.000,00. In het advies is uiteengezet dat de gewijzigde verkeerssituatie als gevolg van de herziening ter plaatse van de Klingbemden zal leiden tot een verbetering van de akoestische situatie zoals beschreven in het eerdere advies. De overige schadefactoren, zoals inschijnen van koplampen en inkijk blijven van toepassing wat betreft de beleving van het woongenot. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen [eiser 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het aanvullend advies van de Schadecommissie zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank laat hetgeen door Langhout ter zitting nog aanvullend is betoogd buiten beschouwing, omdat dit in een zodanig laat stadium van de procedure naar voren is gebracht dat verweerder daardoor in zijn processuele belangen is geschaad.
Het normaal maatschappelijk risico
24. Artikel 6.2, eerste lid, van de Wro luidt als volgt:
"Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager."
Artikel 6.2, tweede lid, van de Wro luidt als volgt:
"In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:
a. […];
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, (…):"
25. De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normaal maatschappelijk risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop die ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel. Vergelijk de overzichtsuitspraak over planschade van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, onder 5.9 en 5.10.
26. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4668), is de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan, dat daarbij beoordelingsruimte toekomt. Het bestuursorgaan dient deze vaststelling naar behoren te motiveren. Indien de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechter deze motivering en kan hij, indien de gegeven motivering niet volstaat, de omvang van het normale maatschappelijk risico zelf vaststellen door in een concreet geval zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
27. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat de aanleg en uitbreiding van infrastructurele werken door de overheid, zoals in dit geval de realisatie van de buitenring en de daarmee verband houdende aanpassing aan de Merkelbeekerstraat, een normale maatschappelijke ontwikkeling betreft. Verweerder wijst erop dat ten tijde van de vaststelling van het PIP BPL de regio Parkstad Limburg al jaren kampte met diverse problemen als gevolg van de ontoereikende infrastructuur die remmend werkte op de economische ontwikkeling en een negatieve invloed had op de leefbaarheid binnen Parkstad Limburg in de vorm van verslechterde luchtkwaliteit, geluidhinder en barrièrewerking. Het PIP BPL diende ter verbetering van de verkeersstructuur, de interne en externe bereikbaarheid en het versterken van de economie en kan worden beschouwd als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Verder past deze ontwikkeling in elk geval sinds 2001 in het gevoerde ruimtelijke beleid. Dit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de toepassing van een hogere drempel dan het wettelijk forfait van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro van 2 procent van de waarde van de woningen van eisers, onmiddellijk vóór het ontstaan van de schade. Nu de ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, die past binnen het door verweerder gevoerde beleid en naar haar aard ook past in de ruimtelijke structuur van de omgeving, maar deze ontwikkeling wat betreft de locatie, de omvang en de afstand tot de woningen, nu het gaat om het realiseren van een nieuw weggedeelte op korte afstand van de woningen van eisers, niet in de lijn der verwachtingen lag, heeft verweerder in dit geval in redelijkheid een drempel voor het normaal maatschappelijk risico kunnen hanteren die niet lager is dan 3%. De daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet.
Zelf in de zaak voorzien
28. Op grond van voorgaande overwegingen zijn de beroepen gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij door verweerder is beslist dat eisers actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen voor zover de schade als gevolg van het PIP BPL voortvloeit uit de aanleg van de buitenring. De rechtbank zal de primaire besluiten herroepen voor zover daarbij de aanvragen van eisers om een tegemoetkoming in planschade zijn afgewezen en bepalen dat verweerder aan eisers een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de buitenring toekent ter hoogte van de in het dictum genoemde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank gaat daarbij uit van een normaal maatschappelijk risico dat bij [eiser 1] € 4.950,00 (3% van
€ 165.000,00), bij [eiser 2] € 5.100,00 (3% van € 170.000,00) en bij [eiser 3] eveneens € 5.100,00 (3% van € 170.000,00) bedraagt. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat de schade als gevolg van de aanleg van de buitenring bij [eiser 1] € 6.000,00, bij [eiser 2] € 6.000,00 en bij [eiser 3]
€ 11.000,00 bedraagt. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 1] € 5.000,00 waarvan € 3.000,00 anderszins is verzekerd. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 2] € 6.000,00 en daarvan is € 3.000,00 anderszins verzekerd. De schade als gevolg van de verlegging van de Merkelbeekerstraat bedraagt bij [eiser 3] € 3.000,00 en daarvan is € 3.000,00 anderszins verzekerd. Bij [eiser 1] komt derhalve een bedrag van € 3.050,00 (€ 6.000,00 + € 2.000,00 –
€ 4.950,00) voor tegemoetkoming in aanmerking. Bij [eiser 2] € 3.900,00 (€ 6.000,00 +
€ 3.000,00 - € 5.100,00) en bij [eiser 3] € 5.900 (€ 11.000,00 - € 5.100).
Deze uitspraak treedt in zoverre in de plaats van de vernietigde bestreden besluiten.
29. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
30. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor [eiser 1] en [eiser 2] vast op € 1.024,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1) en voor [eiser 3] op € 2.048,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij is geweigerd eisers een tegemoetkoming in planschade toe te kennen als gevolg van het PIP BPL voor zover de schade voortvloeit uit de aanleg van de buitenring;
  • herroept het primaire besluit 1 voor zover daarbij is geweigerd aan [eiser 1] een tegemoetkoming in planschade te verlenen, bepaalt dat verweerder aan [eiser 1] als tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de buitenring een bedrag van € 3.050,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening, dient te vergoeden en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1;
  • herroept het primaire besluit 2 voor zover daarbij is geweigerd aan [eiser 2] een tegemoetkoming in planschade te verlenen, bepaalt dat verweerder aan [eiser 2] als tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van de buitenring een bedrag van € 3.900,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening, dient te vergoeden en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
  • herroept het primaire besluit 3 voor zover daarbij is geweigerd aan [eiser 3] een tegemoetkoming in planschade te verlenen, bepaalt dat verweerder aan [eiser 3] als tegemoetkoming in planschade een bedrag van € 5.900,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van ontvangst van de aanvraag tot aan de dag van algehele voldoening, dient te vergoeden en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 3;
  • draagt verweerder op de door eisers betaalde griffierechten van € 170,00 (elk) aan
eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] tot een bedrag
van € 1.024,00 (elk) en van [eiser 3] tot een bedrag van € 2.048,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. N.M.J. Janssen, leden, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 15 augustus 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.