ECLI:NL:RBLIM:2019:6978

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
7568701 CV EXPL 19-1159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur van woonruimte en uitleg antidrugsbeding in huurvoorwaarden na aantreffen drugs in woning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Wonen Zuid en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de huur van een woning door [gedaagde] van Wonen Zuid, waarbij op 1 september 2018 drugs zijn aangetroffen bij de aanhouding van [gedaagde]. Naar aanleiding van deze vondst heeft de burgemeester de woning gesloten op grond van de Opiumwet, wat Wonen Zuid heeft aangegrepen om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. Wonen Zuid vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, alsook betaling van een huurachterstand van € 1.203,79.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel in de woning op het moment van de ontbinding geen grond was voor sluiting van de woning, en dat de huurovereenkomst niet kon worden ontbonden op basis van de aangetroffen stoffen. De rechter oordeelde dat het enkel aanwezig hebben van versnijdingsmiddel niet in strijd is met de huurvoorwaarden, omdat dit niet als een actieve handeling kan worden beschouwd. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming zijn afgewezen, maar de huurachterstand is toegewezen, vermeerderd met rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 7568701 \ CV EXPL 19-1159
Vonnis van de kantonrechter van 31 juli 2019
in de zaak van:
de stichting
STICHTING WONEN ZUID,
gevestigd te Roermond,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.J.W.M. Theunissen,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres gedaagde] ,
[woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. G.G.J. Geerlings.
Partijen worden verder “Wonen Zuid” en “ [gedaagde] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de beslissing waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • de comparitie van 11 juni 2019;
  • de door de gemachtigde van Wonen Zuid voorafgaand aan de comparitie ingediende producties;
  • de door de gemachtigde van Wonen Zuid overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 23 februari 2016 van Wonen Zuid de woning aan de [adres gedaagde] in [woonplaats gedaagde] , tegen een huurprijs van laatstelijk € 505,93 per maand.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Huurcontract Zelfstandige Woonruimte d.d. 1 februari 2005 van toepassing (verder: de algemene huurvoorwaarden).
2.2.
In artikel 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden is het volgende bepaald:
“Het is huurder niet toegestaan in of op het gehuurde, in welke omvang of vorm dan ook, hennep dan wel andere planten die kunnen dienen tot grondstof voor drugs en/of geestverruimende middelen, te kweken, dan wel andere activiteiten te verrichten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld. (…)”
Artikel 6.4 van de Algemene Huurvoorwaarden bepaalt, voorts, als volgt:
“Huurder zal het gehuurde gedurende de huurtijd zelf als woonruimte voor hem en leden van zijn huishouden bewonen en er zijn hoofdverblijf hebben. Hij zal het gehuurde, waaronder begrepen alle aanhorigheden en de eventuele gemeenschappelijke ruimten, overeenkomstig de bestemming gebruiken en deze bestemming niet wijzigen. (…)”
2.3.
Op 1 september 2018 heeft de politie [gedaagde] op straat aangehouden waarbij drugs is aangetroffen. De bestuurlijke rapportage vermeldt dat is aangetroffen:
“29 x zakje (opdruk schoppen), netto 6.36 gram, MMC Heroïne positief
10 x zakje ) (rode bies), netto 6,01 gram, MMC Heroïne positief
9 x zakje (groene bies), netto 2.82 gram, MMC Cocaïne positief
25 x zakje (paars “Heavy D”), netto 3.26 gram, MMC cocaïne positief
3 x bolletje (rood), netto 1,25 gram, MMC heroïne positief
6 x bolletje (wit), netto 1,90 gram, MMC cocaïne positief
5 x bolletje (bruin), netto 1,57 gram, MMC Heroïne positief”
Naar aanleiding van deze vondst is de woning van [gedaagde] doorzocht, waarbij - naar achteraf pas bleek, zie hierna - 288,55 gram versnijdingsmiddel is aangetroffen en 0,14 gram netto MMC Heroïne. Daarnaast werden in de woning verpakkingsmiddelen en een professionele blokpers aangetroffen, met daarop sporen van cocaïne.
2.4.
In eerste instantie is het in de woning aangetroffen versnijdingsmiddel aangezien voor 288,55 gram netto Amfetamine. Dit is voor de burgemeester van [woonplaats gedaagde] aanleiding geweest om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet met ingang van 30 november 2018 voor de duur van drie maanden te sluiten. Het betreffende besluit van de burgemeester dateert van 20 november 2018.
Wonen Zuid heeft de huurovereenkomst vervolgens bij brief van 22 november 2018 op de voet van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) buitengerechtelijk ontbonden. Omdat [gedaagde] niet overging tot vrijwillige ontruiming van de woning, is Wonen Zuid vervolgens een kort gedingprocedure gestart. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2019 bleek dat [gedaagde] inmiddels was gedagvaard voor de politierechter op verdenking van het voorhanden hebben van 288,5 gram versnijdingsmiddel voor heroïne. Waar in de bestuurlijke rapportage, op basis waarvan tot sluiting van de woning is overgegaan, werd gesproken over 288,5 gram amfetamine, bleek dit na nader onderzoek om versnijdingsmiddel te gaan. De aangetroffen hoeveelheid van 0,14 gram netto MMC Heroïne bleef onder de gedoognorm van 0,5 gram harddrugs.
Omdat het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel in een woning op 22 november 2018 nog geen in de Opiumwet opgenomen grond was om tot sluiting van een woning over te gaan, en daarmee tevens geen buitengerechtelijke ontbindingsgrond aanwezig was, heeft Wonen Zuid het kort geding ingetrokken en [gedaagde] weer toegelaten tot de woning.
Met ingang van 1 januari 2019 is het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel in een woning wel grond om tot sluiting daarvan over te gaan.
2.5.
[gedaagde] is op 13 februari 2019 door de Politierechter veroordeeld voor het (buiten de woning) voorhanden hebben van 15,19 gram heroïne en 7,98 gram cocaïne (feit 1), het voorhanden hebben van een busje pepperspray (feit 2), het (in de woning) voorhanden hebben van 288,5 gram versnijdingsmiddel (feit 3) en het voorhanden hebben van een vleesmes (feit 4).

3.Het geschil

3.1.
Wonen Zuid stelt zich - samengevat - op het standpunt dat [gedaagde] in strijd handelt met de artikelen 6.4 en 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden en de artikelen 7:213 en 7:214 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
Het aanwezig hebben van versnijdingsmiddel in de woning is in strijd met artikel 10a van de Opiumwet. Daarnaast is het hoogst aannemelijk dat de drugs die op het lichaam van [gedaagde] zijn aangetroffen bij zijn aanhouding zijn klaargemaakt in de woning van [gedaagde] . De in de woning aangetroffen hoeveelheid versnijdingsmiddel kan immers niet voor eigen gebruik zijn en de op straat aangetroffen hoeveelheid harddrugs (73 zakjes en 14 bolletjes) is evident bestemd om te worden verhandeld.
Wonen Zuid vordert dan ook, samengevat, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Daarnaast vordert zij betaling van de huurachterstand van € 1.203,79.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Wonen Zuid heeft er ter zitting op gewezen dat, hoewel het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel in de woning destijds geen grond was om tot sluiting door de burgemeester over te gaan, dit niet wegneemt dat het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel wel strafbaar is op grond van artikel 10a lid 1 onder 3 van de Opiumwet, zoals ook reeds volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5613. Volgens Wonen Zuid handelt [gedaagde] daarmee in strijd met artikel 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden.
4.2.
De Hoge Raad heeft in voormeld arrest onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij artikel 10a Opiumwet overwogen dat bij het in het eerste lid, onder 3, strafbaar gestelde voorhanden hebben wordt geëist de wetenschap of althans het ernstig vermoeden dat de voorwerpen etc. bestemd zijn tot het plegen van een der misdrijven, als bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet (thans vierde of vijfde lid, ktr.) en dat die bestemming uit alle relevante omstandigheden zal kunnen worden afgeleid.
4.3.
In de woning van [gedaagde] zijn, naast het versnijdingsmiddel, aangetroffen verpakkingsmateriaal en een blokpers. Dit maakt naar het oordeel van de kantonrechter dat het versnijdingsmiddel moet worden aangemerkt als een stof als bedoeld in artikel 10a, lid 1, onder 3 van de Opiumwet.
4.4.
Uit het door [gedaagde] gevoerde verweer begrijpt de kantonrechter, dat [gedaagde] ervan uitging dat op grond van de Algemene Huurvoorwaarden het weliswaar niet was toegestaan om in de woning drugs de verwerken/bewerken en/of te verhandelen maar dat hij zich er niet van bewust was dat het voorhanden hebben van versnijdingsmiddel evenmin was toegestaan.
4.5.
De eerste vraag die nu dus beantwoord moet worden is of [gedaagde] artikel 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden zo beperkt mocht opvatten of niet.
De woorden “activiteiten verrichten” betekenen in het normale spraakgebruik - anders dan wellicht in de juristerij - dat men (actief) met iets bezig is, zoals het verwerken/bewerken of verhandelen van drugs. Nu het verrichten van activiteiten in een adem wordt genoemd met het kweken van hennep, zijnde een actief handelen, moet er in beginsel van worden uitgegaan dat met het verrichten van activiteiten die op grond van de Opiumwet strafbaar zijn gesteld enkel actief handelen wordt bedoeld. Het “aanwezig hebben” van versnijdingsmiddel is daarentegen passief, en moet daarom in beginsel niet als een activiteit worden gezien. Dit is slechts anders indien het voor [gedaagde] duidelijk had moeten zijn dat het aanwezig hebben van versnijdingsmiddel ook door Wonen Zuid als een activiteit in de zin van de betreffende huurvoorwaarde zou worden aangemerkt, bijvoorbeeld doordat bij de Algemene Huurvoorwaarden een (schriftelijke) toelichting is gegeven of door bekend gemaakt beleid. Wonen Zuid heeft in dat verband echter niets gesteld, zodat dient te worden uitgegaan van de actieve betekenis van de woorden “activiteiten verrichten” in het normale spraakgebruik. Bij dit oordeel is van belang dat het artikel kennelijk in de Algemene Huurvoorwaarden is opgenomen met als doel het voorkomen van overlast. Daarvan is nu juist geen sprake, zoals van de zijde van Wonen Zuid desgevraagd ter zitting is verklaard. Al het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat het enkel aanwezig hebben van versnijdingsmiddel in de woning niet in strijd is met artikel 6.7 van de Algemene Huurvoorwaarden.
4.6.
Dat het versnijdingsmiddel in de woning werd verwerkt tot drugs, is voorts niet komen vast te staan. Anders dan [gedaagde] beweert, acht de kantonrechter het niet aannemelijk dat de op het lichaam van [gedaagde] aangetroffen hoeveelheid drugs alleen voor eigen gebruik is; er is met andere woorden wel degelijk sprake van een handelsvoorraad. Gelet op de hoeveelheid aangetroffen versnijdingsmiddel, de verpakkingsmiddelen en de blokpers is ook aannemelijk dat het versnijden van de drugs thuis gebeurt, echter het bewijs daarvoor ontbreekt. De bewijslast ter zake rust bij Wonen Zuid, echter Wonen Zuid heeft op dit punt geen althans onvoldoende specifiek bewijs aangeboden, zodat nadere bewijslevering niet aan de orde is.
4.7.
Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie dan ook dat, nu de aan de gevorderde ontbinding en ontruiming ten grondslag gelegde tekortkomingen niet zijn komen vast te staan, deze vorderingen moeten worden afgewezen.
De gestelde huurachterstand is niet aan de vorderingen tot ontbinding en ontruiming ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft de bij dagvaarding gevorderde achterstand niet betwist, zodat dit toewijsbaar is, te vermeerderen met de rente als hierna bepaald.
4.8.
In de uitkomst van de procedure ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wonen Zuid te betalen een bedrag van € 1.203,79, vermeerderd met de wettelijke rente over de betreffende huurtermijnen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: EB
coll: