ECLI:NL:HR:2018:117

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
17/00056
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Viervoudige poging doodslag met vuurwapen in woonwijk Helmond

In deze zaak gaat het om een viervoudige poging tot doodslag die plaatsvond op 3 november 2014 in Helmond. De verdachte heeft met een vuurwapen op een auto geschoten waarin vier inzittenden zaten. De Hoge Raad behandelt het cassatieberoep van de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De centrale vraag is of de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de inzittenden. Het Hof oordeelt dat het schieten op een auto met personen erin, naar uiterlijke verschijningsvorm, zodanig gericht is op het doden van die personen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op hun dood bewust heeft aanvaard. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie. Daarnaast wordt een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling behandeld, waarbij het Hof een vergissing maakt in de tijdsduur van de proeftijd. De Hoge Raad herstelt deze vergissing. De uitspraak van de Hoge Raad leidt tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van tien jaren naar negen jaren en acht maanden, vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.

Uitspraak

30 januari 2018
Strafkamer
nr. S 17/00056
EC/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 26 mei 2016, nummer 20/002192-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling alsmede wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf, terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch opdat de zaak wat betreft de beslissing op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw wordt berecht en afgedaan en verwerping van het beroep voor het overige.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"op 3 november 2014 te Helmond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels op een auto heeft afgevuurd, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich in die auto bevonden en [slachtoffer 4] zich in de directe omgeving van die auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De aangifte van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik wil aangifte doen van poging doodslag gepleegd op 3 november 2014 te Helmond. Ik ben vandaag omstreeks 12:00 uur naar Helmond gegaan. Ik was samen met drie vrienden, [slachtoffer 2] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 3] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 3] ) en [slachtoffer 4] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 4] ) naar Helmond gegaan. Omstreeks 14:00 uur kwamen wij aan bij de woning van [betrokkene 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [betrokkene 1] ). Wij kwamen de straat inrijden en ik zag dat [slachtoffer 2] de auto parkeerde. Ik zat achter in de auto. Ik zat achter de bestuurder. Ik zag vanuit mijn ooghoeken [verdachte] (het hof begrijpt hier en hierna: verdachte [verdachte] ) staan. Nadat ik [verdachte] zag staan, keken [verdachte] en ik elkaar aan en ik zag dat [verdachte] een vuurwapen pakte. Ik zag dat hij dit vuurwapen uit zijn jas pakte. Ik riep tegen mijn vrienden, bukken, bukken. Ik hoorde toen zes of zeven schoten. Ik zag dat deze schoten op mij waren gericht. Ik zag dat het raam van het voertuig waar ik zat, werd geraakt.
2. De aangifte van [slachtoffer 4] , voor zover inhoudende
- zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik wil aangifte doen van poging doodslag gepleegd op 3 november 2014 te Helmond. Op 3 november 2014 was ik samen met [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] (het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer 1] ) en een meisje. Wij zijn vanochtend met de auto van [slachtoffer 2] naar Helmond gekomen. [slachtoffer 2] parkeerde zijn auto en ik stapte vervolgens uit om mijn rug te strekken. Toen ik uit de auto stapte zag ik een jonge man staan met donkere haren. De jongen stond aan de linkerzijde van de auto. Ik stond op dat moment aan de rechterzijde van de auto. Ineens hoorde ik vuurschoten. Ik hoorde volgens mij iets van zes schoten. Vervolgens ben ik achter de rechtervelg van het voorwiel gaan liggen. Ik zag tijdens de vuurschoten dat [slachtoffer 1] uit het rechterachterportier van de auto kwam gekropen.
3. De aangifte van [slachtoffer 3] , voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik wil aangifte doen van poging doodslag gepleegd op 3 november 2014 te Helmond. We zijn richting Helmond gereden. Ik zat rechtsvoor in de auto. [slachtoffer 2] reed. [slachtoffer 1] zat achter [slachtoffer 2] en die jongen die bij [slachtoffer 1] was (het hof begrijpt: [slachtoffer 4] ) zat achter mij. We reden in een Volkswagen. We hebben de auto geparkeerd naast (het hof begrijpt: op) een pleintje met parkeervakken. Op het moment dat ik mijn sigaretje uit het raam gooide, stond er ineens een man bij de auto. Hij stond aan de kant van de bestuurder. Ik hoorde [slachtoffer 1] in de auto zeggen: "Dat is hem". Ineens zag en hoorde ik dat de man schoot. Ik zag dat hij een pistool in zijn hand had. Ik zag dat hij het wapen op onze auto richtte. Op het moment dat die man schoot, toen ik een knal hoorde, ben ik gelijk met mijn gezicht onder het dashboard geschoten en ik heb mijn gezicht naar de andere kant weggedraaid. Ik hoorde klappen, ik hoorde het afvuren van het wapen. Ik was doodsbang en ik wilde schuilen, zorgen dat hij me niet zou raken.
(...)
Ik zag hem zijn pistool richten en ik zag hem op onze auto schieten. Nadat er geschoten was en ik uit de auto was zag ik dat er vooral geschoten was op de plaats waar [slachtoffer 1] zat. Ik zag dat er drie gaten in de auto zaten. Eén gat zat in het raam, één gat een beetje in het midden van de achterdeur en één ook in de achterdeur, maar dan wat meer richting de bestuurder, richting [slachtoffer 2] dus.
4. De aangifte van [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik wil aangifte doen van poging doodslag gepleegd op 3 november 2014 te Helmond.
Ik ben vandaag met mijn personenauto, merk VW Variant, type 4 Golf, kleur zilvergrijs, [AA-00-BB] , naar Helmond gereden. Ik reed als bestuurder. [slachtoffer 1] zat als passagier achter mij. Mijn vriendin, genaamd [slachtoffer 3] , zat naast mij op de passagiersstoel. Daar achter zat een jongen, genaamd [slachtoffer 4] .
We zijn de [a-straat] ingereden. Ik ben op het parkeerterreintje in die straat gestopt. Ik ben dat parkeervak ingereden. Ik wilde de gordel losmaken toen ik links naast mij een jongen zag staan. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] achter mij zei: "Daar staat hij". Ik vroeg wie, waarop [slachtoffer 1] zei: "De ex van [betrokkene 1] ." Ik zat nog in de auto en de portieren waren gesloten. Ik had mijn portierraam open.
Op het moment dat [slachtoffer 1] zijn portier opende en uit wilde stappen zei de ex van [betrokkene 1] : "Kom dan!". Direct hierop zag ik dat die jongen in zijn rechterhand een vuistvuurwapen had. Hij hield dit wapen vast met gestrekte arm. Het was een donker, redelijk [slachtoffer 2] wapen. Hij richtte het wapen in de richting van onze auto. Ik hoorde en zag dat die jongeman gericht richting ons schoot. (...) Ik ben via mijn portier uitgestapt en ben voor de auto langs naar de rechterzijde van de auto gelopen. (...) Ik ben aan de rechterzijde naar mijn vriendin toegegaan. Mijn vriendin had inmiddels wel haar portier geopend. Ik heb de veiligheidsriem bij mijn vriendin losgemaakt en haar naar buiten geleid. Ondertussen zag ik dat [slachtoffer 1] ook weggedoken was en dat hij naar rechts weg kroop uit de auto. Hij kwam de auto uit waarbij hij liggend met de benen op de achterbank op de grond kroop. Ook zag ik dat [slachtoffer 4] uit de auto was gekropen. Hij lag bij het rechtervoorwiel.
5. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven - als volgt:
Op 3 november 2014, omstreeks 14:15 uur, bevond ik mij in uniform met een opvallend dienstvoertuig op de [a-straat] te Helmond teneinde een bezoek te brengen aan de bewoonster van [a-straat] 3 te Helmond, te weten [betrokkene 1] .
Op mijn aanbellen zag ik dat een manspersoon een gedeelte van het gordijn van de woonkamer optilde. Ik herkende deze man direct als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik hoorde [verdachte] luid roepen: "Kut politie. Niet open doen." Direct hierna werd het gordijn gesloten. Toen ik kenbaar maakte dat ik kwam om een winkelverbod aan haar (het hof begrijpt: [betrokkene 1] ) uit te reiken, werd de voordeur door haar geopend. Door de geopende voordeur zag ik dat de achterdeur openstond. Ik vroeg aan [betrokkene 1] waarom [verdachte] zo snel weg was gevlucht. [betrokkene 1] gaf aan dat [verdachte] dacht dat ik hem voor een eventuele boete aan zou komen houden.
Vervolgens heb ik [betrokkene 1] het betreffende winkelverbod uitgereikt. Hierna volgde nog even een kort gesprek. Tijdens dit gesprek keek [betrokkene 1] in de richting van het Willem Beringsplein.
Ik zag plotseling een hoop angst in het gezicht van [betrokkene 1] . Ik keek vervolgens in dezelfde richting en zag op de hoek Zonnehofstraat -Willem Beringsplein een tweetal mannen vanaf een grijze personenauto onze kant op komen lopen. Ik zag een jongen met een grijze jas en wit petje en een jongen met een zwart jack en een petje onze richting oplopen. Ik hoorde [betrokkene 1] roepen: "Kut, kut, kut vuurwapens. Het is mijn ex uit Den Haag. Blijf alstublieft staan. Ik moet [verdachte] bellen." Ik zag vervolgens dat de twee mannen plotseling omdraaiden en weer terug naar hun auto liepen om hierna weer in te stappen. Inmiddels had [betrokkene 1] [verdachte] met haar gsm gebeld. Ik hoorde haar vervolgens zeggen: " [verdachte] ze zijn er. Ik heb hem gezien. Ze staan in de [a-straat] en zitten in een grijze auto vermoedelijk een Golf. Ben voorzichtig." Hierna werd de verbinding door [betrokkene 1] verbroken. Ik vroeg vervolgens aan [betrokkene 1] wat er nu precies aan de hand was, zeker met haar uitlating over vuurwapens. Ik zag aan [betrokkene 1] dat zij helemaal in paniek was. Ik hoorde [betrokkene 1] zeggen: "Ik wil er niet te veel over vertellen. Ik heb problemen met mijn ex. Ik word bedreigd".
Kort hierna hoorde ik een vijftal schoten afkomstig uit de richting van het Willem Beringsplein. Toen ik in de richting van de eerder genoemde grijze auto keek, zag ik een viertal personen uit de auto vluchten en dekking zoeken achter hun auto. Toen ik in de buurt van de grijze personenauto was zag ik drie jongens en een meisje. Twee betroffen de eerder genoemde jongens die richting de woning van [betrokkene 1] kwamen gelopen. Ik zag in de linker achterportier van de grijze personenauto een tweetal kogelinslagen.
Kort hierop werd ik aangesproken door de bewoner van de [b-straat] (het hof begrijpt dat wordt bedoeld: de [b-straat] ) 12. Deze vertelde dat hij de schutter voorbij had zien rennen en deze herkende als zijnde de eerder genoemde [verdachte] .
6. De verklaring van verbalisant [verbalisant 1] , zoals afgelegd tijdens het verhoor door de raadsheer-commissaris in dit hof op 1 februari 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik bleef die twee mannen volgen met mijn ogen en zag dat zij in de auto stapten. De auto stond met de neus mijn kant op. Vrij kort nadat het telefoongesprek (het hof begrijpt: tussen [betrokkene 1] en verdachte) beëindigd was, hoorde ik een vijftal schoten vanuit de richting van het Willem Beringsplein. Ik keek naar de auto en zag de bestuurder hollen via de voorkant van de auto naar de bijrijderskant. De deur van de bijrijder stond open en daar stond iemand gehurkt of gebogen achter. Ik zag dat er ook achter in de auto inzittenden waren, die, voor mij aan de linkerzijde van de auto, uit de deur (het hof begrijpt derhalve: gelet op de positie van verbalisant, vanuit het rechterachterportier van de auto) kwamen rollen.
7. Het proces-verbaal sporenonderzoek, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op 3 november 2014 werd door ons, verbalisanten, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een schietincident gepleegd op 3 november 2014 op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [a-straat] te Helmond.
(Blad 2)
SPORENONDERZOEK EN ONDERZOEK TER PLAATSE:
Wij, verbalisanten, zagen dat tussen eerder genoemde flauwe bocht naar links in de [a-straat] en de aftakking naar rechts drie personenauto's stonden geparkeerd.
Hierbij zagen wij dat deze personenauto's met de voorzijde geparkeerd stonden in de richting van de Willem Prinzenstraat.
Wij zagen dat als tweede auto een grijze Hyundai Atos-prime geparkeerd stond voorzien van het kenteken [CC-00-DD] . Aan de achterzijde van deze personenauto zagen wij dat deze linksonder de achterruit beschadigd was, zeer waarschijnlijk, gelet op de putvormige beschadiging, veroorzaakt door een projectiel. (...)
De derde (geparkeerde) personenauto betrof het voertuig waarin de slachtoffers hadden gezeten en waarop door de dader zou zijn geschoten. Wij zagen dat deze personenauto een grijze Volkswagen Golf Variant betrof voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Hierbij zagen wij dat van deze personenauto het rechter achter- en rechter voorportier open stond en dat het raam van het rechter achterportier een klein stukje open stond.
Verder zagen wij dat de overige portieren dicht waren en dat het raam van het linker achterportier bijna geheel openstond. (Foto 11, 12 en 14 t/m 17).
In het linker achterportier zagen wij dat er twee inschotbeschadigingen aanwezig waren. Wij zagen namelijk dat het metaal van dat portier rondom de inschotbeschadigingen naar binnen was gedrukt en dat deze beschadigingen ovaal/rond van vorm waren. Staand voor de linkerzijde van deze personenauto zagen wij dat deze inschotbeschadigingen zich aan de linkerzijde van dat portier bevonden, aan de scharnierzijde. Na meting bleek ons dat de meest rechter inschotbeschadiging op een hoogte zat van ongeveer 63 centimeter en de linker inschotbeschadiging op een hoogte van ongeveer 83 centimeter, gemeten vanaf de grond. (Foto 18 t/m 20).
Aan de binnenzijde van betreffend portier werden door ons geen uitschotbeschadigingen aangetroffen. Gelet op het niet aanwezig zijn van uitschotbeschadigingen in dat portier was het zeer aannemelijk dat de projectielen, die deze inschotbeschadigingen hadden veroorzaakt, nog in dat portier aanwezig waren. (Foto 21).
(Blad 3)
Vervolgens zagen wij dat in de ruit van het linkerachterportier rechtsboven aan de rand een doorschotbeschadiging aanwezig was. Aan de binnenzijde van de C-stijl (rechterzijde) van deze personenauto zagen wij dat er een beschadiging aanwezig was van mogelijk een projectiel. Hierbij zagen wij dat deze beschadiging er zodanig uit zag dat het er op leek of dat projectiel langs deze C-stijl was afgeschaafd en dat het zeer waarschijnlijk een schampschot betrof. Gelet op het gegeven dat ons niet duidelijk was in welke stand de ruit van het linkerachterportier had gestaan, op het moment van het schietincident, kon door ons niet worden bepaald of het projectiel dat de doorschot in deze ruit had veroorzaakt hetzelfde projectiel was geweest dat de beschadiging in de rechter C-stijl had veroorzaakt dan wel de schietbeschadiging in de achterruit van de personenauto voorzien van het kenteken [CC-00-DD] .
(Foto 23 en 24). (...)
Op het gedeelte van de [a-straat] dat was afgesloten voor voertuigen werden door ons op een afstand van ongeveer 21 meter tot 32 meter van de Volkswagen Golf Variant, zijnde de personenauto van de slachtoffers, zes patroonhulzen aangetroffen. Gezien vanaf de Willem Beringsstraat en kijkend naar de Volkswagen Golf Variant voorzien van het kenteken [AA-00-BB] , werden drie patroonhulzen door ons aangetroffen in het verlengde van de linkerzijde van deze personenauto. De andere drie hulzen werden door ons ongeveer drie meter verder naar rechts aangetroffen. De aangetroffen patroonhulzen werden door ons achtereenvolgens gewaarmerkt met markeringsnummer 1 t/m 6. (Situatietekening en foto 27 t/m 29). (...)
(Blad 5)
VOERTUIGONDERZOEK
Op 4 november 2014 werd door ons, verbalisanten, de personenauto Volkswagen Golf Variant voorzien van het kenteken [AA-00-BB] verder onderzocht. Tijdens dat onderzoek bleek ons, aan de hand van een doorschot in het linkerachterportier en een doorschot in de ruit van het linkerachterportier, dat de ruit van het linkerachterportier ten tijde van het schietincident half open had gestaan. Verder bleek ons dat het doorschot rechtsboven in de ruit van het rechterachterportier op een hoogte zat van ongeveer 1.17 meter, gemeten vanaf de grond en in het verlengde van de achterbank. (Foto 50 t/m 54).
Nadat we de binnenbekleding van het linkerachterportier hadden verwijderd werden door ons aan de binnenzijde van dat portier twee projectielen aangetroffen.
8. De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 juni 2015, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als volgt:
Ik heb op 3 november 2014 te Helmond zes keer geschoten. In het vuurwapen zaten 7 patronen. Het vuurwapen was doorgeladen. Ik stond op zo'n 20 á 25 meter van de auto. Eén van de personen stond aan de achterkant van de auto. Ik heb met één arm recht vooruit geschoten."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring, voor zover hier van belang, voorts het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is - op de gronden zoals genoemd in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd:
(...)
dat verdachte niet het opzet had om één of meer van de aangevers te doden doch dat hij slechts beoogde de twee, hem op dreigende wijze naderende, mannen af te schrikken door tussen hen door met een vuurwapen op de linkerachterdeur van de auto te schieten en vervolgens een aantal malen in de lucht te schieten.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel
Verdachte heeft op een afstand van ongeveer 20 tot 25 meter ten minste drie keer op de auto van aangevers geschoten waarbij de auto ook driemaal is geraakt. Dit blijkt uit het feit dat in de linker achterportier
twee inschotbeschadigingen zijn aangetroffen en in de ruit van het linker achterportier een doorschotbeschotbeschadiging. Ter plaatse zijn zes hulzen aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij drie keer in de lucht heeft geschoten. Deze stelling, zo deze al van invloed zou zijn op de bewezen verklaring, vindt geen enkele steun in het dossier. Bij aanvullend proces-verbaal hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] gerelateerd dat op basis van de positie van de hulzen geen uitspraak kan worden gedaan omtrent de juistheid van de lezing van verdachte.
Op het moment dat verdachte met schieten begon zaten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de auto en stond [slachtoffer 4] aan de rechterzijde van de auto. Het schieten op een auto terwijl daar personen in zitten of zich in de directe nabijheid van de auto bevinden, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht op het doden van die personen dat verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van deze personen bewust heeft aanvaard.
Evenals de rechtbank en de advocaat-generaal komt het hof tot de conclusie dat verdachte op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te doden.
Gelet op al het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ."

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
3.2.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552).
3.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te doden, aangezien het schieten op een auto "terwijl daar personen in zitten of zich in de directe nabijheid van de auto bevinden, (...) naar de uiterlijke verschijningsvorm zodanig [is] gericht op het doden van die personen dat de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van deze personen bewust heeft aanvaard". Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten op een auto, waarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten, terwijl [slachtoffer 4] zich in de directe nabijheid van die auto bevond, waarbij de verdachte de auto drie keer in (de ruit van) het linker achterportier heeft geraakt. Aan het kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel van het Hof dat de verdachte door op die manier te schieten bewust de aanmerkelijke kans op de dood aanvaardde van ieder van de in de bewezenverklaring genoemde vier personen in of in de directe nabijheid van de auto, doet de omstandigheid dat de auto slechts door drie kogels is geraakt niet af, mede in aanmerking genomen dat het telkens gaat om een poging een van deze personen van het leven te beroven.
3.4.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel richt zich tegen de beslissing van het Hof op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en klaagt over de overweging van het Hof dat de verdachte zich binnen drie maanden nadat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld aan de bewezenverklaarde feiten schuldig heeft gemaakt.
4.2.1.
Het Hof heeft de verdachte ter zake van "poging tot doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
4.2.2.
Het Hof heeft omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling het volgende overwogen:
"Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden arrest van 17 september 2010 in de zaak met parketnummer 20-003910-09 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dat arrest in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De verdachte is op 30 augustus 2013 op de voet van het bepaalde in artikel 15 e.v. van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd (van 1 september 2013 tot 30 augustus 2015) niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 november 2014 (v.i. nummer 99-000148-28) gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel wordt herroepen wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu de verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 01-865135-14.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende en toegewezen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
De verdediging heeft in lijn met de bepleite integrale vrijspraak afwijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling verzocht.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarde heeft overtreden. Verdachte heeft binnen 3 maanden nadat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, die hem was opgelegd vanwege poging tot moord, meermalen gepleegd, zich wederom schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten, zoals hiervoor bewezen verklaard.
Het hof acht daarom herroeping van de gehele voorwaardelijke invrijheidsstelling passend en geboden.
(...)
BESLISSING
Het hof:
(...)
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met het v.i.-zaaknummer 99-000148-28 toe en gelast dat het gedeelte, groot 730 dagen, van de in de strafzaak met het parketnummer 20-003910-09 (arrondissementsparketnummer 01/839335-09) opgelegde vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer was gelegd, alsnog moet worden ondergaan."
4.3.
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof vastgesteld dat
- de verdachte op 30 augustus 2013 op de voet van art. 15 e.v. Sr in vrijheid is gesteld na een veroordeling ter zake van poging tot moord, meermalen gepleegd, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd (van 1 september 2013 tot 30 augustus 2015) niet aan een strafbaar feit schuldig maakt en
- de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten zijn begaan terwijl voormelde proeftijd nog niet was verstreken en deze soortgelijke feiten betreffen.
4.4.
Gelet op deze vaststellingen en in aanmerking genomen dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten blijkens de bewezenverklaring heeft gepleegd op 3 november 2014, moet worden aangenomen dat het Hof in voornoemde overwegingen ten gevolge van een kennelijke vergissing heeft overwogen dat de verdachte zich binnen drie maanden in plaats van binnen één jaar en drie maanden nadat hij voorwaardelijk in vrijheid was gesteld aan de bewezenverklaarde feiten schuldig heeft gemaakt. De Hoge Raad leest de bestreden uitspraak met herstel van deze misslag.
4.5.
Door deze verbeterde lezing komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

5.Beoordeling van het vierde middel

5.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
5.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van tien jaren.

6.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

7.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
8. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze negen jaren en acht maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 januari 2018.