ECLI:NL:RBLIM:2019:6577

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
03/659271-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke jeugddetentie en maximale werkstraf voor jongen die schoten loste op school in Roermond

Op 14 september 2018 vond er een schietincident plaats op een school in Roermond, waarbij de verdachte, een jongen geboren in 2002, met een vuurwapen schoot in de richting van medeleerlingen en een leraar. De rechtbank Limburg oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan het incident wapens had meegenomen en had verklaard dat hij [slachtoffer 1] wilde 'doodschieten'. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Stevens-Waltmans, en de zaak werd behandeld in aanwezigheid van de ouders van de verdachte en vertegenwoordigers van de jeugdreclassering. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2], alsook aan bedreiging van leraren en leerlingen van de school. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van 12 maanden, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 200 uren. De verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer: 03/659271-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken van 16 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende aan de [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G. Stevens-Waltmans, advocaat, kantoorhoudende in Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is, nadat de zaak is aangehouden op de terechtzitting van 23 april 2018, inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juli 2019. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten gegeven. Ook zijn gehoord de ouders van de verdachte en [medewerker reclassering] , vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling jeugdreclassering (verder: jeugdreclassering).
De rechtbank heeft verder [naam 1] en [naam 2] van Slachtofferhulp Nederland gehoord, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring die op de zitting namens benadeelde partij [slachtoffer 1] is voorgehouden.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 14 september 2018 in Roermond:
Feit 1:heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachten rade – [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachten rade – die [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, dan wel dat hij die [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht/met zware mishandeling, door met een vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] te schieten;
Feit 2:heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, dan wel dat hij heeft geprobeerd die [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, dan wel dat hij die [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht/met zware mishandeling, door met een vuurwapen in de richting van die [slachtoffer 2] te schieten;
Feit 3:leraren en/of leerlingen van het [naam school] (verder: het [naam school] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht/met zware mishandeling, door (meermalen) met een (vuur)wapen in en/of buiten de school te schieten;
Feit 4: een vuurwapen en/of munitie voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek op de terechtzitting:
  • is gebleken dat de rechtbank bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dagvaarding voor feit 3 nietig moet worden verklaard. Door de wijze van tenlastelegging is niet duidelijk wat de verdachte wordt verweten en waartegen hij zich zou moeten verweren. Er staat nu dat de verdachte een of meerdere leraren heeft bedreigd, maar wie de bedreigden zijn is niet duidelijk omdat deze niet genoemd worden. Hieruit volgt dat deze personen niet bevraagd kunnen worden of zij echt op de hoogte zijn geweest van de bedreiging en of zij zich echt bedreigd hebben gevoeld.
De officier van justitie heeft tegen dit verweer van de raadsvrouw aangevoerd dat het niet noemen van specifieke namen van de bedreigden nog niet maakt dat het onduidelijk is wie de bedreigden zijn geweest. De bedreiging heeft namelijk plaatsgevonden op het [naam school] waar meerdere leerlingen en leraren aanwezig waren. Het is dus duidelijk dat de tenlastegelegde bedreiging zich tegen hen heeft gericht. Dat er geen specifieke namen in de tenlastelegging zijn opgenomen komt omdat er geen aangiftes zijn gedaan van bedreiging door deze leerlingen en leraren. Verschillende leerlingen en leraren hebben bij de politie wel verklaard dat zij zich bedreigd voelden en dat zij bang waren. Daarom heeft het Openbaar Ministerie toch besloten om ook tot vervolging van de verdachte voor bedreiging over te gaan.
De rechtbank zal aan het verweer van de raadsvrouw voorbij gaan. Net als de officier van justitie vindt de rechtbank dat voldoende duidelijk is dat de bedreiging van feit 3 zich richt tegen de leerlingen en leraren die op de school aanwezig waren op het moment dat de verdachte daar met een vuurwapen rondliep en schoten heeft gelost. De dagvaarding voldoet dan ook aan alle eisen van de wet en is dus geldig.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair, 2 primair, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Voor feit 1 primair en 2 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de verdachte heeft geschoten met een enkelschots kogelgeweer. Dit geweer is geschikt om iemand dodelijk te verwonden. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat op basis van verschillende getuigenverklaringen vast staat dat de verdachte met dit wapen heeft gericht in de richting van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) en vervolgens op hen heeft geschoten. De officier van justitie verwijst naar recente uitspraken van het Hof Den Bosch [1] en de Hoge Raad [2] en komt tot de conclusie dat het schieten met dit vuurwapen in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het doden van iemand dat de verdachte zich hier bewust van moet zijn geweest en dat hij dat gevolg ook heeft aanvaard. De kans op overlijden is dan -naar algemene ervaringsregels- zeer groot.
Dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld tegen [slachtoffer 1] staat volgens de officier van justitie vast: de verdachte heeft enige tijd kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van wat hij wilde gaan doen. De verdachte heeft zelf gezegd dat hij in de ochtend de beslissing heeft genomen om wapens mee naar school te nemen en dat hij [slachtoffer 1] wilde pakken. Toen de verdachte met de taxi op school was aangekomen, heeft hij ongeveer tien minuten lang in en rondom de school gelopen op zoek naar [slachtoffer 1] . Getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaren dat zij verdachte hebben horen zeggen dat hij “ [slachtoffer 1] gaat (dood)schieten”. Uiteindelijk heeft de verdachte ook echt op [slachtoffer 1] geschoten. Belangrijk hierbij is ook dat de verdachte niet zelf is gestopt met zijn gedragingen, maar dat politie-ingrijpen noodzakelijk is geweest.
Voor feit 3 heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit verschillende getuigenverklaringen van leerkrachten en leerlingen blijkt dat zij zich bedreigd hebben gevoeld op het moment dat de verdachte met zijn vuurwapen in en buiten de school heeft geschoten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 primair en subsidiair, feit 2 primair en subsidiair en feit 3, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Wel vindt de raadsvrouw bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling, en ook dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad, zodat feit 1 meer subsidiair, feit 2 meer subsidiair en feit 4 bewezen kunnen worden verklaard.
Over de feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw, zoals ook is te lezen in de door haar op de zitting overgelegde pleitnotities, kortgezegd aangevoerd dat de verdachte vanaf het begin een duidelijke en telkens dezelfde verklaring heeft afgelegd. Hij heeft steeds gezegd dat hij [slachtoffer 1] bang wilde maken en hem zo wilde laten weten dat hij het broertje van de verdachte en de verdachte zelf, met rust moest laten. Het opzet van de verdachte is niet gericht geweest op het doden of toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Er is dan ook geen sprake geweest van boos opzet. Ook is geen sprake van voorwaardelijk opzet. Het klopt dat de verdachte op enig moment zijn vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar hij heeft toen niet op hen geschoten. Hij heeft het geweer namelijk eerst weer naar de lucht gericht en hij heeft vervolgens in de lucht geschoten.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte heeft namelijk veel moeite met het ordenen van zijn gedachten door zijn problematiek en zijn beperkte mogelijkheden, zoals ook door de psycholoog wordt omschreven. Misschien zijn er momenten geweest dat de verdachte had kunnen nadenken over waar hij mee bezig was en had hij kunnen stoppen, maar de verdachte is niet in staat deze momenten te zien. Hij heeft daarover zowel tijdens zijn verhoor bij de politie als op de terechtzitting aangegeven dat hij niet meer terug kon en dat hij niet meer kon stoppen. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat de verdachte zich heeft kunnen beraden en na heeft kunnen denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, zodat van voorbedachten rade geen sprake is.
Over feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat, als de rechtbank niet meegaat in het eerdere verweer van de raadsvrouw over de nietigheid van de dagvaarding, op basis van het procesdossier niet kan worden bewezen dat leerlingen en leraren van het [naam school] zich bedreigd hebben gevoeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [3]
Over feit 1 en 2
Bewijsmiddelen
De verdachte verklaart tijdens zijn verhoor bij de politie dat hij problemen heeft met een groepje leerlingen op school, waarvan [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) de leider is. De verdachte geeft aan dat [slachtoffer 1] hem niet met rust laat en dat [slachtoffer 1] het sinds kort ook op zijn broertje gemunt heeft. De verdachte verklaart dat hij wilde dat [slachtoffer 1] hen met rust zou laten. De verdachte verklaart dat hij op 14 september 2018 in de ochtend thuis een geweer uit de kast heeft gepakt en dat hij dat geweer bij de deur heeft gezet, waarna hij een boterham is gaan eten. Ook heeft hij kogels uit de schuur gepakt, die daar in een kast achter slot en grendel lagen. Hij heeft toen de twee hangsloten van de kast waar de kogels in lagen doorgeknipt met een ijzerschaar. De verdachte verklaart dat hij vervolgens met (onder meer) het geweer en de munitie met de taxi naar het [naam school] is gegaan. De verdachte verklaart dat hij er alleen nog aan kon denken dat hij [slachtoffer 1] te pakken moest zien te krijgen. Hij kon voor zijn gevoel niet meer terug. Vervolgens is hij bij het [naam school] op zoek gegaan naar [slachtoffer 1] . Allereerst is hij naar een bankje aan de overkant van het [naam school] gelopen. Daar kwam een leraar naar hem toe (de rechtbank weet: [slachtoffer 2] ), waarop verdachte via de hoofdingang het [naam school] binnen is gelopen. [4]
Op de fotoprint, die aan het proces-verbaal van bevindingen ‘bekijken beelden [naam school] ’ is gehecht, is te zien dat de verdachte om 08.28 uur het gebouw van het [naam school] inloopt. [5]
De verdachte verklaart verder dat hij binnen op zoek is gegaan naar [slachtoffer 1] . Hij verklaart dat hij onder andere in zijn klaslokaal heeft gekeken, maar dat hij [slachtoffer 1] niet kon vinden. De verdachte verklaart dat [slachtoffer 2] en [getuige 4] hebben geprobeerd hem tegen te houden en dat zij hebben geprobeerd zijn spullen af te pakken, maar dat hij toen weg is gerend naar beneden en dat hij uiteindelijk weer naar buiten is gegaan. Hij verklaart dat [getuige 4] toen achter hem aan is gelopen. Buiten ziet de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en hij verklaart dat hij toen naar [slachtoffer 1] schreeuwde dat hij zijn broertje met rust moest laten. [slachtoffer 1] is vervolgens weggerend en de verdachte is achter hem aan gegaan. De verdachte verklaart dat op het moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van hem wegrennen er een korte afstand was tussen hen. Hij verklaart dat hij die ochtend op het [naam school] een paar schoten heeft gelost. [6]
De verdachte is om 08.37 uur door de gealarmeerde politie aangehouden. [7]
Getuige [getuige 4] verklaart dat hij leraar is op het [naam school] in Roermond en dat hij op 14 september 2018 getuige is geweest van het schietincident op het [naam school] . [getuige 4] verklaart dat hij de verdachte die dag voor het eerst binnen zag, toen de verdachte domein D van het [naam school] in kwam lopen. Op enig moment zag [getuige 4] dat de verdachte met beide handen een geweer vasthield en dat hij het geweer, richtend op het plafond, afvuurde. [getuige 4] zag vervolgens dat de verdachte wegliep. Op enig moment liep [getuige 4] in de richting van de verdachte en hij ziet hem een sigaret roken. [getuige 4] verklaart dat hij de verdachte blijft volgen totdat zij weer buiten zijn. [getuige 4] verklaart dat hij buiten op zo’n twee meter achter de verdachte stond toen hij zag dat de verdachte zijn geweer op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] richtte, waarbij de verdachte het geweer op borsthoogte hield. [getuige 4] verklaart dat hij zag dat de verdachte twee seconden later schoot in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Hij zag dat de verdachte gericht één keer op hen schoot. [getuige 4] zag [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vervolgens wegrennen in de richting van de speelplaats en om de hoek weglopen en hij zag dat de verdachte achter hen aanliep. Hij zag dat de verdachte zijn geweer opnieuw laadde. [getuige 4] is achter de verdachte aangelopen en hield daarbij vijf meter afstand van de verdachte. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] via de zijkant van het gebouw de trap omhoog liepen en dat de verdachte, nog voordat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de deur waren, vanuit de borst gericht het vuurwapen richtte op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en schoot. [8]
Getuige [getuige 3] verklaart dat zij tijdens de gebeurtenis op 14 september 2018 voor schooltijd met een groepje leerlingen op het bankje voor school zat toen zij de verdachte naar hen toe zag komen lopen. [getuige 3] zag dat de verdachte een lang groot geweer pakte en dat hij een kogel in het geweer stopte. Zij hoorde de verdachte vervolgens zeggen: “Ik ga [slachtoffer 1] schieten.” [getuige 3] verklaart dat zij de verdachte enige tijd later voor de ingang van de school zag staan en dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zag komen aanlopen. Zij verklaart dat zij de verdachte het geweer zag richten op [slachtoffer 1] en dat zij vervolgens schoten heeft gehoord. [9]
Getuige [getuige 5] verklaart dat zij tijdens de gebeurtenis op 14 september 2018 voor schooltijd met een groepje leerlingen op het bankje voor school zat, toen zij zag dat de verdachte zijn geweer op [slachtoffer 1] richtte. Zij zag dat een leerkracht ( [slachtoffer 2] : noot rechtbank) met de armen uit elkaar voor [slachtoffer 1] ging staan en zij hoorde dat er een keer geschoten werd. [10]
Getuige [getuige 1] verklaart dat zij tijdens de gebeurtenis met een groepje op het bankje voor school zat toen zij de verdachte uit een taxi zag stappen en hem naar hen toe zag lopen. Zij zag dat de verdachte een geweer vast had. [getuige 1] verklaart dat zij de verdachte met luide stem hoorde zeggen: “Ik ga [slachtoffer 1] doodschieten.” [11]
Getuige [getuige 2] verklaart dat zij tijdens de gebeurtenis met een groepje leerlingen op het bankje voor school zat toen zij de verdachte naar haar groepje zag komen lopen. Zij verklaart dat zij zag dat de verdachte een geweer bij zich had en dat hij een kogel bovenin het geweer stopte. Nadat hij die kogel in het geweer had gestopt hoort [getuige 2] de verdachte zeggen: “Ik ga [slachtoffer 1] schieten.” [12]
Uit het proces-verbaal sporenonderzoek van Forensische opsporing blijkt dat aan de rechterzijde van de hoofdingang (foto pagina 81) een huls kaliber .22 werd aangetroffen. [13]
Uit het proces-verbaal onderzoek wapens en munitie blijkt, over het bij de verdachte tijdens zijn aanhouding inbeslaggenomen wapen (Voere kaliber .22), dat het gaat om een enkelschots kogelgeweer, dat geschikt is om iemand dodelijk te verwonden. Aangetroffen zijn hulzen van hollowpointkogels, een expanderend projectiel, die door hun uitwerking gruwelijke verwondingen kunnen veroorzaken. [14]
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van de verdachte wordt een notitiebriefje aangetroffen waarop staat geschreven: “sorry, ik wou het niet zo hou van jully (en enkele getekende hartjes). [15]
De bespreking van het verweer
A. (voorwaardelijk) opzet op de levensberoving/zwaar lichamelijk letsel
De raadsvrouw heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte wel met zijn wapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en ook met dat wapen heeft geschoten, maar dat hij niet gericht op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten. Dit past ook bij de verklaring van de verdachte dat hij [slachtoffer 1] slechts bang heeft willen maken. Gelet hierop kan er volgens de verdediging geen sprake zijn van opzet op de levensberoving en op zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank moet dus eerst de vraag beantwoorden of de verdachte met zijn handelen het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – hier de dood – aanwezig is als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is gedaan. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk (behoorlijk groot) is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans tijdens de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop heeft toegenomen).
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 14 september 2018 een schietincident heeft plaatsgevonden op het [naam school] in Roermond. De rechtbank stelt daarbij, anders dan de raadsvrouw, vast dat de verdachte die ochtend met een vuurwapen, dat geschikt is om iemand dodelijk te verwonden, op behoorlijk korte afstand in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] heeft geschoten, en (op dat moment) dus niet in de lucht heeft geschoten, zoals door de raadsvrouw wordt gesteld. [slachtoffer 2] stond op het moment van schieten dichtbij [slachtoffer 1] .
De rechtbank oordeelt dan ook dat het op zo’n korte afstand met een dodelijk vuurwapen schieten in de richting van een persoon ( [slachtoffer 1] ) op klaarlichte dag, terwijl een ander persoon ( [slachtoffer 2] ) daar dichtbij staat, naar uiterlijke verschijningsvorm zodanig is gericht op het doden van die personen dat de verdachte – minimaal – de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van deze personen bewust heeft aanvaard. Er zijn voor de rechtbank geen redenen om hier anders over te denken.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op zowel de dood van [slachtoffer 1] als van [slachtoffer 2] .
Voorbedachten rade
De raadsvrouw heeft ook aangevoerd dat, als de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het opzet heeft gehad om de slachtoffers te doden, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, omdat de verdachte – door zijn problematiek – niet in staat is geweest tot kalm beraad.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van de voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte enige tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet dus de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap geven. Of voorbedachten rade bewezen kan worden verklaard, hangt sterk af van de vraag of er gelegenheid tot beraad is geweest en van de overige feitelijke omstandigheden, zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van handelen met voorbedachten rade door de verdachte stelt de rechtbank allereerst vast dat de verdachte in de ochtend van 14 september 2018 het plan heeft bedacht om tegen [slachtoffer 1] op te komen en dat hij daarom een geweer van de muur in de woning heeft gehaald en bij de deur heeft klaargezet. Ook heeft hij sloten van een kastdeur open gebroken, om zo kogels te kunnen pakken. Voor zijn ouders heeft hij een excuusbriefje geschreven (en achtergelaten), voor wat hij van plan is te gaan doen. Na zijn ontbijt heeft de verdachte vervolgens het wapen en de kogels gepakt en is hij met de taxi vanuit [woonplaats verdachte] naar het [naam school] in Roermond vertrokken. Een rit van ruim 20 minuten. Op het [naam school] aangekomen is hij eerst naar een bankje tegenover de school gelopen, waarop een groepje leerlingen zat. Tegen deze leerlingen heeft de verdachte uitgesproken dat hij [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) gaat (dood)schieten, waarbij hij zijn geweer goed zichtbaar voor iedereen vast heeft gehad. Vervolgens heeft de verdachte een rondje door de school gemaakt, naar eigen zeggen op zoek naar [slachtoffer 1] . Zijn wapen heeft hij daarbij steeds in zijn handen gehouden. In het gebouw heeft hij een keer in de lucht geschoten. Ook heeft hij de tijd genomen om een sigaret te roken. In de tussentijd hebben leerkrachten, onder andere [slachtoffer 2] en [getuige 4] , tevergeefs geprobeerd op de verdachte in te praten, contact met hem te krijgen en zijn wapens af te nemen. De verdachte was echter niet van zijn plan af te krijgen. Uiteindelijk heeft de verdachte [slachtoffer 1] buiten gevonden en heeft hij daar zijn doorgeladen wapen in de richting van [slachtoffer 1] gericht en vervolgens de trekker overgehaald.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat de verdachte niet alleen met een vooropgezet plan de confrontatie met [slachtoffer 1] heeft gezocht, maar dat hij ook voldoende de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en dat hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Er is behoorlijk wat tijd verstreken tussen het moment dat de verdachte thuis de beslissing nam om wapens mee naar school te nemen en het moment dat hij zijn schot op [slachtoffer 1] loste. De verdachte heeft dus voldoende tijd gehad om na te denken over waar hij mee bezig was. De rechtbank gaat ervan uit dat dit nadenken ook daadwerkelijk is gebeurd, gelet op de handelingen die verdachte heeft gedaan vanaf het moment dat hij thuis opstond. De rechtbank heeft geen redenen om hier anders over te denken. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de problematiek van de verdachte niet dusdanig is dat hij hier in het geheel niet toe in staat zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte ook niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich op 14 september 2018 in Roermond schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Over feit 3
[getuige 6] verklaart dat hij op 14 september 2018 zag dat de verdachte voor het [naam school] in Roermond de weg overstak en naar een bankje liep, waarop een aantal leerlingen zat. [getuige 6] zag dat hij een geweer vasthield voor zijn borst en dat hij contact maakte met de leerlingen op het bankje. [getuige 6] zag dat de verdachte het geweer omhoog hield en hij hoorde toen een knal. De loop van het geweer was toen boven het hoofd van de verdachte. Vervolgens zag hij dat [slachtoffer 2] met de verdachte in gesprek raakte en dat zij samen de school inliepen. [getuige 6] verklaart dat hij ook de school is binnen gegaan, waar hij de verdachte trof in de aula. [getuige 6] zag dat de verdachte daar naar hem keek en dat hij het geweer in zijn richting hield. [getuige 6] hoorde een schot, een harde knal. [getuige 6] verklaart dat het voor hem toen heel serieus werd en dat hij daarom met zijn handen omhoog is weggelopen. [16]
[getuige 7] verklaart dat zij op 14 september 2018 aanwezig was op het [naam school] en dat er plotseling onrust was. Zij was op dat moment in het gebouw. [getuige 7] zag dat [slachtoffer 2] de doorgang blokkeerde, zodat de verdachte niet meer verder kon lopen. [getuige 7] verklaart dat zij zag dat de verdachte voor [slachtoffer 2] stond en een wapen vast had. [getuige 7] verklaart dat zij zag dat de verdachte het wapen omhoog richtte naar het plafond, waarna zij een schot hoorde. Dit was een doffe knal. [slachtoffer 2] dook in elkaar. Zij verklaart ook de leerlingen naar de lokalen te hebben gesommeerd. [17]
[getuige 8] verklaart dat de verdachte vanuit de taxi naar het bankje liep en dat de verdachte daarbij een lang voorwerp omhoog hield in de lucht. Zij hoorde een knal en ze zag dat de verdachte schoot. Zij verklaart verder dat er wel een moment is geweest dat ze bang was geraakt te worden. [18]
De verdachte verklaart dat hij op 14 september 2018 op het [naam school] een aantal schoten heeft gelost in de lucht. Hij verklaart dat hij in ieder geval eenmaal binnen en eenmaal buiten heeft geschoten. [19]
De rechtbank acht op grond van deze bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van leerlingen en leraren van het [naam school] , met enig misdrijf tegen het leven gericht, door meermalen met een vuurwapen in en buiten het [naam school] te schieten. Dit gebeurt op het tijdstip dat de school volloopt met leraren en leerlingen omdat de lessen gaan beginnen. Dat niet iedereen verklaart zich daadwerkelijk bedreigd te hebben gevoeld is niet relevant. Onder de hiervoor weergegeven omstandigheden kan een dergelijke vrees in het algemeen worden opgewekt.
Over feit 4
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden van de volgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd:
- Het proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2018; [20]
- Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie; [21]
- De bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting. [22]

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1:
op 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad, met een vuurwapen (merk Voere) een kogel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen (merk Voere) een kogel in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3:
op meer tijdstippen op 14 september 2018 in de gemeente Roermond, leraren en leerlingen van het [naam school] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht immers heeft hij, verdachte, meermalen met een (vuur)wapen in en buiten de
school geschoten;
feit 4:
hij op 14 september 2018 in de gemeente Roermond een vuurwapen (merk Voere, kaliber .22 Long Rifle) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie en munitie van categorie II en categorie III voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot moord.
feit 2 primair:
poging tot doodslag.
feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De kinder- en jeugdpsychiater [naam psychiater] en de kinder- en jeugdpsycholoog
[naam psycholoog] hebben over de verdachte op 24 november 2018 en 29 november 2018 rapporten uitgebracht.
De deskundige [naam psychiater] komt tot de volgende conclusie.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis (ASS) en een depressieve stoornis. Hiermee samenhangend vertoont de verdachte een zorgelijke emotionele, morele en sociale ontwikkeling. Zijn cognitieve ontwikkeling is disharmonisch, ten nadele van zijn executieve functies. Van deze problematiek was ook sprake tijdens het tenlastegelegde en de gedragskeuzes van de verdachte werden door zijn problematiek beïnvloed. Het tenlastegelegde kan de verdachte daarom verminderd worden toegerekend.
De deskundige [naam psycholoog] komt tot de volgende conclusie.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis (ASS). Er is ook sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een disharmonisch intelligentieprofiel, waarbij zijn werkgeheugen en verwerkingssnelheid op het niveau zijn van een licht verstandelijke beperking. De verdachte heeft nauwelijks zicht op zijn eigen (dis)functioneren en zijn probleemoplossend vermogen is uiterst beperkt. Hiervan was ook sprake tijdens het tenlastegelegde en zijn gedragskeuzes en gedragingen worden door zijn problematiek beïnvloed. Het tenlastegelegde kan daarom in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte opheft.

8.De straf

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie van 379 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht bij de jeugdreclassering;
  • meewerken aan begeleiding door ‘KLIK!’ en ‘Grijp het leven’, of een soortgelijke instelling;
  • meewerken aan forensische behandeling bij Radix of een soortgelijke kliniek.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, als de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van de poging moord en poging doodslag zou komen, de eis van de officier van justitie passend is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen en strafbaar is, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van de verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie over de verdachte, en ook de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw. De rechtbank heeft in het bijzonder met het volgende rekening gehouden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot moord, poging tot doodslag, bedreiging en het hebben van een vuurwapen en munitie. Poging tot moord en poging tot doodslag worden in ons strafrechtstelsel beschouwd als twee van de ergste misdrijven.
De verdachte en [slachtoffer 1] waren al jarenlang schoolgenoten en tijdens het plegen van de feiten bovendien ook klasgenoten van elkaar. Zij bezochten beiden het [naam school] in Roermond, een school voor speciaal onderwijs. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat zij geen goed contact hadden. In de beleving van de verdachte werd hij al lange tijd door [slachtoffer 1] lastig gevallen en gepest. Volgens de verdachte richtten deze pesterijen zich sinds de start van het schooljaar 2018-2019 ook op het broertje van de verdachte. Hierdoor heeft de verdachte het gevoel gehad dat hij zijn broertje en zichzelf tegen [slachtoffer 1] moest beschermen. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de schokkende gebeurtenis op 14 september 2018. Op die dag besluit de verdachte om vanuit thuis wapens en munitie mee naar school te nemen, met de bedoeling om een einde te maken aan de pesterijen door [slachtoffer 1] . Met zijn wapens voor alle leerlingen en leraren van het [naam school] goed zichtbaar, start de verdachte in en rondom de school zijn zoektocht naar [slachtoffer 1] . Het geweer heeft de verdachte daarbij steeds dreigend in zijn handen en hij schiet met dat geweer een aantal keren in de lucht, zowel binnen als buiten het gebouw. Dit heeft bij leerlingen en leraren angst en paniek veroorzaakt, waarbij een aantal zelfs vreesde voor het leven. Uiteindelijk ziet de verdachte [slachtoffer 1] buiten het gebouw en zoekt de verdachte bewust de confrontatie met hem op. De verdachte schreeuwt naar eigen zeggen dat [slachtoffer 1] zijn broertje met rust moet laten. Hij zet deze woorden kracht bij door met zijn vuurwapen te schieten in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] . Slachtoffer [slachtoffer 2] , een leraar van het [naam school] , die op dat moment probeert [slachtoffer 1] in bescherming te nemen, wordt daarbij ook (gericht) beschoten. De verdachte heeft met dit handelen bewust een levensbedreigende situatie gecreëerd voor de beide slachtoffers. Door gericht te schieten op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft hij het risico genomen hen het kostbaarste te ontnemen wat zij bezitten: hun leven. Hij heeft hiermee geen respect getoond voor het leven van beide slachtoffers.
Het spreekt voor zich dat het toegepaste geweld voor de slachtoffers, ondanks dat zij er levend en zelfs zonder verwondingen vanaf zijn gekomen, een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de op de zitting namens slachtoffer [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaring en de stukken die horen bij de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de vader van het slachtoffer verklaart dat het slachtoffer nog altijd veel last heeft van de schietpartij, die hij nog niet heeft kunnen verwerken. Hij is bang en angstig om alleen over straat te gaan en hij durft niet ver van huis te zijn. Het slachtoffer waande zich veilig op school. Dat juist daar het voorval heeft plaatsgevonden, heeft veel indruk op hem gemaakt. Hij is nog altijd bang voor wraakacties door de verdachte of zijn familie en is daarom steeds alert, gespannen en onrustig. De verdachte heeft hierbij kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Dergelijke strafbare feiten zijn niet alleen zeer bedreigend en traumatiserend voor slachtoffers, maar een dergelijk gewelddadig optreden op school is ook zeer schokkend voor de getuigen van het voorval. Ook hebben de feiten een versterking van de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Direct na de gebeurtenis was er sprake van een golf van schok in heel Nederland. Dit blijkt ook uit de berichten in de media naar aanleiding van het voorval, waarbij geframed werd dat er sprake was van de eerste “school shooting” in Nederland, zoals die de afgelopen jaren een aantal keren in de Verenigde Staten zijn voorgekomen.
De rechtbank wil benadrukken dat van een dergelijke “school shooting” in deze zaak geen sprake is geweest. De rechtbank is ervan overtuigd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit zijn beleving dat zijn broertje en hij werden gepest door het slachtoffer en dat hij zijn broertje en zichzelf moest beschermen. Hoewel het voor de rechtbank niet vast te stellen is of er daadwerkelijk sprake is geweest van pesterijen door het slachtoffer naar de verdachte en zijn broertje, staat het voor de rechtbank wel vast dat het de verdachte niet te doen was om persoonlijke roem, eer of glorie of het maken van zoveel mogelijk slachtoffers, zoals dit bij een “school shooting” wel het geval is. Het handelen van de verdachte is voortgekomen vanuit zijn beperkingen en zijn frustraties over het slachtoffer waarbij de logische plaats om het slachtoffer te vinden de school was. Dit maakt het voor de leerlingen en leraren die op dat moment aanwezig waren op het [naam school] -en die de motieven van de verdachten niet wisten- zeker niet minder beangstigend. Het mag duidelijk zijn dat de impact van de schietpartij voor hen groot is (geweest). De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Als reactie op het bewezenverklaarde feit moet om die reden een forse vrijheidsstraf het uitgangspunt te zijn.
De rechtbank houdt er echter ook rekening mee dat bij het bepalen van de strafmaat verschillende belangen een rol spelen. Waarbij aan de ene kant recht moet worden gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvoor voor de slachtoffers (vergelding), moet aan de andere kant rekening worden gehouden met de persoon van de verdachte en het belang dat de maatschappij heeft bij een afdoening die voorkomt dat de verdachte opnieuw de fout in gaat (preventie).
De rechtbank heeft op het strafblad van de verdachte van 27 maart 2019 kunnen zien dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van de verdachte rekening houden.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de rapportages van de deskundige [naam psychiater] (psychiater) en [naam psycholoog] (psycholoog) voornoemd. De deskundigen komen beiden tot de conclusie dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank zal de conclusie van de deskundigen overnemen. De verdachte is dus verminderd toerekeningsvatbaar.
Deskundige [naam psychiater] schat het risico op herhaling van gewelddadig gedrag bij onveranderde omstandigheden, als enigszins verhoogd in. [naam psychiater] adviseert daarom een langdurige begeleiding met een voorwaardelijk strafrechtelijk kader als stok achter de deur. Dit om de verdachte gemotiveerd te houden en zich te conformeren aan behandeling en begeleiding.
Deskundige [naam psycholoog] acht het recidiverisico op de korte termijn matig, maar op de langere termijn hoog als de verdachte onbehandeld blijft. Om dit risico te verminderen is een individueel behandeltraject voor de verdachte van belang, om te leren omgaan met spanningsopbouw, het reguleren van zijn impulsen, gedrag en emoties. [naam psycholoog] adviseert daarom een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie in combinatie met de bijzondere voorwaarden van meewerken aan een behandeltraject en een verplicht jeugdreclasseringscontact.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de rapportage van 23 april 2019 een strafadvies geformuleerd conform de pro-justitierapportages. De rechtbank heeft ook met dit advies rekening gehouden.
De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft op de terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte de afgelopen periode goed heeft meegewerkt aan de aan hem gestelde schorsingsvoorwaarden. De verdachte heeft, met zijn zeer betrokken ouders, er alles aan gedaan om herhaling te voorkomen. Ook heeft hij goed meegewerkt aan de hulpverlening vanuit KLIK! (dagbesteding) en Grijp (breed georiënteerde algemene hulpverlening). De verdachte heeft door het volgen van een individueel lesprogramma op een andere school zijn diploma gehaald en hij heeft inmiddels werk gevonden en zinvolle vrijetijdsbesteding. Ook op persoonlijk vlak heeft de verdachte een ontwikkeling doorgemaakt.
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij er erg van is geschrokken dat hij hiertoe in staat is geweest. De verdachte heeft in overleg met de directeur een excuusbrief gestuurd naar de leerlingen en leraren op school en hij hoopt dat zij zijn brief willen lezen. De verdachte wil er alles aan doen om te voorkomen dat het nog een keer gebeurt. Hij wil blijven meewerken aan hulpverlening vanuit Grijp en KLIK! om te groeien in zijn persoonlijkheid. Dit heeft hij de afgelopen periode ook gedaan.
De rechtbank concludeert dat de verdachte oprecht spijt heeft van zijn handelen en dat hij inzicht probeert te krijgen in de vraag waarom hij het heeft gedaan. De verdachte werkt daarom actief aan zijn problemen, onder meer om ervoor te zorgen dat hij niet opnieuw de fout in gaat.
Alles afwegende, in het bijzonder wat er over de persoon van de verdachte is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie en een taakstraf in de vorm van een werkstraf, passend en geboden is.
De rechtbank zal, onder meer gelet op de ernst van de feiten, een voorwaardelijke jeugddetentie voor lange duur opleggen. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichting tot begeleiding door ‘KLIK!’ en ‘Grijp het leven’ opleggen, zoals geadviseerd is door de jeugdreclassering op de terechtzitting. Ook zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat de verdachte moet meewerken aan forensische behandeling bij Radix of een soortgelijke kliniek, als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht. De vertegenwoordigster van de jeugdreclassering heeft op de terechtzitting aangegeven dat de behandeling vanuit een forensische setting nu niet noodzakelijk is, omdat Grijp en KLIK! ambulant op dit moment kunnen bieden wat de verdachte nodig heeft, maar vanwege de problematiek van de verdachte en het advies van de psycholoog en de psychiater ziet de rechtbank toch aanleiding om dit wel op te leggen.
Omdat de voorwaardelijke jeugddetentie vooral helpend zal zijn bij het houden aan de voorwaarden die de rechtbank noodzakelijk vindt (preventie), zal zij tevens de maximale werkstraf van 200 uren opleggen aan de verdachte (vergelding).
Tot slot zal de rechtbank het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

9.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[ouder slachtoffer 1] (ouder van [slachtoffer 1] ) vordert namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding van € 2.500,- voor feit 1. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit immateriële schade en daarbij de wettelijke rente vanaf 14 september 2018. De benadeelde partij vordert ook om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzochte schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1000,-, met de wettelijke rente vanaf 14 september 2018. Ook vordert de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij moet voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de gehele vordering af te wijzen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Uit de vordering blijkt namelijk onvoldoende waar de psychische schade van het slachtoffer zelf uit bestaat. Als de rechtbank hier anders over denkt, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat er in dit geval sprake is van een zeer ernstig strafbaar feit, waarbij gericht op het slachtoffer is geschoten. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat er bij het slachtoffer sprake is van psychische schade. Omdat de vordering niet nader onderbouwd is met een eigen verklaring van het slachtoffer of een medische verklaring zal de rechtbank de schade in redelijkheid stellen op € 1000,-.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot een bedrag van € 1000,- te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode vanaf 14 september 2018.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot een bedrag van € 1000,-
te vermeerderen met de wettelijke rente over de periode van 14 september 2018 tot aan de dag van de betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, omdat de vordering voor dat deel een onevenredige belasting voor het strafproces oplevert.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 287, 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 6 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een
jeugddetentievan
12 maanden;
- bepaalt dat de straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd van twee jaren:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt voorts als
  • gedurende de proeftijd op de door de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zich zal melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zo lang deze gecertificeerde instelling dat noodzakelijk acht;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan begeleiding door ‘KLIK!’ en ‘Grijp het leven’, of soortgelijke instelling;
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan forensische behandeling bij Radix of soortgelijke kliniek, indien de gecertificeerde instelling dat noodzakelijk acht;
- geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Bureau Jeugdzorg Limburg, afdeling jeugdreclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht,
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk
toe;
-
veroordeeltveroordeelde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1]
te betalen € 1.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 14 september 2018 tot aan de dag der volledige voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering voor het niet toegewezen gedeelte van de immateriële schade en bepaalt dat hij dit gedeelte van zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
-veroordeeltde veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
nihil;
-legt aan de veroordeelde de
verplichtingop tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van
€ 1.000,-te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 14 september 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. J.J.M. Wassenberg en mr. S.A.M.C. van de Winkel, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroeks, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 juli 2019.
Buiten staat
Mr. S.A.M.C. van de Winkel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad, met een vuurwapen (merk Voere) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad, met een vuurwapen (merk Voere) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, een vuurwapen (merk Voere) op die [slachtoffer 1] gericht en/of met dat vuurwapen een of meer schoten gelost;
2.
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen (merk Voere) een of meer kogel(s) in de richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen (merk Voere) een of meer kogel(s) in de
richting van die [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, een vuurwapen (merk Voere) op die [slachtoffer 2] gericht en/of met dat vuurwapen een of meer schoten gelost;
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond,
een of meer leraren en/of een of meer leerlingen van het [naam school] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
immers heeft hij, verdachte, meermalen met een (vuur)wapen in en/of buiten de
school geschoten;
4.
hij op of omstreeks 14 september 2018 in de gemeente Roermond een vuurwapen (merk Voere, kaliber .22 Long Rifle) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, en/of munitie van catergorie II en/of categorie III voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;

Voetnoten

1.Hof Den Bosch 29 april 2019, ECLI:NL:GHSCHE:2019:1600.
2.Hoge Raad 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:117.
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, recherche Noord-Midden Limburg, basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL2300-2018140964, gesloten d.d. 21 december 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 437.
4.Pagina’s 365 tot en met 374 en pagina’s 392 tot en met 398.
5.Pagina 127.
6.Pagina’s 365 tot en met 374 en pagina’s 392 tot en met 398.
7.Pagina 357.
8.Pagina’s 247 en 248.
9.Pagina 397.
10.Pagina 267.
11.Pagina’s 270 en 271.
12.Pagina 253.
13.Pagina 75.
14.Pagina’s 92 tot en met 100.
15.Pagina 166.
16.Pagina’s 217 tot en met 221.
17.Pagina’s 224 tot en met 226.
18.Pagina’s 256 tot en met 258.
19.Proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2019.
20.Pagina 27.
21.Pagina’s 93 tot en met 96.
22.Proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2019.