Overwegingen
1. Eiser heeft op 6 november 2015 bij verweerder een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van het Provinciaal Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg 2012 (hierna: het PIP BPL) ingediend. Door genoemd plan is het planologisch mogelijk gemaakt om de Buitenring Parkstad Limburg (de buitenring) ten noordoosten van de woning van eiser aan de [adres] in [woonplaats] te realiseren. Eiser heeft de woning op 17 november 1995 gekocht en is daarvan sinds 27 maart 1996 eigenaar. Door het PIP BPL is zijn woning in waarde gedaald. De schade wordt volgens eiser veroorzaakt door verminderde situeringswaarde, geluidhinder, verminderd uitzicht, milieuhinder en toegenomen verkeersdruk.
2. Verweerder heeft de Schadecommissie om advies gevraagd. Deze heeft verweerder geadviseerd om aan eiser een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 1.350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Door de Schadecommissie is een planologische vergelijking gemaakt waarin is vermeld dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan “Deelplan I Nieuwenhagen” de voormalige N299 is gerealiseerd op gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden”. De bestemming “Verkeersdoeleinden” had een breedte van circa 14-15 meter en was breder dan de feitelijk aangelegde weg. Bij maximale invulling van deze bestemming zou volgens de Schadecommissie een weg bestaande uit 2 x 2 rijstroken met een minimale breedte van 3.10 m en met een snelheidsregime van 80 km/h mogelijk zijn geweest, maar de Schadecommissie acht dit uitgangspunt niet redelijk en gaat onder het oude planologische regime uit van een weg bestaande uit maximaal 2 rijstroken. Ter afscherming van het geluid was het daarbij planologisch niet uitgesloten om langs één zijde van de weg geluidschermen te plaatsen met een hoogte passend bij de bestemming. Als gevolg van het PIP BPL hebben de voor “Verkeer” aangewezen gronden een breedte van bijna 40 m. Op grond daarvan zijn wegen met niet meer dan 2 x 2 rijstroken, alsmede parallelrijbanen, opstelstroken, in- en uitvoegstroken, op- en afritten en de daarbij behorende bermen en taluds, ingericht volgens de op de verbeelding aangeduide dwarsprofielen, mogelijk gemaakt. De weg is bestemd voor een snelheidsregime van 100 km/h. Ter hoogte van de woning van eiser is geen dwarsprofiel opgenomen. De Schadecommissie leidt uit het vorenstaande af dat de locatie waar thans de Buitenring komt te liggen, nagenoeg overeenkomt met de locatie waar onder het oude regime een gebiedsontsluitingsweg mogelijk was bestaande uit 2 rijstroken. Het PIP BPL heeft derhalve de gebruiksmogelijkheden verruimd. De Schadecommissie neemt aan dat er door de verdubbeling van het aantal rijstroken meer verkeer over de weg zal komen en er meer geluid waar te nemen zal zijn. De luchtkwaliteit wordt hierdoor ook negatief beïnvloed en er zal een hoger geluidscherm komen dan hoort bij een weg met 2 rijstroken. Omdat er vanuit het object geen vrij uitzicht was, zal het nieuwe geluidscherm het uitzicht volgens de Schadecommissie niet wezenlijk verslechteren. Gelet op deze schadefactoren is de Schadecommissie van mening dat het object van eiser als gevolg van het PIP BPL € 6.000,00 in waarde is verminderd. De waarde van het object op de peildatum, 11 maart 2015, overeenkomstig het oude planologische regime wordt door de Schadecommissie getaxeerd op € 155.000,00 en overeenkomstig het PIP BPL op € 149.000,00. Omdat sprake is van reconstructie van een bestaande weg acht de Schadecommissie een normaal maatschappelijk risico van 3% van de waarde van het object vóór de planologische wijziging (€ 4.650,00) op zijn plaats zodat voor tegemoetkoming in aanmerking komt € 6.000,00 -/- € 4.650,00 =
€ 1.350,00. Ten aanzien van de voorzienbaarheid heeft de Schadecommissie vermeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat eiser ten tijde van de aankoop van zijn woning in maart 1996 bekend had kunnen zijn met de verbreding van de provinciale weg ter plaatse. In het Streekplan 1977 stond de bestaande N299 als interregionale weg opgenomen. Uit het Streekplan was volgens de Schadecommissie niet op te maken dat hier een gewijzigde inrichting van de weg zou komen. Dat blijkt ook niet uit de herziening van dit Streekplan in 1987 en de Streekplanuitwerking van 1991.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek afgewezen. In afwijking van het advies van de Schadecommissie acht verweerder een normaal maatschappelijk risico van 4% (€ 6.200,00) gerechtvaardigd, waardoor de schade van € 6.000,00 volledig voor rekening van eiser blijft. De aanleg van nieuwe infrastructuur of uitbreiding daarvan, zoals de ringweg rondom de stadsregio Parkstad Limburg, is volgens verweerder een normale ontwikkeling, waarmee rekening dient te worden gehouden. Verder blijkt het voornemen tot realisatie van de buitenring al geruime tijd uit provinciaal beleid. Vanaf de jaren zestig komt de BPL terug in diverse streekplannen van de provincie Limburg. In het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2001 en 2006 is een zoekgebied voor de buitenring aangewezen op de locatie van het gekozen tracé. Verder wordt de buitenring voor het overgrote deel aangelegd op de locatie van de bestaande N299 en gold op basis van het voorgaande bestemmingsplan ter plaatse een verkeersbestemming. Door de realisatie van het tracé op de locatie van de bestaande N299 past de buitenring ook binnen de structuur van de omgeving. De weg ligt hiermee direct langs het bestaande dichtbebouwd gebied en volgt de rand van de bestaande bebouwing. Verder heeft verweerder overwogen dat deze locatie ook voor de hand ligt omdat de N299 de enige provinciale weg is die vanuit de regio Brunssum richting het zuiden loopt. Voor de aanleg van de aansluitingen op het bestaande wegennet is ervoor gekozen om zoveel als mogelijk aan te sluiten op de bestaande infrastructuur en wordt de weg zoveel als mogelijk landschappelijk ingepast. Dit heeft onder andere tot gevolg dat de feitelijke geluidbelasting op de gevel van de woning van eiser verbetert, aldus verweerder.
4. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt, omdat hij zich niet kan verenigen met de hoogte van de schade. De ernst van de schadefactoren en de werkelijkheid zijn van veel zwaardere invloed volgens eiser. Verder is eiser het niet eens met de gehanteerde korting van 4% vanwege het normale maatschappelijk risico. Verweerder is hiermee afgeweken van het advies van de Schadecommissie die 3% adviseerde. Volgens eiser lag de aanpassing van de N299 tot een vierbaans weg niet in de lijn der verwachtingen en past deze niet in de structuur van de omgeving zodat 4% te hoog is. Eiser wijst daarbij op een reactie van RuimteinAdvies van 17 oktober 2016. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder er alleen op uit is om de uit te keren schadevergoeding te beperken door het normaal maatschappelijk risico te verhogen. Dit acht eiser in strijd met het fair play beginsel en dit getuigt volgens hem wellicht zelfs van misbruik van bevoegdheid.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar dat eiser tegen het primaire besluit heeft gemaakt, ongegrond verklaard. Ten aanzien van het normale maatschappelijk risico heeft verweerder aanvullend onder meer overwogen dat het cluster Apollolaan ziet op woningen die allen op dezelfde wijze zijn gesitueerd ten opzichte van de bestaande N299 die in oostelijke richting en dus niet in de richting van de woning van eiser wordt uitgebreid als onderdeel van de buitenring. Daarbij heeft verweerder nogmaals benadrukt dat al jaren sprake was van de noodzaak om de bereikbaarheid van Parkstad Limburg te verbeteren door aanpassing van de bestaande provinciale wegen en de aanleg van nieuwe, ontbrekende wegtracés.
6. Eiser herhaalt in beroep dat hij, gelet op de zienswijze van RuimteinAdvies ernstige twijfels heeft bij de taxatie van zijn object vóór en na de planologische wijziging. Volgens eiser zal een redelijk denkend en handelend koper een stuk minder betalen dan het getaxeerde bedrag. De waardedaling van € 6.000,00 acht eiser zeer gering gelet op het volgens hem grote negatieve effect van de buitenring op geluid, luchtkwaliteit en situeringswaarde van zijn woning. Een waardedaling met € 6.000,00 correspondeert met een percentage van 3,9% waardevermindering. Dat zou betekenen dat eisers perceel slechts te maken heeft met ‘lichte’ planschade, terwijl sprake is van meerdere schadefactoren. Ten aanzien van het hanteren van 4% normaal maatschappelijk risico betoogt eiser dat het niet zo kan zijn dat elke verkeersmaatregel onder het normaal maatschappelijk risico valt. Daarbij betreft dit veelal tijdelijke situaties. In het onderhavige geval is sprake van de aanleg van een weg met twee maal twee rijbanen en een maximumsnelheid van 100 km/h, waarmee eiser blijvend wordt geconfronteerd. Verder betoogt eiser onder verwijzing naar het advies van de Schadecommissie (pagina 19) dat een buitenring, gelet op het gevoerde beleid, op zich weliswaar past binnen het beleid van de provincie en de gemeente, maar dat dit niet wegneemt dat de mate waarin de weg is uitgebreid voor eiser niet te verwachten was. Nu dit niet was opgenomen in de streekplanherzieningen van 1987 en 1991 lag deze ontwikkeling volgens eiser niet in de lijn der verwachtingen. Daarbij komt dat de Schadecommissie heeft vastgesteld dat de ontwikkeling niet past binnen de structuur van de omgeving. Verder heeft verweerder in dit verband ten onrechte waarde gehecht aan de vraag hoe de nieuwe bestemming zich verhoudt tot de bestaande bestemming omdat dit al in de vaststelling van de hoogte van de schade is verdisconteerd. Ten slotte heeft eiser in beroep herhaald dat de in zijn ogen ongemotiveerde keuze voor een normaal maatschappelijk risico van 4%, terwijl de schade 3,9% van de geschatte waarde van het pand van eiser bedraagt, getuigt van een ondeugdelijke belangenweging, een draagkrachtige motivering ontbeert en in strijd is met het fair play beginsel.
7. De rechtbank overweegt naar aanleiding van deze beroepsgronden als volgt.
De taxatie van de schade als gevolg van de planologische wijziging
8. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254. 9. Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen op gronden van derden, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden. Dat kan voor de ene schadefactor, bijvoorbeeld voor de aantasting van privacy, een andere invulling zijn dan voor een andere schadefactor, bijvoorbeeld aantasting van het uitzicht (uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:112). 10. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken (uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254). 11. Wanneer de door de aanvrager gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, dient bij de planvergelijking in het kader van het onderzoek naar hetgeen op grond van het nieuwe planologische regime op de peildatum maximaal kan worden gerealiseerd een reële prognose te worden gemaakt van het gebruik van de bewuste gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting. Dit onderzoek zal moeten uitwijzen of de geluidbelasting van dien aard is dat het nieuwe planologische regime een nadeliger positie van aanvrager, met daaruit voortvloeiende schade in de vorm van waardevermindering van zijn onroerende zaak, tot gevolg heeft gehad (uitspraak van de Afdeling van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3480). Op dezelfde wijze dient te worden onderzocht of de gestelde verslechtering van de luchtkwaliteit zich voordoet en leidt tot schade (uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1292). 12. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht (uitspraak van de Afdeling van 7 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2398). 13. Op de aanvrager rust in beginsel de bewijslast, indien hij een op een advies van een onafhankelijke en onpartijdige deskundige gebaseerd oordeel van het bestuursorgaan omtrent het bestaan van schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8773), omtrent de omvang van deze schade, of omtrent het oorzakelijk verband tussen de gestelde schadeveroorzakende planologische wijziging en de gestelde schade (uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1621), bestrijdt. 14. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich op goede gronden op het standpunt dat eiser geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van de planologische vergelijking en de taxatie van de omvang van de schade naar voren heeft gebracht. Verweerder mag, zoals uit de hiervóór vermelde jurisprudentie kan worden afgeleid, op die punten in beginsel op het advies van een door hem ingeschakelde deskundige afgaan. De enkele omstandigheid dat eiser de schade aan de lage kant vindt en daartoe wijst op een rapport van RuimteinAdvies, waarin dezelfde kanttekening bij het advies is geplaatst, geeft onvoldoende aanleiding voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies van de Schadecommissie. Daarbij komt dat in het rapport van RuimteinAdvies geen planologische vergelijking per de peildatum is gemaakt op basis van een maximale planologische invulling en ook geen onderbouwing voor een hogere waardedaling is gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Normaal maatschappelijk risico
15. Ingevolge artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening blijft binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager. Schade die behoort tot het normaal maatschappelijk risico moet redelijkerwijs ten laste blijven van de aanvrager (uitspraak van de Afdeling van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2071). 16. Ingevolge het tweede lid van artikel 6.2. van de Wro blijft in ieder geval voor rekening van de aanvrager:
b. van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond of van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.”.
De vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval (uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254). 17. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen (uitspraak van de Afdeling van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254). In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past (uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:986). Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel (de eerdergenoemde uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254). 18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling die gezien het gevoerde provinciale beleid in elk geval sinds 2001 in de lijn der verwachting lag. Daartoe is onder meer gewezen op het POL 2001 waarin een corridor is opgenomen als zoekgebied voor een locatie voor een buitenring in de buurt van eisers woning. Uit de Startnotitie Tracénota 2005 blijkt dat de buitenring niet alleen het realiseren van nieuwe wegvlakken betreft maar ook ziet op een opwaardering van bestaande wegen. Uit de situatietekening bij de Startnotitie Tracénota 2006 blijkt meer in detail welke ingrepen de N299 naar verwachting ter hoogte van de woning van eiser zou ondergaan. Het lag gezien het gevoerde beleid in de lijn der verwachtingen dat deze weg zou worden opgewaardeerd om te kunnen functioneren als hoofdweg voor de buitenring. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de buitenring ter hoogte van eisers woning ook in de lijn der verwachting lag omdat deze ontwikkeling in de structuur van de omgeving past nu de buitenring is gesitueerd op de locatie van de bestaande N299 en direct langs het bestaande dichtbebouwde gebied. De reconstructie van de N299 leidt tot een verbreding van de weg met in totaal vier rijstroken. Nu die uitbreiding weliswaar niet in de richting van eisers woning plaatsvindt, maar deze ontwikkeling op korte afstand van eisers woning plaatsvindt, heeft verweerder daarin aanleiding gezien om de drempel voor het normaal maatschappelijk risico niet conform het uitgangspunt bij woningbouw op een inbreidingslocatie op 5% maar op 4% te stellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder rekening heeft gehouden met alle voor de vaststelling van de hoogte van het normale maatschappelijke risico relevante factoren en toereikend heeft gemotiveerd dat de drempel voor het normaal maatschappelijk risico in dit geval niet op minder dan 4% dient te worden bepaald. De rechtbank vindt onder meer steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1884. De daartegen gerichte beroepsgrond slaagt niet. Strijd met fair play beginsel
19. De rechtbank heeft hiervóór overwogen dat de vaststelling van de drempel voor het normaal maatschappelijk risico op 4% de rechterlijke toets kan doorstaan. Voor het oordeel dat verweerder ongemotiveerd de drempel voor het normaal maatschappelijk risico zo hoog wil stellen dat de verplichting tot schadevergoeding wordt ontlopen, zoals eiser betoogt, bestaat reeds daarom geen grond. Van vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of misbruik van bevoegdheid acht de rechtbank niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.