ECLI:NL:RBLIM:2019:743

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
03/659186-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door 12-jarige verdachte met verwerping van noodweer(exces) en putatief noodweer

Op 29 januari 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 12-jarige verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 juni 2018 in Venlo, waarbij de verdachte met een mes een andere jongen, [slachtoffer], in de buik heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn moeder, een mes heeft gepakt en naar buiten is gerend om de aangever aan te vallen. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij de aangever met een mes heeft gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een klaplong en een steekwond in het hartzakje. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat de verdachte niet handelde uit zelfverdediging, maar eerder als aanvaller. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het feit dat hij in vereniging handelde, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging doodslag. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd. De verdachte is veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, en moet zich houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder meldplicht bij de jeugdreclassering en deelname aan psychomotorische therapie. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding geëist, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer: 03/659186-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van 29 januari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
verblijvende in de gesloten behandelinstelling ‘Icarus’ te Cadier en Keer.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat,
kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 januari 2019. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Tevens zijn gehoord de moeder van verdachte, bijgestaan door D. Aydin, tolk in de Turkse taal en twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (verder te noemen: de GI).
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is verschenen mr. R.A.J. Delescen, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met (een) ander(en) heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden dan wel zwaar te mishandelen door hem met een mes in zijn borst/buik te steken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het bewijs geen verweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Op 12 juni 2018 verklaart [slachtoffer] in zijn verhoor bij de politie dat hij op de intensive care van het ziekenhuis ligt omdat hij is neergestoken. Hij heeft een steekwond in zijn borst, waarbij zijn hartzakje is geraakt. [2]
Op 2 juli 2018 doet [slachtoffer] aangifte van poging doodslag door (onder andere) de verdachte gepleegd; [3]
Uit de door forensisch geneeskundige T.L.J. Levels op 25 september 2018 gestuurde medische informatie blijkt, voor zover relevant, dat het letsel van [slachtoffer] bestaat uit een klaplong, lucht in de ruimte tussen de longen en in het hartzakje na steekverwonding. [4]
Uit het proces-verbaal van bevindingen uitlezen beelden van 13 juni 2018 en de bijgevoegde ‘stills’ van de camerabeelden van 11 juni 2018 is te zien dat [slachtoffer] met [moeder verdachte] in gevecht is, wanneer de verdachte en [broer verdachte] aan komen rennen en zich in het conflict mengen. Te zien is dat de verdachte een op een mes gelijkend voorwerp in zijn rechterhand draagt. Vervolgens laten de beelden zien dat [slachtoffer] zich probeert af te weren, terwijl hij wordt aangevallen door de verdachte en [broer verdachte] . De verdachte maakt hierbij een stekende beweging in de richting van de buik van [slachtoffer] met het op een mes gelijkend voorwerp. De verdachte rent daarna direct weg en hij verdwijnt uit beeld. [5]
Ter terechtzitting van 15 januari 2019 heeft de verdachte bekend dat hij op 11 juni 2018 in Venlo naar [slachtoffer] is toegerend en dat hij hem met een mes in de buik heeft gestoken. [6]
Uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op 11 juni 2018 te Venlo op enig moment met een mes in zijn hand zijn woning uit komt gerend, recht op [slachtoffer] afgaat en op korte afstand van [slachtoffer] met kracht een stekende beweging maakt in de buikstreek van [slachtoffer] . Daarbij heeft het mes het lichaam van die [slachtoffer] gepenetreerd en het hartzakje van [slachtoffer] bereikt. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had, nu het met dergelijke beweging met een mes steken in de buik-/borststreek waar zich vitale organen bevinden, een aanmerkelijk kans op de dood oplevert en de verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken voor zover ten laste is gelegd dat de verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd, aangezien dit op grond van het procesdossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes in de buik/borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
Het beroep op noodweer
5.1.1.
Ter terechtzitting heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitnota (primair) aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gemotiveerd aangevoerd dat de verdachte het feit heeft begaan ter noodzakelijke verdediging van eens anders lijf en goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
5.1.2.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat de rechtbank uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Allereerst constateert de rechtbank dat er al langere tijd onenigheid bestaat tussen de familie van de verdachte en de familie van de aangever. Op 11 juni 2018 lopen [moeder verdachte] (de moeder van de verdachte, verder: de moeder) en [broer verdachte] (de broer van de verdachte, verder: de broer) langs het huis van de aangever, hun buurman. Op dat moment worden zij aangesproken door de aangever, die boos is op de familie [familienaam] is. Er vindt dan tussen de moeder, de broer en de aangever een korte woordenwisseling plaats, waarna de moeder en de broer hun woning binnen gaan en de deur sluiten. De rechtbank stelt voorts vast dat - kort nadat de moeder en de broer het huis zijn binnen gegaan - de aangever verschijnt voor het raam aan de voorzijde van de woning van de familie [familienaam] , waar hij zich agressief en uitdagend gedraagt. Hij schreeuwt en slaat op het raam van de woning en hij slaat met de ene hand in de andere hand. De aangever verklaart hier zelf over dat hij heel boos was. [7]
Op enig moment lopen de verdachte en de moeder samen naar de keuken, waar zij beiden een mes pakken. Daaropvolgend gaat de moeder naar buiten, met het mes in haar hand. De verdachte verklaart dat hij voornemens was ook naar buiten te gaan, maar dat hij eerst schoenen wilde aan doen. Vijf à zes seconden na de moeder verschijnen de verdachte (ook met een mes in zijn hand) en de broer ook buiten. Op de camerabeelden is te zien dat in die tussenliggende seconden de moeder buiten (dreigend) tegenover de aangever gaat staan, met het mes in haar rechterhand, en dat zij met het mes wijst in de richting van de aangever, waardoor zij de aangever naar achter drijft. De aangever maakt vervolgens een trappende beweging in de richting van het lichaam van de moeder, waarop zij onmiddellijk een snijdende bewering met het mes in de richting van de aangever maakt, waarna het mes op de grond valt. De aangever probeert de aanval af te weren door nog een trappende beweging richting de moeder te maken. Op dat moment komen de verdachte en de broer in beeld. Te zien is dat de verdachte regelrecht en in één beweging door rent naar de aangever en hem in zijn lichaam steekt. De verdachte rent hierna onmiddellijk weg en hij laat het mes op de grond vallen.
5.1.3.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
5.1.4.
Voorts geldt volgens vaste jurisprudentie dat een beroep op noodweer niet kan worden aanvaard ingeval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. [8]
5.1.5.
Gelet op de onder 5.1.2. omschreven feitelijke gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval naar de kern bezien sprake is van een aanvalshandeling van de zijde van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de woordenwisseling aan het raam een pistool bij de aangever heeft gezien, dat de aangever aan het dreigen was en dat dat hem bang heeft gemaakt dat de aangever zijn familie en hem wat zou aandoen.
Nog los van het feit dat niet aannemelijk is geworden dat de aangever op dat moment een vuurwapen had en al zou de aangever hebben gedreigd, dan nog is de handelwijze van de verdachte niet te beschouwen als (zelf-)verdediging.
Immers, de verdachte pakt samen met moeder binnen een mes, vat het plan op om met het mes naar buiten te gaan en hij rent vervolgens na vijf à zes seconden achter zijn moeder aan in één vloeiende beweging met het mes in zijn handen naar buiten, waar hij op de aangever afrent en – zonder dat hij de situatie buiten in zich opneemt – de aangever in zijn buik/borst steekt. Dit handelen van de verdachte is geenszins verdedigend van aard. De rechtbank is daarom van oordeel dat geen sprake is geweest van verdediging tegen welke aanranding dan ook, zodat gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak het beroep op noodweer faalt.
5.1.6.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
poging doodslag

6.De strafbaarheid van de verdachte

6.1.
Het beroep op noodweerexces
6.1.1.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt nu hij als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
6.1.2.
Zoals reeds is overwogen is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval naar de kern bezien sprake van een aanvalshandeling van de zijde van de verdachte, zodat gelet op de hiervoor aangehaalde rechtspraak het beroep op noodweerexces faalt.
6.2.
Het beroep op putatief noodweer
Het – meer subsidiair gedane – beroep op putatief noodweer wordt verworpen, aangezien de rechtbank reeds heeft aangenomen dat van verdedigend handelen door de verdachte geen sprake is geweest.
Daar komt nog bij dat de verdachte niet eens de tijd heeft genomen om na te denken, de situatie buiten in zich op te nemen en/of het eventueel aanwezige gevaar in te schatten. Van verontschuldigbare dwaling kan derhalve geen sprake zijn.
6.3.
Het psychologisch rapport
De psycholoog drs. M.M.F. van Casteren heeft over de geestvermogens van de verdachte op 25 augustus 2018 een rapport uitgebracht. De psycholoog komt tot de conclusie dat:
  • bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De gebrekkige ontwikkeling bestond ten tijde van het ten laste gelegde en de stoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het feit;
  • vanuit de persoonlijkheidsopmaak van de verdachte er geen redenen zijn om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan hem toe te rekenen. Met name de bij de verdachte geconstateerde antisociale cognities lijken een rol te hebben gespeeld bij het plegen van het feit. De verdachte wist dat hij iets deed wat niet mocht. Toch toont hij weinig berouw en vindt hij zijn handelen gerechtvaardigd gezien de agressieve houding van het slachtoffer;
  • het risico op terugkerend gewelddadig gedrag hoog is. Belangrijke risicofactoren zijn de geringe opvoedingsvaardigheden van de moeder, het gemak waarmee de verdachte geweld inzet als oplossing voor conflicten, zijn neiging om ten onrechte vijandige bedoelingen bij anderen te zien en zich snel uitgedaagd voelen. Ook spelen mee het gebrek aan empathie en berouw en het ontbreken van inzicht in zijn problematiek.
De rechtbank komt noch op basis van de in dit rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies, noch anderszins tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 45 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zodat hij niet terug hoeft naar de jeugdgevangenis. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke jeugddetentie geëist van 9 maanden, met een proeftijd van
2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals die door de Raad voor de Kinderbescherming zijn geadviseerd. Verder heeft de officier van justitie gevorderd op te leggen een taakstraf in de vorm van de leerstraf TACt Plus voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie. Tot slot heeft zij verzocht het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank het beroep op (putatief) noodweer(exces) niet honoreert, verzocht een jeugddetentie op te leggen conform de duur dat verdachte in voorarrest heeft verbleven. Hij heeft verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met zijn jonge leeftijd, met de impact die de gebeurtenissen op en na 11 juni 2018 op de verdachte hebben gehad en de positieve ontwikkeling die de verdachte gedurende de civiele plaatsing in Icarus te Cadier en Keer doormaakt. Volgens de raadsman is de verdachte meer dan genoeg gestraft voor zijn handelen en een extra straf voegt niets meer toe. De raadsman acht het opleggen van de gevorderde bijzondere voorwaarden, teneinde toezicht op de verdachte te kunnen houden en hulpverlening te garanderen, overbodig, aangezien dit middels de civielrechtelijke weg voldoende kan worden gewaarborgd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte woont reeds zijn gehele leven naast het slachtoffer en tot in 2017 is sprake geweest van een normaal burencontact. Sinds anderhalf jaar zijn er onenigheid en spanningen tussen de twee families, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot de schokkende gebeurtenissen op 11 juni 2018. Op die betreffende dag vangt het voorval aan op het moment dat het slachtoffer bij de familie [familienaam] verhaal gaat halen met betrekking tot een dode muis, die volgens het slachtoffer vanuit de tuin van familie [familienaam] over de schutting in de tuin van het slachtoffer zou zijn gegooid. Het slachtoffer is heel boos en hij gedraagt zich agressief voor de woning van de familie [familienaam] . Hierop wordt door de familie [familienaam] heel heftig gereageerd, als gevolg waarvan het langslepende burengeschil is geëscaleerd.
De verdachte en zijn moeder pakken immers een mes in de keuken, waarna de verdachte zijn moeder naar buiten ziet rennen. De verdachte volgt zijn moeder kort daarna. Hij rent op het slachtoffer af en hij steekt het slachtoffer met een mes diep in zijn borst. Het mes is daarbij doorgedrongen tot de long en het hartzakje van het slachtoffer, waardoor zowel acuut als op termijn sprake was van een levensbedreigende situatie. Opname van het slachtoffer op de Intensive Care van het ziekenhuis bleek noodzakelijk, maar gelukkig zijn complicaties uitgebleven. Door zijn handelen heeft de verdachte het leven van het slachtoffer ernstig in gevaar gebracht en een grove inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Ook worden door een dergelijk misdrijf de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt door de lichtzinnigheid waarmee gebruik is gemaakt van een mes als steekwapen. Dat het letsel het slachtoffer niet fataal is geworden, mag een gelukkige omstandigheid heten, die echter niet aan verdachte te danken is.
Naast de lichamelijke gevolgen heeft het slachtoffer ook psychische gevolgen ondervonden als gevolg van het geweldsmisdrijf. Uit de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding blijkt immers dat het slachtoffer zich genoodzaakt heeft gevoeld om zijn geliefde woning te verlaten en te vertrekken naar België, waar hij in eerste instantie in een caravan heeft verbleven. Het slachtoffer wordt nog dagelijks door emoties overmand en het incident heeft een grote (psychische) impact op hem gehad. Hij is in verband met klachten passend bij een posttraumatische stressstoornis doorverwezen naar POH-ggz voor begeleiding en verdere behandeling.
De rechtbank overweegt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven in het Wetboek van Strafrecht, waarvoor doorgaans geen andere straf dan een straf die langdurige vrijheidsbeneming met zich brengt, passend en geboden zou zijn. Ten nadele van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij niet alleen weinig berouw heeft getoond jegens het slachtoffer, maar dat hij zelfs het gebruik van geweld gerechtvaardigd vond door de houding van het slachtoffer zelf. De verdachte legt daarmee de verantwoordelijkheid van zijn gedrag buiten zichzelf.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de navolgende strafverminderende omstandigheden.
Allereerst is er de zeer jeugdige leeftijd van de verdachte, die 12 jaar was ten tijde van het plegen van het feit. De verdachte is in de onderhavige situatie terecht gekomen mede door de (keuzes van de) volwassenen om hem heen, die daarin elk hun eigen aandeel hebben gehad. De verdachte is volledig afhankelijk van zijn moeder en zijn broer, door zijn leeftijd, maar ook omdat hij zijn vader in 2014 al heeft verloren. Zijn moeder en broer- zijn belangrijkste ankers en voorbeelden- hebben hem in elk geval niet weten te behoeden voor de spanningen die er al geruime tijd tussen beide families bestonden en het geweld dat op 11 juni 2018 heeft plaatsgevonden. Zij hebben hem, in plaats van de voor hem zo nodige veiligheid te bieden op het moment dat de buurman zich agressief gedraagt, meegesleept in het conflict, met de poging doodslag als gevolg.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van
31 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank houdt tevens rekening met de (verdere) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die ter zitting gebleken zijn en zoals die volgen uit de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 oktober 2018, voornoemde Pro Justitia-rapportage van deskundige Van Casteren van 25 augustus 2018 en het verslag van de GI van
27 december 2018.
Ten aanzien van de straf adviseert de deskundige Van Casteren hulpverlening te starten binnen het civielrechtelijk kader. Zij geeft dit advies gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de zorgen die er zijn omtrent zijn ontwikkeling. De verdachte laat de afgelopen jaren in toenemende mate gedragsproblemen zien, waarbij er zorgen zijn over de gewetensontwikkeling van de verdachte en zijn agressieregulatie. Het is volgens de deskundige gelet op jonge leeftijd van de verdachte zaak nu de problemen aan te pakken voordat hij verder afglijdt in antisociale richting. Om de kans op geweldsrecidive te verkleinen adviseert zij een agressieregulatietraining op te leggen. Ook acht zij ingrijpen in de opvoedsituatie van de verdachte aangewezen. Gedurende haar onderzoek zijn immers aanwijzingen naar voren gekomen van pedagogische verwaarlozing/verwenning. De moeder lijkt de verdachte onvoldoende te corrigeren en lijkt door haar vergoelijkende en kritiekloze houding naar de verdachte de gedragsproblemen in stand te houden en zelfs te verergeren. Gebleken is dat de moeder in het verleden hulpverlening heeft afgehouden en geen problemen in de thuissituatie ervaart en de oorzaak van de problemen bij anderen legt. De deskundige acht het daarom in het belang van een gunstige ontwikkeling van de verdachte om hem uit de opvoedingsomgeving weg te halen en hem gesloten te plaatsen.
In de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 oktober 2018 is geadviseerd een geheel voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, gekoppeld aan een aantal voorwaarden (meldplicht en meewerken aan Psychomotorische therapie, verder: PMT). Ook de Raad voor de Kinderbescherming acht gelet op de problematiek van de verdachte en de doelen waaraan gewerkt moet worden, hulpverlening voor de verdachte noodzakelijk. Het civielrechtelijk hulpverleningstraject dient gezien de leeftijd van de verdachte en de ernst van het feit voorrang te krijgen op een straf.
Uit het eerdergenoemd verslag van de GI en de toelichting daarop door de vertegenwoordigster van de GI ter zitting, blijkt voorts dat de verdachte enerzijds goed gedijt binnen de rustige, gestructureerde en duidelijk gekaderde gesloten setting. Hij is leerbaar en stuurbaar en gaat aan de slag met zijn doelen. Ook gaat hij op een positieve manier om met zijn verlof. Anderzijds blijven er grote zorgen bestaan over de gezinssituatie en de moeizame samenwerking met de moeder en de broer van de verdachte. De verdachte heeft vanuit de moeder en de broer voorts te weinig ruimte gekregen om zich volledig te kunnen geven tijdens zijn behandeling, aangezien zij niet achter de gesloten plaatsing staan. Gelet hierop is thans het hoogst haalbare in de gesloten setting behaald en zal worden toegewerkt naar een thuisplaatsing. Een stevig kader is van belang en een civielrechtelijk verzoek voorwaardelijk gesloten machtiging zal daarom eveneens worden ingediend. De GI adviseert tot slot met de deskundige Van Casteren een agressieregulatietraining op te leggen, in de vorm van de leerstraf TACt plus.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden. De rechtbank zal ten aanzien van het voorwaardelijk gedeelte van de jeugddetentie een proeftijd opleggen van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden dat de verdachte: (i) zich op door de gecertificeerde instelling, te weten Bureau Jeugdzorg Limburg, te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht en (ii) meewerkt aan PMT. Voorts zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 35 uren opleggen, bestaande uit de leerstraf TACt plus. Tot slot zal het geschorste bevel voorlopige hechtenis worden opgeheven.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.000,- bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2018 en onder gelijktijdige toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat - gelet op de toegekende bedragen in vergelijkbare zaken - een bedrag van € 8.000,- kan worden toegewezen. De benadeelde partij dient voor het resterende bedrag niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover de rechtbank het beroep op (putatief) noodweer(exces)niet honoreert, zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt en dat de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaart in zijn vordering. De raadsman acht subsidiair de onderbouwing van de vordering onvoldoende. Meer subsidiair heeft de raadsman matiging van de vordering verzocht, waarbij het van belang is dat bij het bepalen van de schadevergoeding rekening gehouden dient te worden met mate van eigen schuld van de aangever, die volgens de verdediging alles overheersend is geweest.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafproces vormt, zodat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De benadeelde partij heeft immers bij de begroting van de schadevergoeding rekening gehouden met de gehele feitelijke toedracht van die dag, de combinatie van het lichamelijk en psychisch letsel en de voorgeschiedenis tussen de beide families. Aangezien het die dag niet alleen bij een steekpartij is gebleven, maar het geweld hierna nog is voortgezet, waarbij ook de overige gezinsleden en het slachtoffer zelf in meer of mindere mate een rol hebben gehad, is in het kader van het strafproces niet vast te stellen in welke mate de verdachte het nog vast te stellen psychisch leed van de benadeelde partij kan worden toegerekend. Dit geldt temeer nu het slachtoffer in zijn vordering heeft aangegeven dat de voorgeschiedenis de impact van het trauma nog groter maakt. In hoeverre dat het geval is en in hoeverre de verdachte en de andere betrokkenen een verwijt kan worden gemaakt, kan in de onderhavige procedure niet worden vastgesteld zonder dat dat een onevenredige belasting voor het strafproces vormt.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte ten behoeve van zijn verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
jeugddetentie van 100 dagenwaarvan
55 dagen voorwaardelijk;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
-
stelt als algemene voorwaarden dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd
o niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
o medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
gedurende de proeftijd
o zich op door de gecertificeerde instelling, te weten Bureau Jeugdzorg Limburg, te bepalen tijdstippen zal
melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
o meewerkt aan Psychomotorische therapie (PMT) van Strael;
- draagt de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, jeugdreclassering op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 17 dagen;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte ter verdediging tegen deze vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M.C. van de Winkel, voorzitter, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. E.B.A. Ferwerda, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroeks, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 januari 2019.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes in de borst/buik, in elk geval in het lichaam, heeft gestoken en/of met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst/buik van genoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen met dat opzet genoemde [slachtoffer] met een mes in de borst/buik, in elk geval in
het lichaam, heeft gestoken en/of met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de borst/buik van genoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Horst / Peel en Maas, proces-verbaalnummer 2018087573, gesloten d.d. 27 september 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 403.
2.Pagina 303 t/m 305.
3.Pagina 307 t/m 313.
4.Medische informatie GGD Limburg-Noord, opgesteld door forensisch geneeskundige T.L.J. Levels, gestuurd op 25 september 2018.
5.Pagina 75 t/m 91.
6.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 15 januari 2019.
7.Pagina 309.
8.Vgl. HR 10 februari 1987, NJ 1987, 950, HR 16 november 2004, LJN: AR2443 en HR 8 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4788, NJ 2010/339.